De stranding
van
de emancipatie
Vijftien
jaar na
de dood
van
Anton
van
Duinkerken
Op 27 juni 1968 overleed te Nijmegen Anton
van Duinkerken. Hij was 65 jaar. Hij zou in
januari van dit jaar tachtig zijn geworden.
Over de grootheid van zijn sterven is vaak
geschreven. Het meest waarheidsgetrouw
door prof. Grossouw zijn vriend die hem
heeft bediend in zijn boek „Alles is van
U".
Vijftien jaar na zijn dood lijkt Anton van
Duinkerken vergeten. Dat is ten onrechte.
In het Nijmeegse museum „Commanderie
van Sint Jan" is ter gelegenheid van zijn
vijftiende sterfdag door zijn jongste zoon
Bernard Asselbergs een tentoonstelling in
gericht, die een goed beeld geeft van het
werk en de markante persoon van Van
Duinkerken. Met zijn moeder, Nini Assel-
bergs-Arnolds, heeft Bernard Asselbergs
ook een boekje een soort begeleiding bij
de tentoonstelling samengesteld, dat
zeer goede schetsen van artikelen bevat.
We treffen er ook de beroemde tekening in
aan, die Mies Blomsma heeft gemaakt van
Van Duinkerken achter zijn schrijftafel.
Mies Blomsma was getrouwd met Gerth
Schreiner, een in 1933 uit Duitsland ge
vluchte journalist. Jeroen Brouwers wijst er
in het boekje op, dat Van Duinkerken zich
het lot van de ontheemde Duitse schrijvers
in Nederland met tenminste zoveel inzet
heeft aangetrokken als Menno Ter Braak
en hij acht het opvallend, dat Van Duinker-
kens rol in de geschiedenis van de „emi
grantenliteratuur" in Nederland welhaast
stelselmatig wordt genegeerd.
Tot de vele verdiensten van Van Duinker
ken behoort zeker zijn onbaatzuchtigheid
en soms zelfs zijn onverschrokkenheid, die
hij in deze geschiedenis aan de dag heeft
gelegd. Het boekje is verder interessant,
omdat het de eerste gepubliceerde brief
van Anton van Duinkerken aan zijn vrouw
bevat, de brief die hii op 6 oktober 1942
vanuit het gijzelaarskamp te Sint-Michiels
gestel schreef en waarin hij ook het ont
staan van het mooie gedicht „Absoute" ter
sprake brengt.
Het boekje is bij de Commanderie verkrijg-
is niet zo gemakkelijk te vinden.
Het deelt in dit opzicht het lot van
de weinige goede dingen die er in
deze wereld van „no-nonsense"
nog zijn overgebleven. Het ligt te
gen de Waal aan, achter de Oude
Waag. Het is een fraai gerestau
reerd oud wijnhuis, vanuit welks
zalen je een prachtig uitzicht hebt
op de brede rivier en de brug die
altijd open is. Het staat er als per
ongeluk, temidden van rijen eento
nige en zeer lelijke moderne hui
zen. Toch is het een geluk, dat het
er nog staat. Toen de raad van Nij
megen in 1958 moest beslissen over
een plan, dat de kaalslag van de ge
hele benedenstad en dus ook van
de ruïne van het toenmalige wijn
huis zou betekenen, was het Anton
van Duinkerken die daar scherp
protest tegen aantekende: „Een
stad is een gegroeid en ontwikkeld
geheel", zei hij op 22 augustus 1958
in een toespraak in de ruïnes van
de voormalige Waalse Kerk. „Geen
doodse constructie van potlood en
passer. Haar ontdoen van hetgeen
herinnert aan haar bijzonderheid
in de geschiedenis strekt niet tot
haar verfraaiing. Het doodt de ver
beeldingskracht van de nakomelin
gen
Het gemeentebestuur van Nijme
gen heeft deze woorden ter harte
genomen. De stad heeft weer een
museale traditie. Het zou goed zijn
als andere gemeentebesturen en
planologen er ook naar hadden ge
luisterd. Wellicht zouden ons dan
in vele middelgrote steden de
kneuterige, in vrijwel alles op el
kaar gelijkende stadserven zijn be
spaard gebleven, waar gezelligheid
gemarkeerd wordt door vreemde
totempalen, bloembakken en
bouwsels die moeten doorgaan voor
produkten van allerhand heden-'
daagse kunstzinnigheid. Als voor
uitgang niet eindigt in onbenullig
heid, eindigt zij zo goed als zeker in
verveling of in apathie. Het onech
te kind van beide is de smakeloos
heid die zich voedt met lawaai.
Voor het behoud van de verbeel
dingskracht en het zuiver houden
van de levende traditie heeft An
ton van Duinkerken altijd op de
bres gestaan. Het lijkt mij, dat we
daarin nog altijd zijn gróte beteke
nis voor de kerk van Nederland en
ook voor de oecumene mogen zien.
Als de vooruitgang niet eindigt in
de onbenulligheid van wie alleen
maar passer en potlood en reken
machine hanteert, zal hij zeker ook
de doodsteek betekenen voor de
traditie, zoals gebrek aan verbeel
dingskracht ertoe heeft geleid, dat
de katholieke emancipatie in dit
land, instede van voltooid, is vast
gelopen in lusteloze onverschillig
heid.
Anton van Duinkerken neemt in
vrijwel elke beschouwing aan hem
en zijn werk gewijd een plaats in in
de rij van de grote katholieke
emancipatoren. Toen hij op 30 ja
nuari 1953 zijn ambt als gewoon
hoogleraar in Nijmegen aanvaard
de, sprak hij een rede uit getiteld:
„Vijftig jaar na Schaepmans dood".
Van Duinkerken had een grote be
wondering voor Schaepman. In
1953, het jaar van het eeuwfeest
van het herstel der kerkelijke hië
rarchie, toen kardinaal De Jong,
doodziek als hij was, de gelovigen
nog opriep „Blijft één, blijft in
godsnaam één", kon je met Schaep
man nog wel uit de voeten, maar
nu zegt de naam en het werk van
de staatsman niemand nog iets.
Ariëns, in zijn leven veel meer mis
kend, ook door de gezagsdragers in
de kerk, is een veel meer actuele
figuur gebleven. Komt dat, omdat
de kapelaan uit Enschede in zijn
ontmoeting met de armen en ver
nederden uit de Twentse samenle
ving over grotere authentieke
evangelische verbeeldingskracht
beschikte dan we aantreffen in de
gezwollen roomse retoriek van de
priester-politicus want toen kon
en mocht je beide nog zijn uit
Tubbergen?
In de voorhoede
Godfried Bomans en Michel van
der Plas hebben Anton van Duin
kerken de laatste rooms-katholiek
van Nederland genoemd. Die eer
komt hem ook toe, zegt Theo
Kroon in zijn oppervlakkig boekje.
Opmerking zowel als eerbetoon lij
ken nochtans in bepaald opzicht
misplaatst. Anton van Duinkerken
behoort zeker tot die laatsten die in
het rijk der hemelen de eersten
zullen zijn, maar op zich is het geen
verdienste in het aardse tranendal
de allerlaatste te zijn. Dat is hij dan
ook nooit geweest. We hebben
hem, zeker tot aan zijn Nijmeegse
tijd, en vooral in zijn
periode, altijd in de voorhoede aan
getroffen. Hij heeft heel nadrukke
lijk en heel luid van zich doen ho
ren. De nagalm weerklinkt nog
steeds!
Wellicht moet men de opmerking
en het eerbetoon beoordelen tegen
de achtergrond van het feit, dat
niemand, sinds het befaamde man
dement van 1954 waar Van
Duinkerken met mannen als
Steenkamp, Ruygers en Grossouw
veel moeite mee had en al het
geen nadien in katholiek Neder
land tot aan de „breuk" in 1970 met
Rome is gebeurd, met de figuur
van Anton van Duinkerken goed
raad heeft geweten.
Zowel voor als na de oorlog diende
hij zich aan als een „binnenkerke-
baar en kost 20,-. Ongeveer tegelijk
verscheen bij Terra in Zutphen een b
door Theo Kroon: „Anton van Dui|
ken", een persoonlijk getinte biograf»
een bewonderaar, en, de schrijver geel
toe, geen wetenschappelijk boek in d
dat alle feiten door voetnoten en verw
gen naar bronnen zijn verantwoord,
wie Van Duinkerken niet kent, kaï
boekje een hulpzame inleiding zijn.
helaas rommelig en bepaald slecht ges
ven. Het kost 39,- en dat is een hele:
Uari
rersch
merken van de buitenkerk Ne
religie, schreef Van DuinkerlP"in8
1929. De bordjes lijken verh^at
De blinde verering van de nikkei
niteit is in de jaren zestig dde
beminde gelovigen danig ovef01 "e
en tot de kenmerken van dt^oze
nenkerkelijke relatie gaan beHmse
ig is.
pacht
pstree
4alf
Anion
puinkerken
In 1960 kreeg Anton van Duinkerken de
Constantijn Huygensprijs van de Jan Cam-
pertstichtlng uitgereikt door de Haagse
burgemeester, mr. H. A. M. T. Kolfschoten.
In 1967, een jaar voor zijn overlijden, ontving
Anton van Duinkerken uit handen van minister
dr. Marga Klompé de staatsprijs voor letter
kunde 1966, de P. C. Hooftprijs. Na de over
handiging kreeg hij een hartelijke kus van de
minister, met wie hij in Arnhem op school had
gezeten.
lijke anti-clericaal" die, zoals Theo
Kroon zegt, een haat-liefdeverhou
ding had met de kerk. Toch ken
schetst hij hem tegelijkertijd als in
„hart en nieren rooms", ja zelfs als
iemand die, als katholiek, zijn tijd
ver vooruit was. Tegelijkertijd ech
ter merkt Kroon op, dat Van Duin
kerken, de veranderingen in de
kerk niet zou hebben overleefd en
dat voor hem, traditiegetrouw man
als hij was, al die veranderingen in
de jaren zestig veel te vlug gingen.
Was hij, die altijd tot de eersten
had behoord, inderdaad terugge
vallen in het peloton der enthou
siaste jongeren die in de jaren twin
tig en dertig niet schroomden de
kerkelijke instituties met hun niet
malse kritiek te bestoken?
Hoe dat zielkundig allemaal in el
kaar zit, heldert Theo Kroon niet
op. Zijn boekje is niet meer dan een
verzameling losse opmerkingen en
aan elkaar gebreide anekdotes,
soms bedenkelijk vee! lijkend op
kleinburgerlijke roddelpraat.
Zo blijven we met de vraag zitten,
waarom de laatste der katholieke
emancipatoren die in zijn semina
rietijd en later nogal het een en an
der van de kerkelijke autoriteiten
te verduren heeft gehad, en die
van zichzelf eens heeft gezegd, dat
hij voor de „gevestigde instituten"
gevaarlijk was, in de roerige jaren
zestig, toen een herboren volksdeel
de emancipatie leek te voltooien,
standigheden van zeer persoonlijke
aard daarbij een rol hebben ge
speeld, maar daarmee is de vraag
niet beantwoord.
„Waar is de grote Toon", moet de
toenmalige hoofdredacteur van de
Gelderlander, Louis Frequin, des
tijds vanuit Rome zijn lezers als in
vertwijfeling hebben toegeroepen,
een dwaze vraag achteraf bezien,
wijl hij de Nijmeegse hoogleraar
plaatste in een vals-heroïsche rol
die hij niet spelen kon.
Journalist
Nijmegen was voor Anton van
Duinkerken Brabant noch Amster
dam, merkt Wam de Moor op in
zijn voortreffelijke bijdrage aan het
boekje dat de Nijmeegse tentoon
stelling begeleidt. Hij was er hoog
leraar geworden, voorzeker ook uit
ambitie, maar even zeker ook tegen
de wil van velen binnen en buiten
de universiteit in. Hij had zelfs
voor zijn benoeming het hoofd
moeten buigen voor het kerkelijk
gezag toen hij, in 1952, onder druk
gezet door de Haarlemse bisschop
Huibers, zijn lidmaatschap van de
PvdA opzegde. Wat hem vroeger
moeiteloos was gelukt leven bij
de dag, bij het nieuwe boek, bij de
impuls kostte in Nijmegen in
spanning en lukte niet altijd meer,
zegt Wam de Moor. Hij miste het
milieu van kunstenaars en journa
listen, dat hij achter zich had gela
ten.
Heeft zich in Anton van Duinker
ken in Nijmegen een proces van
vereenzaming voltrokken? Reeds
vóór de oorlog heeft de latere hoog
leraar Bernard Delfgauw opge
merkt, dat Van Duinkerken verou
derde, verindividualiseerde ofwel
vereenzelvigde. Delfgauw zocht de
oorzaak toen bij de journalistiek,
die hij omschreef als „de grote pest
der maatschappij". Desondanks
heeft Kees Fens gelijk als hij in zijn
bijdrage aan de Nijmeegse catalo
gus zegt, dat Anton van Duinker
ken een zeer groot journalist was.
Waarschijnlijk ligt zijn emancipato
rische betekenis eerder in zijn boei
ende, rijk geschakeerde journalis
tieke werk dan in zijn wetenschap
pelijke arbeid, en is hij in dit op
zicht de evenknie van de Engelse
journalist G. K. Chesterton, die ook
vereenzelvigde toen men hem zo
ver wist te krijgen dat hij Londen
en Fleetstreet verliet om buitenaf
te gaan wonen in Beaconsfield.
Chesteron is grotendeels vergeten.
Het is ook Kees Fens geweest, die
in 1977 in De Tijd schreef, dat je het
werk van Van Duinkerken voor
het grootste deel vergeten kunt.
Het is eigenlijk passé. Maar dat kun
je van een groot deel van het werk
van Ter Braak, met wie Van Duin
kerken de boeiendste polemiek uit
de Nederlandse literatuur van deze
eeuw heeft gevoerd, evenzeer zeg
gen. Toch hebben die mannen nog
altijd hun betekenis.
Is Van Duinkerken vergeten om
dat zijn werk passé is, of is hij ver
geten omdat ten laatste katholiek
Nederland toch zijn kwaliteiten on
voldoende heeft onderkend: dat
katholiek Nederland dat, ook al
koestert het zich nog immer met de
illusie, zijn emancipatie in het ge
heel niet heeft voltooid en daarom
de man die, in de jaren tussen de
beide wereldoorlogen zich dag in
dag uit voor die emancipatie heeft
ingezet, in de hoek der vergetel
heid heeft geplaatst, in een van de
bij-nissen van de kerk die het zelf
verlaten heeft! Fungeert de man,
die zolang de smaad van de inte-
gralisten heeft moeten verduren,
nu als zondebok voor de vermeen
de progressiviteit? Wat men van
hem onthouden heeft, is dat hij een
goed glas bier dronk aan Van
Duinkerken en het bier wijdt Theo
Kroon, godbetert, zelfs de laatste
twee pagina's van zijn boek
want ook onze vergeetachtigheid
wordt door onbenulligheid gevoed.
Humanisme
Kort voor de oorlog schreef Anton
van Duinkerken een bekend ge
dicht „Bomen in september", dat
begint met de regels:
„Melancholie der bomen in septem
ber,
die weldra niet meer samen groen
zult zijn
en dat eindigt met de bittere regels:
„Het blijft mijn droefheid, dat ik
nooit geheel,
In enig mens als eenling kan gelo
ven
Dit gedicht geeft uiting aan teleur
stelling en droefenis om verbroken
eensgezindheid en verloren gegane
vriendschap. Heeft hij toen al besef
gehad van de vergeefsheid van zijn
werk in de gemeenschap der gelo
vigen die de kerk was? En had hij
al niet enkele jaren eerder geschre
ven, dat het katholicisme in Neder
land er slechter voorstond dan het
sedert eeuwen had gedaan? Hij
moge dan passé genoemd worden,
in deze bittere constateringen is hij
een profeet van de actualiteit.
In zijn „Antwoord aan Johannes
Tielrooy" in „Christendom en Hu
manisme" zegt hij, dat men bij Pau-
lus over een humanisme van het
inzicht kan spreken, bij Augustinus
over een humanisme van het hart
en bij Bernardus over een huma
nisme van de verbeelding. In zijn
„Verweer tegen Just Havelaar"
merkt hij op, dat de esthetische cul
tuur-componenten tot het nog nau
welijks geëmancipeerde bewustzijn
van de Nederlandse katholieken
niet doordrongen. Bij uitzondering
namen zij aan de strijd der menin
gen deel, wanneer die niet leerstel
lig werden aangekondigd. Hun
grootste en meest verlammende
krachtsinspanning was gewijd aan
de vorming van een sterke kiezers-
massa in de politieke belangen
strijd. Ze vertrouwden dat de rest
daarna vanzelf zou komen. Is er
sindsdien, nu de KVP is verdwe
nen en opgegaan in het CDA, wel
zoveel veranderd?
Het lijkt niet uitgesloten, dat Anton
van Duinkerken in Nijmegen eer
der dan menig ander heeft inge
zien, dat de vernieuwing van de ja
ren zestig uiteindelijk wel moest
mislukken, niet omdat Rome de
klok zou terug proberen te draaien
wat het gedaan heeft maar
omdat het katholiék Nederland
reeds toen en tot op de dag van he
den toe, bleef ontbreken aan
vruchtbare verbeeldingskracht;
omdat het, ook in de periode van
zijn uitbundige progressiviteit,
bleef missen wat het in de eerdere
periode van zijn slaafse volgzaam
heid de deugdzaamheid der
schapen, zoals professor Rogier dat
heeft genoemd ook altijd gemist
heeft: het humanisme van de wer
kelijk bevrijdende verbeelding.
De blinde verering van de moder
niteit als een afgod voor het be
wustzijn, moet de gelovige niet on
derschatten. Zij behoort tot de ken-
Dichter
In het tijdschrift DUX heeffcmse
Fortmann opgemerkt, dat Jit vr
van Duinkerken eens de 1 leve
heeft geuit, dat liefdespoëzie juur
leven van zovele jongeren egens)
geringe rol speelt. Hij meendoblei
de dichter een even grote f vijf
heeft als de moralist. en, is
Han Fortmann is in februariwaar
anderhalf jaar na Anton van Iht br
kerken aan dezelfde ziekte o^ï get
den. Ook hij lijkt vergeten. Djnkel
danks heeft ook hij, mét Van )d vi
kerken, ons op één vitaal punreeg
wat te zeggen. Fortmann he^astvr
katholieken van dit land vdroom
houden, dat ze niet te hoog v^ken.
toren moesten blazen, omdat e, hoi
lemaal geen toren was. En hij lan o<
hen er, evenals Van Duinkeean
bij herhaling op gewezen, dg lan<
niet eens wisten van wat voor we
en zinvolle traditie zij deel het
maakten. Ook voor Han Fortt
was een herstel van het hum later
me van de verbeelding voorwise n
om tot werkelijke vernieuwifnoet
komen, omdat pas in dat hersie in
gelovige mens de kans krijg (let!
zichzelf te komen, en hij dietn w
niet krijgt in een vervreemtfedei
moderniteit, die slechts dieryame
een uitgangspunt voor een tin).
peutische, maatschappelijke aar i
zijnsreligiositeit, die tot nietsfig rr
plicht, omdat de patiënt fcelet als
ruimte van zijn beleven naar ierk I
believen kan en moet invie jaai
Kort voor zijn dood noteerde fe sla
mann, dat de dingen interessie) i
waren geworden dan de meiiik v
dat waar de mensen zijn vastflopei
pen in de ervaring van zinlooidan
een kosmische eenzaamheid tftdse
speuren valt. Hij had het van lak a
ka kunnen weten, die aan diening
zaamheid ten onder is gegaan/oor
,t de
J7 Si
al w
|^HH^en
Apathie
Ook de kerk van Nederland
die ervaring van zinloosheic-
apathie vastgelopen. En daai^—
draagt niet alleen het beleid^™
Rome schuld. Daaraan draagttalari
schuld het feit, dat we onstie
nooit hebben durven bevrijder wie
het trauma van onze slaafs^n in
hoorzaamheidsdwang. Tijdens bet
concilie heeft Anton van Duiifcver
ken in „Festoenen voor een liperr
portaal" gewaarschuwd voor fn ai
te harde lopers, omdat warhodn e
dan wel eens de richting zo^oor
kunnen inslaan van een alles woo
vagende toegeeflijkheid, waarnam
van alles tegelijk kunt zijn, tbezi
wel de verbeeldingskracht mis lan
nog gezond met jezelf om te galt
Je kunt dan van alles tegelijkelijk
„én pastor én atheïst", én gelee in
én communist, al naargelang Wit
moment van de inval en wel Itchi
eenvoudig, omdat het teloorft. st:
van het humanisme van de |e-m
beelding vanzelf leidt tot eerë-jar
loorgaan van het humanisme Inlai
het hart en van het inzicht. afti
Op dit gebrek aan verbeeldiurii
kracht en moed veel wafilar
1970 nooit meer mocht en zouan i
beuren is toch gebeurd islkte
emancipatie van katholiek Nejdaa<
land gestrand. We zeggen aa»ijv<
paus geen boodschap meer te kop*
ben, maar als hij een besluit nezf
dat ons niet zint, mokken wede
kleine kinderen die het begele ir
ijsje niet krijgen. Het byzantinijkip
van het Vaticaan moge een gruvar
zijn, daarom is de kerk nog jalti;
pretpark. In onze moderniteitodu
dragen we ons nog altijd als stop
pen. Si
In vrijheid herboren zijn we njijks
tans vleugellam gebleven, on 1
we de vleugels van onze verbnds
ding en emotionaliteit hebben'rou
kortwiekt. We fladderen maar in r
rond in een kerk die is als een Ig is
dern stadserf, een doodse constlrlai
tie van passer en potlood, V w
geen geschiedenis meer voortli zi
en niemand weet wat hij zijn nlwoi
ten uit een rijke traditie als [be
schenk moet aanreiken. De mei^ijn
moeten de lege ruimte zelf nterv
invullen. En dat lukt hun rfie I
want de mensen hebben, zoal^mc
titel van een van Van DuinkerlAaiT
boeken luidt, hun gebreken. ndh
Han Fortmann stamde uit een her!
Westfaals geslacht, welks zwianc
moedigheid hij had geërfd, dn, c
Anton van Duinkerken was, )de
mij, in diepste wezen een verlefvas
melancholiek man. Een van en
voor mij mooiste gedichten, „Vdeer
bijgang", eindigt met de regels:! is
sen
Het wezen der dingen is Wuchster
Het wezen van de ziel is verdrüio
ii i
Maar aan het einde van zijn letter
schreef hij, in Nijmegen, jen
Vreugde wint het van verdriet.
Voor wie weet te danken.
far
Deze dankbaarheid is de rjm
vrucht van het humanisme
verbeelding dat gevoed wordt dP°°
het humanisme van het hart. W?e
het verdriet, dat inderdaad het f tl
zen van de ziel is, wordt opgeheru.w
in het danklied aan de Schept"11
van het leven, dat goed is. fw
J. G. H. OUDE BRUNIr