is het woestijnzand
tot de lippen gestoven
Vreemde erfenis
kolonialisme
ZATERDAG 2 JUNI1984
Tien jaar geleden werd de
ivereld voor het eerst
geconfronteerd met de
rampzalige gevolgen van
Je jarenlange droogte in
tiet Sahelgebied.
Sindsdien hebben de
getroffen landen voor
miljarden guldens aan
hulp ontvangen. In eerste
instantie bedoeld om
miljoenen mensen van de
hongerdood te redden, in
tweede instantie om te
helpen voorkomen dat
een dergelijke catastrofe
zich zou herhalen. Maar
alle goede bedoelingen en
alle hulp ten spijt bevindt
de Sahelzich opnieuw aan
de rand van de afgrond:
het jaar 1983 was even
rampzalig als 1973 en als
de regen ook dit jaar
uitblijft, zijn de gevolgen
nauwelijks te overzien.
Daar komt bij dat het
aantal landen dat door de
droogte wordt getroffen
steeds groter wordt: de
woestijn rukt nog steeds
elk jaar vele kilometers
naar het zuiden op.
Verslaggever Jos
Timmers reisde op
uitnodiging van de
katholieke
ontwikkelingsorgansatie
Cebemo naar twee zwaar
getroffen
Westafrikaanse landen,
Gambia en Senegal.
Vandaag het verhaal van
het „groene" Gambia.
Volgende week reist hij
naar Senegal, de woestijn
tegemoet.
- jsss
l^ÉÉL
Alphons Mendy, putten-specialist van Caritas Gambia, laat zich in eep put zakken.„Nog even
graven. Dan hebben we hier ook water", roept hij vanaf veertien meter diepte.
Zolang de putten niet droog komen te staan is er voldoende water voor de pas geplante groenten.
GAMBIA
s BANJUL Langzaam neemt de
i nacht bezit van de wildernis in het
n Westafrikaanse Gambia. De con-
e touren van bomen en struiken gaan
op in een grijze nevel die, zodra de
zon eenmaal geheel achter de hori-
zon is verdwenen, overgaat in de
>r jtotale duisternis van de nacht. Het
>r enige licht is afkomstig van grote
r. vuren, die mysterieuze schaduwen
(werpen op hutten en mensen. Van
(tijd tot tijd wordt de intense stilte
la Verstoord door het geluid van een
voorbijrijdende auto. Negen uur la-
ijl ter veijaagt het eerste morgenlicht
e- de romantiek van de Afrikaanse
nacht. Het duister verbergt de
troosteloosheid van het landschap,
jnaar overdag kan Gambia de
Steeds groter wordende problemen
ik niet meer verbergen. „Waarom le-
:h ven we eigenlijk? We hebben al-
rd leen maar moeilijkheden", laat een
u. yan mijn gastheren zich later ont-
vallen.
De omgeving van Banjul, de hoofd
stad van Gambia, ziet er voor een
H Sahelland vanuit de lucht opval
lend groen uit: dicht bebost land
doorsneden van kreken en rivie-
ren. Het is een eerste kennisma-'
king met de bedrieglijkheid van
ieJ het Afrikaanse landschap: het
groen wordt gevormd door uitge-
nt strekte mangrove-bossen, die met
Hf hun voeten in het zoute water
1 staan. Echt groen is het alleen rond
de toeristenhotels aan de kust,
waar van 's ochtends vroeg tot
?r~ 's avonds laat de grassproeiers wer-
|®"ken. „Ach, hier gaat het nog wel.
1
Zonder water geen toeristen, he.
We vragen ze wel zuinig te zijn met
3e. vater. Maar verderop in het land.
)orDaar is het kurkdroog. Daar is het
die heel erg", zegt een van de hotel-
houders.
Groene schijn
en_Dnderweg van Banjul langs de ri-
en pier de Gambia het land in, houdt
land lang een bedrieglijk groe-
schijn. Bomen en struiken wek-
i0etlcen de indruk, dat het ondanks alle
(ikgilarmerende verhalen met het op-
l^g^rukken van de woestijn nog wel
aarjneevalt. Maar naarmate men ver-
jn der naar het oosten rijdt en van de
afslaat het binnenland
NGln, wordt duidelijk dat de droogte
Dok hier onverbiddelijk toeslaat. Je
j tiet geen kinderen met opgezwol-
he«en buikjes of tot op het bot verma
rmerde volwassenen. Maar een groot
eri Jeel van de bevolking op het plat
teland is op zijn minst ondervoed
en zelfs degenen die wel redelijk te
eten hebben, hebben te lijden van
een gebrek aan vitaminen.
De regenval in dit gebied, volgens
de klimaatkaacten gelegen in een
gordel met ongeveer 500 millimeter
neerslag per jaar, is de afgelopen
decennia dramatisch verminderd.
Na de droogteperiode in het begin
van de' jaren zeventig, was vorig
jaar opnieuw een regelrecht ramp
jaar. Van tijd tot tijd steken er nu
ook al in Gambia zand- en stofstor
men op. En de mens maakt het de
woestijn nog steeds gemakkelijk
om elk jaar vele kilometers naar
het zuiden op te rukken, van Sene
gal steeds dichter naar Gambia toe.
Langs de kant van de weg staan
grote stapels brandhout klaar om
naar de stad te worden vervoerd.
Elke dag gaan talrijke bomen let
terlijk in rook op hout is nu
eenmaal de voornaamste brand
stof terwijl van herbebossing
niet of nauwelijks sprake is. Op
veel plaatsen worden nog steeds
gras en bomen in brand gestoken,
om ruimte te maken voor een nieu
we akker. Sinds het begin van de
jaren vijftig is meer dan drie kwart
van de Gambiaanse bossen verdwe
nen.
Keer op keer moeten we plotseling
afremmen omdat een koe, geit of
schaap onverwacht de weg over
steekt. Broodmagere dieren op zoek
naar wat er nog te eten is: wat ver
dord gras, een struik of de laaghan
gende takken van een boom.
Ongeveer honderd kilometer ten
oosten van Banjul wordt de weg
opeens aan beide kanten omgeven
door water. Ha, hier heeft men wel
water denk je dan. Maar niemand
die er iets mee kan beginnen. Door
de geringe regenval en het kleine
verval staat de bedding van de
Gambia-rivier negen maanden van
het jaar wagenwijd open voor het
zoute water van de oceaan, dat tot
meer dan honderd kilometer het
land binnendringt. Bij eb vallen de
gronden droog en slaan ze wit uit.
Op de bodem vormt zich een laagje
zout, dat alle landbouw onmogelijk
maakt.
Andere wereld
Ons uiteindelijk doel is Fula Ban-
tang, een dorp met zo'n 1.000 inwo
ners, bijna 200 kilometer ten oosten
van Banjul. De mensen wonen in
eenvoudige lemen huizen met rie
ten daken. Op één huis, vlak langs
de weg, staat een tv-antenne: de
plaatselijke winkelier heeft een ge
nerator waarmee hij stroom op
wekt voor zijn koelkast en de tele
visie.
In dit dorp begon de Ierse pater
O'Connor, de oprichter van Caritas
Gambia, in 1978 een irrigatiepro
ject. Dat was mogelijk, omdat het
water van de rivier hier niet meer
zout is.
De weg die naar het project voert is
stoffig en droog. Een groep apen
schiet voor de auto langs een boom
in. Uit de stofwolken doemt opeens
een andere wereld op: het felle
groen van uitgestrekte rijstvelden
schittert je tegemoet. Op de oever
van de rivier staat een motorpomp,
die per uur honderden liters water
de rijstvelden in stuwt.
„De opbrengst per perceel is heel
behoorlijk", zegt de 23-jarige Gam-
biaan Paul Carrea, de landbouw
kundige medewerker van Caritas
Gambia, „maar over het algemeen
toch niet voldoende om een familie
een heel jaar van te laten eten. We
willen het project wel uitbreiden,
maar dat kost geld en bovendien
moet het stap voor stap gebeuren".
Putten staan droog
Het zal waarschijnlijk nog wel zeer
geruime tijd duren als het ooit
zover komt voordat het rijstpro-
ject de gehele bevolking van Fula
Bantang voedt. Tot die tijd zullen
velen afhankelijk blijven van de
opbrengst van de landbouw in het
regenzeizoen, de oogst van de „dro
ge" landbouw en de voedselver-
strekking door de regering. Uren
in de rij voor een kilo rijst, als er
tenminste rijst voorradig is.
In Fula Bantang blijkt dat de situa
tie, zelfs op een kleine afstand, to
taal verschillend kan zijn. Bij de ri
vier is voldoende water voorhan
den voor geïrrigeerde landbouw.
De dorpelingen zijn voor hun wa
tervoorziening echter aangewezen
op putten, die door het steeds ver
der dalen van het grondwaterpeil
na enkele jaren droog komen te
staan, zodat men steeds dieper moet
graven. De gemiddelde diepte van
de put in Gambia is inmiddels een
meter of twintig.
In westerse ogen lijkt de aanleg
van een pijpleiding vanaf de rivier
de meest doeltreffende oplossing
om Fula Bantang voor altijd van
zijn waterprobleem af te helpen.
„In theorie is dat een mooi plan,
maar in de Afrikaanse praktijk
vrijwel onuitvoerbaar", zegt Al
phons D. Mendy (24), die de dage
lijkse leiding heeft over het putten-
programma van Caritas Gambia.
„Voor zo'n plan heb je enkele kilo
meters pijp, pompen en brandstof
nodig. Daar hebben we het geld
niet voor. Het is veel goedkoper
putten te graven of uit te diepen,
waarmee we ook veel meer dorpen
kunnen helpen. Een nog groter
probleem zou het onderhoud zijn.
De mensen die een kapotte pomp
kunnen repareren moeten uit Ban
jul komen. Bovendien is er vrijwel
altijd gebrek aan onderdelen".
„Volkstuinen"
Aangemoedigd door het succes van
het rijstproject en de gedwongen
door het tekort aan voedsel en wa
ter hebben de inwoners van Fula
Bantang vorig jaar opnieuw een be
roep gedaan op Caritas Gambia, dat
al eerder in het dorp een aantal
putten had gegraven. In nauw
overleg met de bewoners is een
soort miniatuur-ontwikkelingspro
gramma voor het dorp opgesteld.
Paul Carrea: „We geven een dorp
niet zomaar geld. Evenmin begin
nen we hals over kop met putten
graven. De kern van ons werk is
de animatie: zorgen dat er vanuit
het dorp een groepje mensen wordt
gevormd dat na enige training na
mens het dorp de verantwoorde
lijkheid over een project op zich
neemt. Daarom gaan we, als een
dorp bij ons aanklopt, eerst uitvoe
rig met de mensen praten. Zijn er
mensen die voldoende vertrouwen
genieten om als „ontwikkelings
team" van het dorp aan de slag te
gaan? Weet het dorp wat het wil?
Pas als we alles op een rijtje heb
ben, gaan we aan het werk". In
Fula Bantang leidde dat tot de aan
leg van een gezamenlijke groente
tuin.
Het meedenken en -werken van de
dorpsbewoners beperkt zich overi
gens niet tot het kiezen van de
plaats waar een put gegraven moet
worden en het aanleggen van zo'n
tuin. Gezondheidszorg en vrouwen
emancipatie zijn vaste onderdelen
van het programma. Landelijk ge
zien zijn dergelijke projecten
slechts druppels op een gloeiend
hete plaat, maar voor de dorpen
zelf doorgaans een hele vooruit
gang.
Milky Balder is een van de leden
van het „ontwikkelingsteam" van
Fula Bantang. Met enige trots leidt
hij ons rond door het nieuwste pro
ject: de dorpstuin, waar vooral
vrouwen druk in de weer zijn om
de pas geplante groenten van water
te voorzien. De aanleg van de tui
nen is een belangrijk onderdeel
van het werk van Caritas Gambia,
omdat het families, dorpen en scho
len de mogelijkheid biedt de sa
menstelling van het vaak eentonige
voedselpakket te verbeteren.
Het Westafrikaanse Gambia is waarschijnlijk de
vreemdste creatie van het kolonialisme in Afrika.
Maximaal 50 kilometer breed en 320 kilometer
lang slingert het land zich langs de gelijknamige
rivier, midden in het zoveel grotere Senegal. Het
land is voor Afrikaanse begrippen dichtbevolkt: op
ongeveer een derde van Nederland leven ruim
600.000 mensen, van wie het overgrote deel op het
platteland.
Na perioden van Portugese, Franse en Britse be-
zetting werd het gebied langs de Gambia in 1783
officieel toegewezen aan Groot-Brittannië. Omdat
Engeland en Frankrijk, dat in Senegal de scepter
zwaaide, het nooit eens zijn kunnen worden over
een gebiedsruil bleef Gambia Brits, tot aan de on
afhankelijkheid in 1965.
Sindsdien voelt Gambia de hete adem van buur
land Senegal in de nek. Dat Senegalese streven
naar een samengaan met Gambia wordt niet alleen
ingegeven door het feit dat mensen van dezelfde
stammen en met dezelfde geschiedenis, cultuur en
godsdienst door willekeurig getrokken grenzen
van elkaar zijn gescheiden. Gambia snijdt Senegal
als het ware doormidden, waardoor de verbindin
gen tussen Noord- en Zuid-Senegal uitermate lastig
zijn. Verder wordt Gambia ook wel de belasting
vrije supermarkt van West-Afrika genoemd: talrij
ke prod uk ten worden goedkoop Gambia inge
voerd, Senegal binnengesmokkeld en daar met
grote winst weer verkocht.
Mede onder invloed van de machtige handelslie
den in Banjul, de hoofdstad van Gambia, zijn alle
Senegalese toenaderingspogingen jarenlang afge
wimpeld. Maar in de zomer van 1981 sloeg Senegal
zijn slag. Terwijl president Jawara van Gambia in
Londen het huwelijk van prins Charles en prinses
Diana bijwoonde, werd in zijn land een staatsgreep
gepleegd. Op verzoek van president Jawara sloe
gen Senegalese militairen de opstand neer. De prijs
die de Gambiaanse president moest betalen was
een confederatie met Senegal, Senegambia, die op
1 februari 1982 een feit werd.
Veel Gambianen, toch al ontevreden door de
steeds verder verslechterende economie, hebben
sindsdien het gevoel dat hun land door Senegal be
zet is. Zwaar bewapende Senegalese militairen be-
waken het vliegveld van Banjul, de veerboot over
de Gambia, de wegen en de inmiddels bij zijn eigen
bevolking zeer impopulaire Gambiaanse president.
Van de confederatie met Senegal verwachten wei
nig Gambianen dan ook iets goeds.
De inwoners van Gambia zijn voor meer dan tach
tig procent islamiet. Het aantal katholieken be
draagt ruim dertienduizend. Het is daarom opval
lend dat een van de belangrijkste organisaties die
zich in Gambia met de ontwikkeling van het plat
teland bezighoudt, Caritas Gambia, voortkomt uit
diezelfde katholieke minderheidskerk.
De organisatie werd al in 1971 opgericht door de
Ierse pater O'Connor. Na de staatsgreep in 1981
werd Caritas Gambia opnieuw op poten gezet, on
der meer met financiële steun vanuit Nederland
(Cebemo). De organisatie staat nu onder de geza
menlijke directie van een andere Ierse pater, fa
ther Grimes, en de Gambiaan John Paul N'Jie. De
laatste verkoos enkele jaren geleden het werken
bij Caritas boven zijn goed betaalde baan bij een
Frans handelsbedrijf in Banjul. „Mijn Franse baas
wilde me alles geven wat ik zou vragen, als ik
maar bleef", aldus de 33-jarige John N'Jie, „Maar
de keus was er niet een tussen minder of meer
geld. Het ging er om wat ik echt wilde doen. Bij
dat bedrijf had ik het gevoel dat ik geld verdiende
voor een miljonair in Frankrijk. Nu verdien ik een
stuk minder, maar ik werk voor mijn eigen volk,
de kerk en God".
Elke dag komen op het bureau van Caritas brieven
binnen van dorpen, die de hulp van de organisatie
inroepen voor het graven van waterputten. De
meeste van die dorpen zijn honderd procent isla
mitisch. „Maar daar kijken we niet naar", zegt
John N'Jie. „We bedrijven geen missiewerk. We
proberen niet te bekeren. We geven, voor zover
onze mogelijkheden dat toelaten, gewoon hulp aan
iedereen die hulp nodig heeft".
Elke avond verzamelen inwoners van Fula Bantang vooral vrouwen en kinderen en een enkele man
zich rond de waterputten van de volkstuin. Met emmers en zakken worden honderden liters water naar
boven gehaald.
Als we op het punt staan te ver
trekken wil Milky Balder nog iets
zeggen. Er blijken problemen te
zijn met het team van Caritas, dat
in Fula Bantang een nieuwe put
aan het graven is.
Een van de voorwaarden waaraan
een dorp moet voldoen voordat Ca
ritas een put komt graven, is een
eigen bijdrage in de vorm van
werkkrachten en voeding en on
derkomen voor de gravers van het
puttenteam. De leider van het team
in Fula Bantang heeft er bij de be
volking over geklaagd, dat hij een
paar keer niets te eten heeft gekre
gen. Dat is bij de bewoners in het
verkeerde keelgat geschoten en
Milky vertolkt met armgebaren de
gevoelens van zijn dorpsgenoten.
Na de klachten te hebben aange
hoord, geven de Caritas-vertegen
woordigers de puttengraver de
wind van voren. „Hij moet niet
zeuren dat hij een of twee maaltij
den heeft moeten overslaan", zegt
Alphons Mendy later. „De mensen
daar hebben heel weinig te eten. Er
zijn families die hooguit één keer
in de twee dagen eten".
Van de nood éen deugd
Kandonko, 46 mijl ten oosten van
Banjul, ligt aan een zoute zijarm
van de Gambia. Bewoners van dit
dorp proberen van die nood een
deugd te maken. Met de hulp van
Caritas hebben ze plannen gemaakt
voor een nieuwe bedrijvigheid: de
visserij.
De begroeting door de dorpelingen
is zeer hartelijk. Het is duidelijk dat
zij zich er terdege van bewust zijn
dat hun toekomst, mede dank zij de
inspanningen van Caritas Gambia,
aanmerkelijk rooskleuriger is dan
een aantal jaren terug.
Zeven jaar geleden is Caritas in dit
dorp begonnen met de aanleg van
„volkstuinen", die elk jaar een
stukje zijn uitgebreid en waarvan
het gehele dorp profiteert. Later
heeft men geholpen bij de bouw
van een opslagplaats voor pinda's,
het belangrijkste landbouwprodukt
van het dorp in de regentijd. De
visserijplannen lijken het logische
gevolg van de dadendrang van de
inwoners van Kandonko. „We heb
ben hun enthousiasme moeten af
remmen", vertelt Paul Carrea. „De
mensen wilden met vier boten te
gelijk aan de slag. Maar met veel
praten hebben we ze er van kun
nen overtuigen, dat ze beter met
één boot kunnen beginnen. Gaat
het goed, dan kunnen ze altijd uit
breiden".
JOS TIMMERS