li
Jacht op VOC-schatte
gaat onverdroten door
ZATERDAG 10 SEPTEMBER 1!
In het najaar van 1629 liet de
Antwerpse opperkoopman
Francisco Pelsaert op de
Australische westkust een
reeks bemanningsleden van
de „Batavia", een schip van de
Verenigde Oostindische
Compagnie (VOC), ophangen
(na hen eerst één of twee
handen te hebben laten
afhakken kielhalen, van
de ra lopen of geselen. De
uitvoering van dit
standrechtelijk vonnis vormde
het voorlaatste hoofdstuk van
een even ongelukkige als
gruwelijke schipbreuk.
Nadat de „Batavia" op de
rotsen bij Abrolhos was
gelopen, had Pelsaert besloten
met een handjevol getrouwen
naar Oost-Indië te zeilen om
hulp te halen. Zijn poging
slaagde, maar toen hij na drie
maanden terugkwam bij de
schipbreukelingen, bleek dat
een groot aantal mannen aan
het muiten was geslagen en
andere opvarenden had
vermoord.
Van de 239 overlevenden, die
Pelsaert achter had gelaten,
waren er bij zijn terugkomst
nog 124 in leven: 96 mannen,
12 vrouwen en 7 kinderen
waren lafhartig vermoord
Onder aanvoering van de
Haarlemse apotheker
Hiëronymus Cornelisz.
Terug in Batavia werd nog
een aantal muiters
DEN HAAG Het had zo mooi
kunnen zijn: een zeventiende
eeuwse Oostindiëvaarder, volgela
den met specerijen, goud, edelste-
nen, porselein en wat al niet meer.
In 1667 tijdens een vliegende na
jaarsstorm vergaan voor de zuid
kust van IJsland, waarbij 250 van
de 300 opvarenden de dood in de
golven vonden. Kapitein Reynier
Brinckman van „Het Wapen van
Amsterdam" want om dat schip
gaat het die met een kleine
groep overlevenden probeerde
Reykjavik te bereiken, bezweek op
weg erheen aan de felle vrieskou.
En velen met hem, zodat slechts
een handjevol mannen de ramp
overleefde.
Al enkele tientallen jaren wordt
voor de zuidkust van IJsland ge
zocht naar het wrak van „Het Wa
pen van Amsterdam", het schip
van de Amsterdamse Kamer van
de Verenigde Oostindische Com
pagnie, dat samen met een aantal
andere schepen voor de vijfde maal
op "weg was naar de thuishaven.
Via Ierland en de Britse eilanden
wilde kapitein Brinckman vanuit
het noorden binnenlopen, maar
zware stormen beslisten anders.
Rond de Faeröer-eilanden werd
het konvooi uiteengeslagen, waar
bij enkele schepen verloren gingen.
„Het Wapen van Amsterdam"-
dreef in de richting IJsland, waar
het op zeker ogenblik aan de grond
liep. Tonnen zand en slib zijn er in
de loop der jaren overheen ge
spoeld. Met het verdwijnen van het
schip onder het zand, ontstond de
legende, die melding maakt van
een fabelachtige schat, die zich in
de ruimen van de ongelukkige
Oostindiëvaarder zou bevinden.
Niet voor niets werd de IJslandse
bergingsonderneming, die tot eind
vorige week in de veronderstelling
verkeerde het wrak van het VOC-
schip te hebben gevonden, „Het
Goudschip" genoemd.
Desillusie
Eind vorige week kwam de desillu
sie. Niet „Het Wapen van Amster
dam" bleek op de inmiddels van
een damwand voorziene plaats te
liggen, maar de in 1903 vergane
Duitse trawler „Friedrich Albertz"
uit Gedsemünde. Het stalen schip
had een houten dek, waardoor de
bergers misleid waren. Een bittere
pil voor de onderneming, die met
behulp van een IJslandse over-
heidsgarantie van zes miljoen gul
den, al jarenlang bezig is het zeven
tiende eeuwse VOC-schip te trace
ren en indien mogelijk te bergen.
Een obstakel bij dit alles vormt
althans uit IJslands gezichts
punt de claim van de Staat der
Nederlanden, die zich nog steeds
eigenaar beschouwt van alle VOC-
bezittingen. Vandaar dat Neder
landse deskundigen (scheepsarche-
oloog G. D. van der Heide en con
servator G. Gortel van het Scheep
vaartmuseum in Amsterdam) ter
plaatse een onderzoek zouden in
stellen naar het wrak.
Volgens Van der Heide is de lading
van de Oostindiëvaarder nog steeds
aan boord, voorzover de scheeps
romp niet uit elkaar geslagen is.
Dat laatste is niet onmogelijk, om
dat in de VOC-archieven gespro
ken wordt van „een gebroken
schip" wanneer de fatale reis van
„Het Wapen van Amsterdam"
wordt beschreven. Daarom zou
deze week een groot stuk van het
dek van het wrak worden vrij ge
maakt om Van der Heide en Gortel
in staat te stellen een definitieve
identificatie te verrichten.
Teleurstelling op IJsland, nu geble
ken is dat het aangetroffen wrak,
waarvan bovendeks alles verdwe
nen is, niet de gezochte Oostindië
vaarder uit Nederland is. Een
adempauze voor de Nederlandse
autoriteiten, die ongetwijfeld een
periode van loven en bieden tege
moet waren gegaan omdat de IJs-
landers zich op het standpunt stel
den dat het in hun territoriale wa
teren liggende scheepswrak aan
hen toebehoort.
Van der Heide zegt dat er een ter
rein braak ligt tussen enerzijds de
particuliere duikers, die op zoek
zijn naar oude scheepswrakken en
opgehangen dan wel gegeseld.
In 1648 verscheen een (rijk
geïllustreerd) boek over deze
„ongeluckige voyagie", dat
prompt een bestseller werd.
Pelsaert overleed een jaar
later op Sumatra: een
gebroken man, van wie op
zeker ogenblik gemompeld
werd dat hij met de snelle
berechting van de muiters-
moordenaars had willen
voorkomen, dat getuigen
ongunstige verklaringen voor
hem zouden afleggen in
verband met de schuldvraag
rond de schipbreuk.
Het drama van de „Batavia"
laat zien met hoeveel gevaren
een reis naar de Oost in de 17e
eeuw omringd was.
Honderden VOC-schepen zijn
gedurende het bestaan van dit
machtige handelslichaam
vergaan; van ongeveer 25 is
de ligplaats van het wrak
bekend. Naar die wrakken
wordt de laatste tijd met
toenemende intensiteit
gezocht door particuliere
duikers, omdat in tal van
gevallen de gehele lading (en
het meegenomen geld) nog
aan boord is. (In het geval van
de „Batavia" is daarvan echter
geen sprake: in opdracht van
Pelsaert werd destijds het
overgrote deel van de
Compagniegelden door
inlandse duikers geborgen: de
waarde van die geldschat
Het op de Britse kust bij Hastings gestrande wrak van de 18e
eeuwse koopvaarder „Amsterdam". Op gezette tijden komen bij
laag water de inhouten van dit schip te voorschijn. Vooralsnog
wordt aangenomen, dat dit het meest complete wrak van een
VOC-schip is. Als het ooit wordt geborgen zal het in geen geval
geëxposeerd worden in het (voor dit doel te kleine) Scheepsar
cheologisch Museum van Ketelhaven. Gedacht wordt aan een
nieuw museum in Amsterdam, waar het schip zijn thuishaven
had.
bedroeg toen ruim 200.000
gulden.)
In tegenstelling met
betrekking tot de schepen van
de West-Indische Compagnie
(WIC) heeft de Staat der
Nederlanden aan het einde
van de 18e eeuw alle lusten en
lasten van de roemruchte
VOC overgenomen. Derhalve
claimt ons land nog steeds alle
eigendomsrechten van de
VOC, hetgeen er op neerkomt
dat duikers met de
Nederlandse staat een
overeenkomst dienen te
sluiten over de verdeling van
de te bergen goederen. Veelal
wordt gekozen voor een
veiling, waarvan een deel van
de opbrengst richting
Nederland gaat. Nederlandse
musea, voor zover
geïnteresseerd in de goederen,
kunnen op zo'n veiling een
bod uitbrengen. Een
dergelijke regeling lijkt als
hij al gesloten wordt
financieel tamelijk
waterdicht. Cultuurhistorisch
kleven er echter tal van
bezwaren aan. Het culturele
erfgoed van ons land wordt op
deze manier verkocht aan de
hoogst biedende en de
Nederlandse musea staan in
tal van gevallen met lege
handen, vooral nu de
geldmiddelen steeds trager
vloeien. Een verandering ten
gunste van de musea zit er
voorlopig niet in.
Nederlandse oorlogsschepen uit de 17e eeuw op een schilderij van Ludolf Backhuysen (1631-1708). In dit geval gaat het om
de „Delftland" (links), het schip waar de pas tot luitenant-admiraal beëdigde De Ruyter aan boord staat.
anderzijds de overheden van lan
den, die menen eigendomsrechten
te kunnen doen gelden op deze
wrakken en hun inhoud. Vaak
bevinden zich kostbare en soms
unieke antiquiteiten aan boord van
de vergane schepen, die in vele ge
vallen via een publieke veiling bij
opbod worden verkocht.
Een voorbeeld daarvan zijn de
voorwerpen, die de Amerikaanse
onderwater-archeoloog Robert F.
Marx in 1981 haalde uit het wrak
van de „Hollandia", het vlagge-
schip van de beroemde Nederland
se kaperkapitein Piet Heyn. Dit
schip ging in maart 1627 onder he
vig artillerievuur voor de kust van
San Salvador ten onder. Bij Chris
tie's in Amsterdam werden deze
goederen in maart van dit jaar ge
veild, evenals juwelen, afkomstig
uit het Nederlandse oorlogsschip
„Utrecht", dat tijdens een zeege
vecht in 1648 voor de kust van Bra
zilië naar de kelder werd gejaagd.
Ook goederen uit het wrak van de
„Slot ter Hooge", die 350.000 gulden
aan zilver aan boord had en in 1724
op zijn maidentrip verging in de
buurt van Madeira, kwamen daar
onder de hamer. Eerder had de be
kende Britse „zilvervisser" John
Lethbridge negen tiende gedeelte
van de zilverschat uit het wrak van
dit VOC-schip geborgen.
Scheepsjournaal
In de geschiedenis van de bijna
twee eeuwen bestaand hebbende
VOC zijn er duizenden schepen ge
bouwd voor onder meer reizen
naar de Oost, die vaak (vice versa)
één tot anderhalf jaar duurden. Ge
middeld ging een Oostindiëvaarder
twee tot drie reizen mee; ze vergin
gen, al dan niet met man en muis.
Daar waar het scheepsjournaal
werd gered de black-box van de
vroegere koopvaardij- en oorlogs
schepen kon een stranding of
schipbreuk gereconstrueerd wor
den. Want de machtige Heren Ze
ventien waren niet genegen op
voorhand aan te nemen dat een ka
pitein geen andere mogelijkheid
nad dan zijn schip (uit louter lijf
sbehoud) op de kust te laten lopen.
Dat wist ook Willem Klump, de ka
pitein van de „Amsterdam die in
1749 op zijn maidentrip naar Oost-
indië verging voor de Britse kust
bij Hastings. In een vliegende no
vemberstorm verspeelde de „Am
sterdam" zijn roer. Hulpeloos
zwalkte de koopvaarder over de
huizenhoge golven. Een radeloze
bemanning dreigde met muiterij
tenzij Klump het schip op het
strand zou zetten. Ziende dat hij
weinig keus had, liet deze zijn
scheepsofficieren een document te
kenen waarin zij verklaarden dat
het inderdaad noodzakelijk was de
„Amsterdam" voor de Britse kust
te laten stranden. Een soort verant
woording van zijn handelwijze, die
hem zou moeten vrijpleiten tegen
over de bewindvoerders in de Ne
derlanden, die met argusogen hun
kapiteins volgden. Na de stranding
slaagde Willem Klump er in de 28
kisten met 300.000 gulden aan zil
vergeld (salarissen en soldij voor
ambtenaren en soldaten in Batavia)
uit de „Amsterdam" te halen en
vervolgens naar de hoofdstad over
te brengen. De stranding bij Has
tings werd hem niet aangerekend,
getuige zijn nieuwe kapiteinsaan
stelling bij de VOC. Dat gebeurde
mede in het licht van de veronder
stelde gemakkelijke berging van
het schip. Echter, de „Amsterdam"
zakte pijlsnel weg in het zand en
bleek niet te redden. Anno 1983
wordt het als het meest complete
wrak van de vroegere VOC-vloot
aangemerkt, waarvan het de moei
te waard is het te bergen.
De imposante maritieme historie
van de Nederlanden is er de oor
zaak van dat overal in de wereld
wrakken van Nederlandse schepen
liggen. Overal ter wereld wordt de
zeebodem afgespeurd door duikers,
die hopen de ontdekking van hun
leven te doen. Met name het Mid-
dellandse-Zeegebied wordt bij wijze
van spreken meter voor meter af
gezocht in de hoop oude Griekse en
Romeinse scheepswrakken te vin
den en voorwerpen uit de klassieke
De gezagneDDenae arcneoioog u. u. van aer Heiae uit AnaijK, die DetroKKen is dij ae overeenKomsx tussen ausirane en
Nederland met betrekking tot de voor de Australische westkust vergane VOC-schepen.
oudheid. Musea zien deze speur
tochten met lede ogen aan, omdat
slechts een fractie van de gevonden
antiquiteiten via reguliere weg bo
ven water komt. Het overgrote deel
verdwijnt via allerlei sluikwegen
naar particulieren.
Verraderlijke kust
Ook voor de koraalkust van Au
stralië zijn veel Nederlandse sche
pen vergaan. In 1606 ontdekte de
Nederlander Willem Jansz., die er
in opdracht van de VOC op uitge
zonden was grote rijkdommen te
vergaren in het legendarische
„Zuidland", dit werelddeel. Later
verschenen tal van VOC-schepen
voor de verraderlijke kust. Ver
scheidene schepen vergingen: de
Voorwerpen, afkomstig uit het vlaggeschlp „Hollandia" van Piet
Heyn, zoals die in maart dit Jaar bij Christie's in Amsterdam ge
veild werden. Op de foto onder meer een baardmankruik, een
jeneverglas, handvat van een zwaard, passer en een tinnen kan
netje.
„Batavia" (1628), de „Vergulde
Draeck" (1656), de „Zuytdorp"
(1712) en de „Zeewijk" (1727) om er
een paar te noemen. Bij al deze
wrakken (en hun inhoud) is de
scheepsarcheoloog G. D. van der
Heide uit Andijk (vroeger adjunct-
directeur van het Zuiderzeemu
seum in Enkhuizen) betrokken ge
weest.
„Al spoedig bleek dat het de Au
straliërs helemaal niet om geldelijk
gewin ging", vertelt hij. „Men stel
de zich op het standpunt dat de
VOC-wrakken deel uitmaken van
Australië's vroegst geschreven ge
schiedenis, die men zichtbaar voor
het publiek wilde tentoonstellen".
Een en ander resulteerde in 1970 in
een overeenkomst tussen Neder
land en Australië, waarbij bepaald
werd dat al het vondstenmateriaal
uit de wrakken voor de Australi
sche westkust in drie delen zou.
worden opgesplitst: een derde van
de voorwerpen zou in West-Austra-
lië blijven, een derde deel zou wor
den toegewezen aan de Australi
sche Commonwealth en het reste
rende deel zou naar Nederland
gaan. De splitsing werd zo opgezet
dat van elk deel een representatie
ve museumcollectie was samen te
stellen.
Van der Heide noemt deze regeling
„uit cultuurhistorische overwegin
gen geheel bevredigend", omdat
onderzoek van het materiaal te al
len tijde mogelijk blijft, terwijl ze
bovendien de mogelijkheid biedt de
VOC-wrakken en hun inhoud in
hun historische context te (blijven)
zien. Vandaar dat hij geregeld heen
en weer reist naar Australië.
Daar doet zich op dit ogenblik de
vraag voor of men het wrak van de
„Zuytdorp" al dan niet moet prijs
geven. Het schip of wat er nog
van over is is slechts vier a vijf
dagen per jaar bereikbaar vanaf
een tachtig meter hoge rotswand,
die loodrecht uit zee oprijst. Een
bijzonderheid is dat het schip bij
zijn uitreis naar de Oost bijna
250.000 gulden aan pas gemunt geld
aan boord had. Van de 286 opva
renden waren er reeds 112 gestor
ven toen het strandde.
Van der Heide: „Inderdaad zijn er
duizenden en duizenden munten
(stuivers en schellingen) uit het
wrak gekomen. Soms trof je ze tus
sen de rotsen aan. Het opmerkelij
ke van dit scheepswrak is dat we
er op attent gemaakt werden via
een Engelsman, die in 1924 een
stuk beeldhouwwerk van een schip
en wat glaswerk aantrof op het
strand. Tot op die dag had hij ge
meend de enige te zijn, die dit stuk
van het Australische vasteland, een
puur woestijngebied, bewoonde. Hij
heeft jarenlang zijn vondsten ge
heim gehouden, totdat hij op een
gegeven ogenblik een geoloog zijn
verhaal vertelde. Later zijn we er
achter gekomen dat het om het
wrak van de „Zuytdorp" ging.
Niet alleen de ongelukkige „Zuyt
dorp" had veel geld aan boord, dat
bestemd was voor de Nederlandse
ambtenaren en militairen in Oost-
Indië, hetzelfde was het geval met
de „Zeewijk", die ruim 300.000 gul
den „op zak" had, terwijl de „Ver
gulde Draeck" ruim een ton rijk
was. Al deze wrakken zijn goed
deels onderzocht, gefotografeerd,
opgemeten en geïnventariseerd. De
resultaten van die onderwater-
speurtocht zijn te zien in musea in
Perth en in Fremantle. In het Am
sterdamse Rijksmuseum was on
langs een tentoonstelling van de
keramiek-vondsten, afkomstig uit
het in 1613 bij St. Helena vergane
VOC-schip de „Witte Leeuw".
Vierhonderd kilo porseleinscher-
ven, die voor zover mogelijk weer
aaneengevoegd werden tot potten,
kommen en schalen, leverden het
inzicht op dat het aanbod aan Chi
nees porselein in het begin van de
17e eeuw veel gevarieerder is ge
weest dan men altijd had aangeno
men.
Klaagzangen
Het geheel van de schatgraverij-on-
der-water overziend, is het snel
duidelijk dat particuliere onderwa
terduikers en bergers zich in negen
van de tien gevallen laten leii
door het verwachte geldelijke
win van hun onderneming. I
onderneming, die bovendien 0 NE!
het algemeen zeer kostbaar éi
vooral wanneer het om gecom| te c
ceerde bergingen gaat, waai tste
damwanden rond het wrak moe ijd
worden geslagen om het te kuni eld,
lichten. Deze methode moet vor
gevolgd worden wil men de „A i d<
sterdam" bij Hastings redden, oud
grijpelijk dat de duikers bergt ziel
die voor eigen risico werken, l et 1
gemaakte kosten vergoed wil jder
zien en een (fors) aandeel in de iion
brengst opeisen. Overigens zij op i re
merkt, dat de Britse regering 1 v,
aanspraken van Nederland op 'der
VOC-eigendommen erkent; goe mc
ren die evenwel geen eigend i de
van de VOC waren, dienen w ste
neer de „Amsterdam" wordt geb rs,
gen, aan Engeland te worden ov tw
gedragen. te
tz
„De musea klagen weliswaar o' val.
de activiteiten van de duiki 'n c
maar op hun beurt klagen de d s he
kers over de passiviteit van de n nerr
sea", zegt Van der Heide veelbe &ne:
kenend. Een overeenkomst, ze »ktc
gesloten met de Australische au dag
riteiten acht hij een voorbeeld v Ier
alle bergingen, maar in negen i Eg a
de tien gevallen zal dat onhaalb
blijken te zijn. „Want elke berg
is anders, evenals de mensen mo
hem willen uitvoeren". naa
En:
Van der Heide gelooft niet dat 'bre
IJslanders een museum willen n£
richten met de vondsten, die 1
het „Wapen van Amsterdam"
men. „Het is hun schip, hun c
tuur niet", zegt hij. Aan de andiT
kant beseft hij dat het bergen
tentoonstellen van een wrak i
een 17e eeuwse VOC-koopvaari n
een belangrijk stuk IJsland-profl ser
tion kan betekenen, dat zeer zei
extra geld in het laatje kan br )lgi
gen. Wk
„Maar dat geldt evenzeer voor 1
derland!", voegt hij er veelzeggf SP'
aan toe. °P
KLAAS GOÏNl