ficldócSommit Paul van Vliet senior en junior vullen elke maandag met de kleuren van vroeger ZATERDAG 17 MAART 1984 Sinds de dood van zijn vrouw kijkt de 84-jarige Paul van Vliet senior in zijn met dierbare souvenirs gevulde flat in het Haagse Arendsdorp reikhalzend uit naar de maandag. Het is een witte vlek in elke week, die hij samen met zijn zoon Paul bedachtzaam en liefdevol vult met de kleuren van vroeger. De stijlvolle ceremonie protocolaire met de blinkende cloches wordt aanvankelijk gedwarsboomd door Paul van Vliet senior, die maitre Johan Beukers net even te vlug af is en de Maagdenburger halve bol op zijn bord onvervaard als een carnavalsmuts op zijn hoofd zet. Pas daarna kan Beukers tot handelen overgaan. HAAG Ook in de we- dat de agenda van muze- Paul van Vliet volgens beproefde managerssy ri jm spontaan is volgeslibd afspraken, die beslist uitstel dulden, is de iidag een dierbare, witte die hij in eendrachtige inwerking met de 84-jari- __|ex-tekenleraar Stefanus, nnes Paulus van Vliet chtig en liefdevol in- irt. „Sinds mijn moeder is jrven ga ik eenmaal in de i met mijn vader eten", inde hij maanden geleden s aan de lezers van het ische dagblad „Het Be- van Limburg", waarin hij in zijn theaterbedrijven met kunst- en vliegwerk :en koste van onverant- rd veel vergoten zweet rubriek vult. die afspraak", legde hij uit, t vader zijn geheugen niet aan ireken. Wij waren vroeger 'groot, maar als hij mij nu bij ïgroeting omhelst, komt zijn haar niet hoger dan mijn kin. omhelzing zijn we blij elkaar n, maar ook altijd weer be id om wat er nu zo overduide- (ntbreekt". ik binnenkom zit hij meestal itlage toerental van alle oude ien, die alleen zijn gebleven, is geen wonder, want de ge lden en gedachten in het be- fntehuis, waar hij woont, heb- _i»etzelfde tempo als de versle- fvoeten, die door de gangen jfelen". jumderwerpen, die wij op zo'n 'p aansnijden, zijn beperkt: het het eten, de temperatuur in jen de kleine klachten over jffer in het lijf niet goed meer JMoneert". if<[ het televisieprogramma van ■ben komt uitgebreid ter sprake lawaai bij de dove mevrouw één verdieping lager de ra- hard heeft staan. Dus weinig norgen. Als ik mijn best niet q, n zonder energie op bezoek kabbelt ons gesprek traag en toonloos over kleine inciden- I ver vroeger en de dingen, die ij zijn. Dan vertelt hij verha- le ik langzamerhand kan dro- iver mensen en familieleden, alleen van naam of in de 'erte ken. Dan blijven we ook al thuis en warmen het eten ,t de kok al 's morgens heeft 4 v kt en neergezet. Hij heeft dan eel trek en het is voor ons ruim genoeg", et kopje koffie hapert het ge en vallen zijn ogen dicht. Wij nog een tijdje totdat ik zeg: lest maar eens gaan, want u el moe zijn". tering k mij echter inzet en hem stel over grote zaken als creativiteit, godsdienst, of politiek en hem zijn oor- over problemen, waar ik ■aad mee weet, leeft hij op. )ude ogen krijgen weer de ring van altijd en zijn stem at aan kracht. Dan luister ik idemloos als vroeger. En ben ir kind". wil hij ook altijd graag het lit om ergens te gaan eten. prachtig te zien hoe hij die met zwierige allure en met dineert. Niets ontgaat hem ereen, die daar zit, wordt met lumor uitgebreid besproken pot. Als wij daarna vertrek- gaat hij wuivend met zijn langs alle tafeltjes en de di- doet ons voltallig uitgeleide", wil hij op dat moment nog laar huis en zoekt hij het nog even verder op. Een door de stad of even ruiken i zee. Bij hem thuis drinken islotte nog een laatste glas. n zegt hij: je moest maar eens je zult wel moe zijn". en rij ze maandagavond in maart lebben ze beiden duidelijk genoeg om de zaken van r en nu ordentelijk op een rij ten. Bedachtzaam zijn weg id aan de arm van zijn zoon 'ider zojuist het Haagse Pro- Ie Hotel binnengekomen. Een naalddunne heer op door- iar zijn volgende avontuur, fan hij bij voorbaat met volle geniet. De dame van de gar- schenkt hij een royale knip-' gastheer Siem Jonker over- Paul van Vliet Senior: „Paul is altijd een dondersteen geweest. Maar wél een royale, hartelijke dondersteen". laadt hij al in de eerste minuut schaamteloos met complimenten over de inrichting der diverse za len. Het is zijn gebruikelijke entrée, die de zoon al had voorspeld. „Va der heeft zijn leven altijd versierd mét toefjes, krulletjes en besjes. En dat zowel letterlijk als figuurlijk. Hij is ook een geboren scharrelaar, die op zijn zwerftochten door de stad de mooiste schatten in en rond vuilnisbakken vindt. „Als ik iets op straat zie liggen", zegt hij nog steeds, „neem ik het maar mee. Want je kunt nooit weten waar het nog eens goed voor is". Dank zij die terreur van oude lappen en afval ontstonden onder zijn handen in de loop der jaren de mooiste poppen en wandkleden". Een ander karakteristiek trekje van vader, herinnert de zoon zich even later, is de onbevangenheid, waarmee hij wildvreemde mensen aanspreekt. Met het oog van een arend taxeert hij iedereen in zijn buurt. En als iemand passeert, die hij interessant vindt, opent hij ge lijk de aanval. „U hebt een prachti ge kop", roept hij dan, „ik zou u dolgraag willen tekenen". Uiter aard komt het voor, dat de aange sprokene op zo'n moment denkt: wat wil die vreemde, oude man van me?. Maar in de meeste geval len zijn er toch spontaan grote vriendschappen uit ontstaan". Veelzeggend Op dat moment realiseert de zoon zich, dat zo'n zelfde chronische be moeizucht inmiddels ook bezit van hemzelf heeft genomen. „Ik heb dat nooit gehad", meldt hij bezwe rend, „maar de laatste tijd hang ik overal schilderijen recht. En dat is een veelzeggend teken. Ik kan ook moeilijk meer mijn mond houden als ik wat zie of hoor, waar ik het niet mee eens ben. Vrijdagavond is me dat nog overkomen in een café in Maastricht, waar een van de klanten op een hoogst onredelijke manier ruzie stond te maken met de barkeeper. Daar werd ik toen zo allemachtig driftig van, dat ik die ruziemaker een stomp voor zijn hoofd heb gegeven. Die was al ge plaatst, voordat ik er zelf goed en wel erg in had. Dat geeft toch te denken". Keuze Naast hem aan de ronde tafel in restaurant „La Cicogne" heeft zich inmiddels maïtre d'hótel Johan Beukers gemeld. „Hebben de heren al een keuze kunnen maken?", in formeert hij hoopvol. De vader schudt zijn hoofd. „Jij moet maar iets kiezen, Paul", stelt hij voor, „en denk om mijn maag. Want als ik te zwaar tafel, is het gegarandeerd de hele nacht bal in de verzorgingsflat". „Wilt u soms een licht soepje, pa?", peilt de zoon voorzichtig. De vader knikt enthousiast. Goeie soep is nooit weg. „Ik ben nooit een grote eter geweest", legt hij nog uit, „maar naarmate ik ouder word slinken de porties, die ik verorber, van jaar tot jaar toch wel onrustba rend. Oud worden, merk je dan, is in vele opzichten beslist geen pret je. Je wilt nog zoveel doen, maar telkens merk je, dat je het niet meer kunt bolwerken. En daar heb je je dan maar in te schikken". „Toen mijn vrouw nog leefde maakten we vaak samen een wan deling naar restaurant De Hoog werf in Marlot, waar we op ons ge mak een kopje koffie dronken. Als we op de terugweg langs een bus halte kwamen, keken we elkaar aan en zeiden bijna gelijk: „We la ten ons niet kennen. We gaan lo pend naar huis". Dat is nog niet eens zo lang geleden, waar ik nu over praat. Maar als ik tegenwoor dig op het Hoytemaplein een bood schap doe ben ik blij, als er een stoel in de winkel staat. Het is een afstandje van niks, waar ik vroeger mijn hand niet voor zou hebben omgedraaid. Wat heet trouwens vroeger. Tien jaar geleden liep ik dat eindje nog zonder één keer te rusten. Maar nu kies ik mijn route zo, dat ik onderweg altijd langs het huis van een kennis kom, waar ik koffie kan drinken. Want anders haal ik het niet". „Op zulke momenten gebeurt het geregeld dat ik aan vroeger denk. Ik was een heel zwak, mager jon getje, dat voortdurend achter in elke rij te vinden was. Je kent dat soort types wel. Wanneer ik 's winters met mijn vrienden ging schaatsen waren zij al hoog en breed in Haarlem geweest, als ik met de tong op mijn schoenen Lei den binnen struikelde". Inzet „Maar het woord „opgeven" kent vader niet", corrigeert de zoon haastig. „Als aan mij zou worden gevraagd: „Hoe zit die vader van jou in elkaar?", is het eerste, wat me te binnen schiet zijn enorme in zet. Zolang ik hem bewust ken, heeft hij het nooit en te nimmer la ten afweten. Dat heeft voorname lijk positieve gevolgen gehad. Maar soms leidde zijn ontstuitbare da dendrang ook tot felle botsingen. Want toevallig ben ik uitgerust met zo'n zelfde soort dynamiek als hij". „Maar het is altijd weer goed geko men, jongen", zegt de vader ver goelijkend. De zoon knikt. Waarop de vader zegt: „Paul is altijd een dondersteen geweest. Maar wel een royale, har telijke dondersteen, voor wie ik mijn hand zonder meer in het vuur durf te steken. Op een middag kom ik van een reis naar Amsterdam thuis en hoor ik van mijn vrouw, dat onze kleine Paul in een cel op het politiebureau zit. Hij had ge vochten met twee agenten, die zijn bal hadden afgepakt. Of ik hem maar wilde ophalen". „Ik kom op het bureau. En het eer ste wat ik zie zijn de pijpen van de plusfours van Paul, die onder de celdeur uitstaken. „Is dat uw zoon?", vroeg de wachtmeester. „Zo te zien wel", meende ik. „Dan mag ik u feliciteren", riep hij, „want die mooie zoon van u heeft twee. agen ten tegen de schenen geschopt". Dat klopte. Maar Paul had niet ge weten, dat hij tegen agenten had aangetrapt. Want ze droegen geen uniformen. Zo is het toch, Paul?". De zoon geeft zijn fiat aan vaders visie. Met een mond vol gesorteer de Jacobsschelpen tekent hij er bij aan: „Als ik ergens allergisch voor ben dan is het voor burgers, die zich met recht en orde menen te moeten bemoeien. Ik had toch al een hekel aan de politie. Maar de twee knapen in hun burgerklofjes, die mijn bal hadden afgepakt, maakten me echt doldriftig. Van daar dat ik begon te trappen. En vervolgens werd weggevoerd met één agent voor me en één agent op een dienstfiets achter me. Een idio te optocht was het". De vader vult aan: „Ik heb die wachtmeester uitgelegd, dat Paul niet wist, dat hij tegen de zere be nen van twee agenten had staan schoppen. „Mijn zoon is wel een duvel", gaf ik ruiterlijk toe, „maar hij is geen leugenaar. En als hij dus volhoudt, dat hij niet wist, wie hij vóór zich had, moet u hem op zijn woord geloven. Dat eis ik als va der". Dat maakte blijkbaar vol doende indruk. Want prompt werd hij uit de cel gehaald en mocht hij met me mee naar huis". Dubben Spittend in het verleden herinnert de vader zich nu ook, dat hij op een nacht het raam in de slaapkamer van zijn zoon hoorde klapperen. „Toen ik het dicht ging doen merk te ik pas, dat zijn bed leeg was. Een uur lang heb ik daarna met mijn vrouw zitten dubben, waar die knul kon zijn. Totdat ik het tuin hekje hoorde piepen. Mijn vrouw zei gelijk: „Je gaat hem niet slaan hoor. Dat moet je me beloven. Je mag hem niks doen". Ik stond in zijn kamer, toen hij langs de regen pijp omhoog klom en via het raam naar binnen klauterde. Op dat mo ment had hij pas in de gaten, dat ik daar stond. Gegierd hebben we. We kwamen niet meer bij van het la chen". „Een mooi verhaal", geeft de zoon Tuiterlijk toe, „maar wat pa op dat moment niet wist was, dat het al ja ren mijn vaste entree was. Ik ver liet in die tijd gemiddeld twee keer per week het ouderlijk huis via deze ongemakkelijke weg en keer de er midden in de nacht ook weer langs terug". Cloche „Je kunt je afvragen, van wie Paul dat soort avontuurlijke trekjes heeft", peinst de vader hardop bo ven zijn entrecöte, die zojuist onder een blinkende cloche is gearri veerd. Voordat maitre Beukers deze Maagdenburger halve bol in stijl van het bord heeft kunnen til len, is Stefanus, Johannes Paulus hem al vóór geweest. Waarbij hij de cloche in één moeite door als een carnavalsmuts op zijn hoofd plaatst. De zoon veinst daarbij grote vreugde. Over de vraag doorden kend, vermoedt de vader, dat zijn eigen inbreng in de karakterstruc tuur van zijn zoon beduidend ge ringer is geweest dan die van zijn vrouw en haar familie. Met name denkt hij dan aan haar broers, die op bruiloften en verjaardagen altijd kostelijk uit de hoek konden ko men. „Ik heb me ook nooit onbe tuigd gelaten", geeft hij toe, „maar toch ben ik meer individualist dan jij. Daarom ben ik er ook van over tuigd, dat je meer op je moeder lijkt. En daar bof je bij. En niet zo zuinig ook". Als hij de helft van zijn vleesge recht discreet via de korte band naar zijn zoon heeft doorgespeeld, vervolgt de vader: „Paul speelt niet alleen alleraardigst, maar is daar naast ook nog goed van afbetalen. En dat heeft mijn vrouw en mij al tijd veel deugd gedaan. Wij komen beiden uit een streng protestants milieu, waarin het ongepast was om geld te lenen. Je kunt je dus voorstellen, dat we even uit de koers zijn geraakt, toen Paul met het bericht kwam, dat hij een onge hoord hoog bedrag bij een bank had opgenomen om daarmee een eigen theatertje te kunnen begin nen. Daar hebben we echt nachten van wakker gelegen". „Ik ben namelijk een type, dat nog niet voor een gulden bij iemand in het krijt wil staan. Ik heb ooit een te dure overjas gekocht, die ik niet contant kon betalen. Daar heb ik zo'n weet van gehad, dat ik hem anderhalf jaar in de kast heb laten hangen. Toen hij was afbetaald durfde ik hem pas te dragen". Lieve leven „Als ik met een nieuw programmal begin", zegt de zoon, „is vader aan zienlijk nerveuzer dan ik. Maar als hij eenmaal in de zaal zit en merkt£ dat het lukt, vindt hij het verruk kelijk en is hij zo trots als een ouwe aap". „Ja, dan is er weer even sprake van het lieve leven", zegt de vader, „en dat geldt ook voor de 'maan dagavond. Het is een zegen, als je kinderen hebt, die zich om je blij ven bekommeren. Ik durf ook best te bekennen, dat ik elke week reikhalzend naar die maandag uit kijk. En dan hoeft er echt niks spectaculairs te gebeuren. Gewoon een paar uur samen zijn. Samen la chen en wat praten over vroeger. Dat is al mooi genoeg". Verrast slaat hij de broze handen ineen als hij op dat moment de wa gen vol zoete lekkernijen ontdekt, die langszij is gekomen. „Dit is voor pa het mooiste moment op deze avond", veronderstelt de zoon, „vader is in zijn eetgewoontes na melijk een verstokte toetjesman. Vlees hoeft voor hem niet zo nodigi Maar een puddinkje slaat hij nooit af". De vader laat zijn blik ondertussen geducht dwalen langs de étages met taarten, mousses, ijssoorten, vla's en vruchtensorbets. „Oh Mozes", roept hij geroerd, „wat is dit een mooi stilleven. Hier past het volgende gedicht bij: En toen ze haar lichte lokken vrolijk schudde, sprong ze op met een lange, luide lach. Mag ik u een vraag stellen ober? Is het mogelijk om de taart, die overblijft, voor mij in te pakken? Daar kan het verzorgingstehuis zeker nog een week van smullen. Weet je, wat ik doe jongens: ik gooi er ook nog een extra gebedje tegenaan. Dat kan nooit kwaad". Hij sluit de voot de ogen en zendt zijn gedach ten hemelwaarts. De zoon kiest on dertussen definitief voor de hazel noottaart. Jagersjas Even later helpt hij de vader bij de garderobe voorzichtig in de wijde, groene jagersjas, die kortgeleden nog op vrijwel alle podia in Neder land gedragen werd door Baron Taets van Avezaete. Het is een kleine gift, die door de vader dank baar is aanvaard. Samen schuifelen ze de nacht in. Op weg naar de volgende maandag, die ze opnieuw samen voorzichtig en liefdevol zullen inkleuren. „Wel thuis Paul. Je zult wel moe zijn". „Ik zal veel aan ie denken vader. Bedankt voor de fijne avond". De rest wordt opgevuld door stilte, die geen verdere uitleg nodig heeft. LEO THURING Foto's: MILAN KONVALINKA

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1984 | | pagina 13