IJslanders
willen Nederlands
„goudschip" als
ijsberg bergen
Visverhalen
van Anton
van der Vet
Zal de
eerste een
knoeperd
wezen
ZATERDAG 21 MEI IS
Over een paar maanden zal de
wereld weten of er inderdaad
goud en diamanten zaten in het
Wapen van Amsterdam. Deze
Oostindiëvaarder van de
Verenigde Oostindische
Compagnie (VOC) verging op 17
september 1667 roemloos in een
vliegende storm voor wat ook nu
nog het meest onherbergzame
kustgebied van IJsland is.
Skeidarar Sandur heet de onher
bergzame. met veel stromen en
stroompjes doorsneden en nauwe
lijks te bereizen zuidelijke kust
streek van IJsland, waar het Wa
pen van Amsterdam zijn laatste
rustplaats gevonden leek te heb
ben Het wrak van het eens zo trot
se VOC-schip werd echter na lang
zoeken ontdekt door de geoloog
Jon Jonsson (72) en de oud-zeeman
Bergue Larusson (57). die sindsdien
bezeten zijn van het idee „het
goudschip", zoals de Oostindiëvaar
der in de volksmond heet, te ber
gen. Een gigantische onderneming,
want het Wapen van Amsterdam
rust ruim twaalf meter diep onder
zwart zand. dat zich beneden de
zeespiegel met water vermengt tot
een taaie moddermassa. En dat op
een plaats, die slechts ten koste van
kapitalen bereik- en berijdbaar is
voor zwaar materieel.
Hoe het schip in het hoge Noorden
verzeild raakte, is een verhaal op
zich. Op 26 januari 1667 vertrok het
in konvooi met negen andere Com
pagnieschepen van de rede van Ba
tavia. Het Wapen eigendom van
de Amsterdamse Kamer van de
Verenigde Oostindische Compag
nie begon daarmee onder com
mando van kapitein Reynier Brinc-
kman aan z'n vijfde thuisreis. Het
was niet alleen gevuld met specerij
en. maar ook met zijde, gebatikte
katoen, tin. koper, suiker en verf
stoffen.
Bij Kaap de Goede Hoop voegden
zich nog drie schepen afkomstig
uit Ceylon bij het konvooi, dat
vanwege de oorlog met Engeland
niet via de Noordzee en Het Ka
naal, maar om de Britse eilanden
en Ierland heen naar de Far Oer
zou zeilen Daar zou het worden
opgewacht door een vloot-smaldeel
dat voor een gewapende escorte
naar de thuishaven zou zorgen.
Het is er voor wat het Wapen van
Amsterdam betreft allemaal niet
van gekomen. Wel werd veel
westelijker dan de bedoeling
was de tweeënzestigste breedte
graad bereikt, maar toen stak er
een septemberstorm met orkaan
kracht op. die het konvooi genade
loos uit elkaar sloeg. Het Wapen
werd nog verder naar het noord
westen geblazen, raakte volkomen
op drift en verging op de zeven
tiende van die maand ruim hon
derd meter voor de IJslandse kust.
Echter niet met man en muis, want
een aantal opvarenden wist met
Van generatie op generatie deden
sedertdien verhalen de ronde
over de schatten, die het schip
aan boord moest hebben.
Menigeen heeft dan ook met
bergingsideeën gespeeld. Maar
daar bleef het meestal bij, omdat
het wrak in de loop der jaren
werd bedolven onder een niet
aflatende stroom van zwart-grijze
gletsjermodder en gewoon niet
meer was terug te vinden.
Een bejaarde geoloog en een oud
zeeman slaagden er enige jaren
geleden echter in om met
detectors de rampplaats te
lokaliseren. Ze staken al hun geld
in een B.V., de „Gullskip
Björgun" (Berging Goudschip),
die met belangrijke financiële
regeringssteun het wrak half
juli hoopt te kunnen
inventariseren.
Drank noodlottig
De schipbreukelingen troffen het
niet. Het zeer uitgestrekte en tien
tallen kilometers diepe kustgebied
was moeilijk toegankelijk vanwege
verraderlijk drijfzand en kolkende
gletsjerstromen. Beschutting tegen
regen en wind was er niet en tot in
de verste verte was er geen mens te
bekennen van wie enige hulp kon
Geoloog Jon Jonsson toont met een detector de plaats waar het
Wapen van Amsterdam twaalf meter onder het zand rust.
velen. Niet zozeer aan ontberingen
als wel aan de van het schip af
komstige drank, die ook al van
wege de ijzige koude en de ontred
dering te snel en in te grote
hoeveelheden door de kelen werd
gegoten.
Slechts weinigen bereikten uitein
delijk de bewoonde wereld. Vol
gens oude IJslandse kronieken wa
ren zij in zijde gehuld en togen zij
zodra de stormen warén uitge
woed weer naar hun schip om
zoveel mogelijk van de lading te
bergen. Ze leenden daarvoor paar
den en baarden nogal opzien bij
hun terugkomst, want toen hadden
ze zelfs deze dieren met zijde „aan
gekleed". En zijde gold in deze ar
melijke streek van IJsland als de
grootst mogelijke luxe.
Van de opvarenden kwamen er na
veel omzwervingen ook enkelen
terug in de Nederlanden. Zij brach
ten verslag uit van de scheepsramp
en daarvan is het een en ander be
waard gebleven. Zoals de lotgeval
len van de konstabels Popke Dies
van Uythuyzen en Christiaen Pie-
ters van Holsteyn. Zij lieten een
Amsterdamse notaris optekenen,
dat zij na de schipbreuk in een
open boot hulp gingen zoeken. Ze
namen enige proviand mee en ook
de scheepskat en de scheepshond.
Ze zeilden acht dagen oostwaarts,
gingen toen aan land en liepen
twee dagen voordat ze iemand te
genkwamen. De proviand was toen
al lang op, de mannen hadden zelfs
de kat en de hond al opgegeten
Gletsjeractiviteiten vanuit het
grootste gebergte van IJsland, de
Vatnajökull, zorgen ervoor dat de
zuidelijke kust langzaam maar ze
ker aangroeit en wel met zo'n vijf
enveertig centimeter per jaar. Het
stof en het gruis uit de bergen be
reikten uiteindelijk via de rivier de
Skeidaró en tal van andere stro
men ook het scheepswrak, dat er
op den duur geheel onder bedolven
werd. Lange tijd heeft nog wel een
masttop boven het strand uitgesto
ken, maar de laatste honderdvijftig
jaar was er niets meer van het
schip te zien. Navorsers raakten
dan ook steeds op dwaalsporen, te
meer omdat de grote riviermond in
de nabijheid zich in westelijke rich
ting begon om te buigen.
Obsessie
Indianenverhalen over „het goud
schip" bleven onderwijl de ronde
doen. Hierdoor aangetrokken gin
gen in de jaren zeventig ook de ge
oloog Jon Jonsson en de oud-mar
conist op de grote vaart Bergue La
russon op onderzoek uit. Het begon
als een spel, geeft de laatste grif
toe, maar het werd een obsessie.
Met de in 1978 verworven weten
schap. dat de ramp zich pal ten zui
den van een hun bekend punt
moest hebben voltrokken, begon
nen ze van daaruit te peilen, meter
voor meter, kilometers ver in de
zwarte zandwoestijn. Op 6 oktober
1981, uitgerekend op de laatste dag
dat in dat jaar peilwerkzaamheden
Bergue Larussen: „Wat als
spel begon, werd een
obsessie".
langs de kust mogelijk waren, we
zen detectors de plaats aan waar
het schip diep onder het zand ligt.
Vooral Jon Jonsson heeft er in de
winter 1981 -'82 slapeloze nachten
van gehad. Eerder dan de weergo
den het toelieten, was hij vorig jaar
alweer dagelijks te vinden op het
grauwzwarte strand. Het onderzoek
werd met alle mogelijke middelen
voortgezet. In de zomer werden
houtmonsters opgehaald, waarvan
inmiddels vaststaat, dat het om in
1649 gekapt en in 1654 vertimmerd
scheepshout gaat. Het Wapen van
Amsterdam werd in dat laatste jaar
gebouwd.
De beide bergers staken al hun
spaargeld in de onderneming, die al
vier miljoen IJslandse kronen
(rond vijf ton) heeft gekost. Ze
richtten een bergingsmaatschappij
tje op. de B V. „Berging Goud
schip". die zijn basiskamp op ze
ventien kilometer afstand van de
vindplaats heeft ingericht. Midden
op de onmetelijke grauwe kust
vlakte. vanwaar dagelijks in alle
vroegte de bergingsploeg uitrukt
In oude legertrucks en deels zelf
(om)gebouwde terreinwagens, ploe
gen zij hun sporen zeewaarts door
zand, modder en water. Als het
verharde pad helemaal door wafK
wordt overspoeld, wijst een la
rij paaltjes de juiste rijrichting
Op de plaats waar het scheepswij
ligt, happen twee gele graafmacf®
nes steeds dieper in het grau^
zand. Voor de boeg van het VQ O'
schip is al een kraterachtig gat o|rv
staan. Het begin van een berginjpo
put, waarin straks een damwa|;<
zal worden geslagen. Binnen
wand zal in eerste instantie het v
ter worden weggepompt om bef
te kunnen onderzoeken in weljni
staat het Wapen van Amsterdtei
verkeert.
Hoe het schip zal worden geborgaes
is nog een open vraag. Het a^zu
woord zal in belangrijke mior
mede afhangen van hetgeen m|v(
onder het zwarte strand vindt, dej
de vondst de moeite waard, dan ijnsa
staat de kans, dat men het i<£er
is van berger Bergue Larusson1
later in het jaar de bergingsput 1$90
vollopen met water om dat
dan een sotrl
ijsberg met een scheepswrak eijer
Het ijs wil men via een te gravipe
sleuf naar zee slepen en daarna i D
ijsberg met de scheepsresten dfce
vend naar de dichtstbijzijnde havian
transporteren. „K
Alles bij elkaar een uitermate kqoe
bare onderneming, die de bei V
bergers financieel echt niet m*i j
kunnen behappen. Zij zijn dan onie
maar wat blij, dat de IJslanolei
overheid zich onlangs bereid hej d
verklaard deel te nemen in de bn.
gingsonderneming. Er is op mintaa
terieel niveau zelfs een bedrag v[".
twaalf miljoen IJslandse kron
toegezegd, wat neerkomt op ruooc
anderhalf miljoen gulden. Waatic
voor als tegenprestatie natuurfe r
wel een deel wordt verlangd >hili
de buit aan baar goud en (naar m d
ook meent te weten) diamekc
ten die er echter volgens leke
derlandse bronnen zeer watsei
schijnlijk helemaal niet is. kei
Medio juli zullen we het weten, r v
IJslanders en wij. (ar
'de
DRIES SCHEEFST! s
De sportvis
sers kennen
hem al jaren.
Velen heb
ben hem al
ontmoet op
vistochten op
zee, op of
langs een van
onze rivieren
of beken en menigeen kent
Anton van der Vet van zijn
wekelijkse visverhalen in een
landelijk dagblad, dat hij tien
jaar lang als hoofdredacteur
heeft geleid. Zijn gezondheids
toestand dwong hem naar rus
tiger vaarwater en dat voerde
hem naar alle landen van de
wereld voor diepgravende re
portages. Het vissen zit hem
echter in het Scheveningse
bloed en daarom bleef hij zijn
boeiende hengelverhalen
schrijven.
Het meeste reizen en trekken
is nu voorbij Het vissen is ge
bleven. De verhalen ook. Ze
zullen voortaan eens in de
twee weken in onze krant
verschijnen. Wat je noemt een
goede vangst.
SCHEVENINGEN Volgende
week zaterdag. 26 mei 's morgens
om 4.36 uur, zijnde één uur voor
zonsopgang, eindigt de gesloten vis-
tijd voor de binnenwateren. Op dat
ogenblik zullen tienduizenden
mannen, gezeten aan de boorden
van weteringen en kanalen, rivie
ren en plassen, dan wel rustig wie
gend op de wateren in een piere-
machochel of een ander klein boot
je. over wateren die de eerste glimp
van de nieuwe dag opvangen, hun
aas te water laten. Naar dat ogen
blik hebben de laatste weken hon
derdduizenden mannen toegeleefd.
Wat bezielt ze? Wat drijft al die
mannen in het holst van de lente
nacht uit de al dan niet echtelijke
sponde? Wat heeft ze, in de dagen,
of zelfs weken, voor die 28e mei er
toe gebracht, urenlang bezig te zijn
met het controleren van hengels en
snoeren, met het zorgvuldig uitlo-
den van tuigen, met het schoonma
ken en oliën van werpmolentjes?
Wat dre§f ze naar hengelsportza
ken om nog een paar haakjes zus,
een doosje loodkogeltjes zo, een
lichte dobber met een lange pen,
een zwaardere dobber met een kor
te pen, een baarstuigje, of weef ik
Honderdduizenden
wachten op 28 mei 4.36 uur
veel. aan de toch al overvolle vis-
kist toe te voegen?
Wat brengt ze er toe uren rond te
keutelen met het maken van deeg
en lokaas, met het zorgvuldig in
pakken van de maden („Tjesses,
Jan. die dingen kunnen toch echt
niet dat doosje uit? Als ik er straks
een in mijn keuken vind doe ik je
wat. hoor"), met het behoedzaam in
vochtige theeblaren vlijen van de
wormen? Gaat het om de vis?
Wis en waarachtig gaat "het om de
vis! Maar het gaat vooral ook om
het vissen, om het avontuurlijke
van de dansende pen op de kleine
golfjes. Om de spanning als die pen
even trilt en dan, langzaam,
schuinweg de diepte in wordt ge
trokken: „Dat moet een ruisvoorn
zijn. een rooie rijder, geen andere
vis geeft die aanbeeten zal het
een knoeperd wezen?" Of, voor wie
„op zink" vist. het aas op de grond
en de dobber maar een millimeter
of twee boven het wateroppervlak:
dat grandioze ogenblik dat zelfs er
varen vissers altijd weer hartklop
pingen bezorgt, het langzaam en
statig omhoog rijzen van de pen,
een brasem heeft het aas genomen,
zal het een kanjer weZèn die de
Natte handen
Ja, het gaat om dat korte aantikje
waarmee de haak wordt gezet, om
de strijd met die nog onbekende
daar onder water, om de kunst ver
volgens die vis aan dat dunne
draadje naar oever of bootje te ma
noeuvreren, in het schepnet te krij
gen, en dan vaker wel dan niet,
want zowat alle zoetwatervis wordt
terecht teruggezet voorzichtig te
onthaken. Met natte handen, alstu
blieft, om de slijmlaag van de vis
niet te beschadigen. En dan gaat de
vis terug in zijn element, met dank
voor het geschonken plezier, en
een verzoek om zijn grote broer te
halen, liever nog zijn opa.
Maar het gaat ook om het buiten
zijn. Om het varen, of stappen,
door de roerloze morgen. Nevel
slierten trekken over de polder
koeien staan er tot de heupen in.
Vogelgeluiden, een koekoek ver
weg, een karekiet vlakbij. De vis
ser zit en kijkt en peinst. Naar de
woorden van de dichter Bertus
Aafjes: „De visser zit er midden in.
In het grote Bewegen. Zeer stil zit
hij in het langzaam, maar alom
zichtbaar Bewegen van de natuur.
Maar plotseling i&het alsof het gro
te Bewegen stil staat: de visser zelf
is begonnen te bewegen",
't Is moeilijk te beschrijven wat het
is dat de visser steeds weer naar
het water voert, dat hem keer op
keer, in zonneschijn of regen, in
mist of storm, verlokt tot het avon
tuur op of aan het water, 't Is moei
lijk een niet-hengelaar duidelijk te
maken wat de romantiek ervan is,
hoe dat gevoel van vreugde en vrij
heid, van onbekommerdheid en
tijdloosheid de visser pakt. Moet
men het eigenlijk wel duidelijk ma
ken. in een land waar meer dan
een miljoen hengelaars zijn?
Doel en streven
Het gaat om de vis. Iedere henge
laar gaat om te vangen. Mooi weer
is meegenomen, een dagje uitwaai
en voor de asfaltziel is nooit weg,
maar doel en streven is: vis, groot
of veel en liefst allebei.
Lieden, die het liefst op een paar
vaste stekken vissen, in het water
van de hengelsportvereniging
waarvan zij lid zijn, of in een wete
ring of plas niet te ver van hun
huis, zullen allicht de laatste weken
voor de opening van het seizoen
een of meer keren al derwaarts zijn
getrokken om te kijken.
Waarom doen ervaren vissers dat?
Vooral om te weten hoe het zit met
het paaien van de vis. Wie door de
polder of langs de oever van een
plas stapt, liefst in de vroege och
tend of tegen de avondschemering,
ziet in de lente, al van begin april
af vaak, veel vissoorten onder de
wal, zelfs wel in de rietkragen, be
zig met hun liefdesspel, een festijn
van plonzen en plassen.
Als het voorjaar warm en zonnig is,
dan is de vis einde mei, bij de ope
ning van het hengelseizoen, al een
heel stuk uitgepaaid; vermoeid van
het beminnen, kuitschieten en
homvocht afscheiden verlaten ze
de rietkragen en pogen in dieper
water weer op krachten te komen.
Als het voorjaar koud is geweest,
dan paait de vis echter laat en zit
zij eind mei, begin juni nog volop
in de kant.
Nu, dit voorjaar was zeer koud en
schraal. Met name in april waren
er weken dat de temperatuur een
graad of vijf bleef onder normaal.
En iedereen die zijn rondjes langs
zijn viswateren heeft gemaakt zal
hebben kunnen constateren, dat de
vis dit jaar laat, heel laat is met
paaien.
Conclusie?
Het ziet er naar uit dat in de eerste
weken van het nieuwe visseizoen
de beste kansen op fraaie vangsten
liggen op ondiep water en in de
buurt van de rietkragen. Dat geldt
voor karper trouwens toch een
vis die niet ongaarne in ondiepe
wateren bivakkeert voor bra
sem, voor rietvoorn en zeker ook
voor snoekbaars, die felle jager op
wie de laatste jaren meer en meer
wordt gevist.
Ergo: de mannen, die in groter wa
ter vissen vanuit een bootje, doen
er in de komende eerste weken
van het seizoen het beste aan, dat
bootje op een meter of acht buiten
de rietkraag te leggen en naar de
oever toe te vissen. En wie gewend
is langs de kant te zitten op een
Verwach tingen g.
Dit zijn de verwachtingen van^f,
twee bij uitstek deskundigen vqtsc
het begin van het nieuwe »n j
visseizoen: m j
Willem Zandstra uit Sneek, dikiei
de Friese wateren even goed /«fmi
als de gezellige kombuis van /ï>an
pronte schip, dat hij zomer en the
najaar exploiteert als varend i e
hotelletje voor sportvissers: rde
..Vooral van de snoekbaars heil
ik dit jaar echt wel goede
verwachtingen. Hier op het
Snekermeer zijn dit voorjaar h<
veel en heel fikse exemplaren
gezien". Ook acht hij het 1£je]
waarschijnlijk dat de snoekbaal 4
fel zal jagen want: „Al twee J<a|ise
is er door brasem en voorn sleoezf
kuit geschoten en er is uit de ger
meren hier ook nogal veel in
brasem weggevist. Ergo: er is ilt
maar weinig kleine aasvis. Dein
snoekbaars zal dus echt moetean.
jagen voor de kost". en
Wout Bos uit Oud-Beijerland it zi
Zuid-Holland, beroepsvisser vaioet
•ouder op ouder, maar tevens
zeldzame combinatie) een
enthousiaste sportvisser: „Er /she
alle kans op een goed jaar voomI
de hengelaars. We hebben eenen
zachte winter gehad, dus geen'm{
vissterfte door wekenlang ,bei
toegevroren wateren. Snoek e%,e
baars zijn op ongeveer de yor
normale tijd wel aan het paaie G
gegaan, in april had ik al vi
baarskuit in de fuiken, maar iele
witvis zal wel laat wezen. Op ek,
diep water zonder rietkragen kho\
het wel half juni worden eer ziel
bijvoorbeeld de brasem paait. ?t0£
beste is in de eerste weken P*.-.
inderdaad: ondiep vissen. "'J
Maarer wordt over het gt
algemeen toch te weinig bedaciW€
dat veel vis altijd onder de ka*,
zit en dat ondiep vissen vaak et
betere resultaten geeft dan vjsf
op vele meters"
N<
ili]
stoeltje of kanis, doet e
aan eerst toch maar een.
pere stekken te proberen. Verkrr6'
sen naar grotere diepten kan alf*
nog, als ze op ondiep niets doen.llse
Wilt u er wel om denken dat teei
als ze nabij een rietkraag gehafP
is, de neiging heeft die rietkraag®0'
te duiken. Als dat gebeurt, is rCOi
kans zeer groot dat u de vis vp*
speelt, ja, dat u die dramatiseer
droge „knap" van brekend nyl
hoort en even later beteuterdr^
schouw moogt nemen. Denk 0
daarom altijd om: als u ondiep ron
dient u na de aantik de vis k#»Ie
doch vastberaden meteen uitFe.r
kant te sturen. rilr
A. G W. VAN DER VI