na ficidócSowamt 'Het was weer oorlog Ei gebieds delen Van rril? V17T X Ut A. Ij 1 i ZATERDAG 7 MEI 1983 m EX EL Zolang Texel een over uses gebiedsdeel is en als aas onin- iressant blijft voor de werphengel an koene dijkenbouwers kan het lechts vanaf het water benaderd n geënterd worden. Bewoners van fadden-buurman Vlieland houden eliswaar vol, dat Texel te groot is m de eretitel „eiland" te mogen 1 ragen -i- „De weggedreven janus- °P van Noord-Holland, meer is et niet", zeggen ze schamper iettemin moet iedere reiziger, die 1 ings de meetlat van het Noordhol- inds kanaal omhoog is gekropen -V* an wel over de Afsluitdijk op Den elder heeft aangestuurd, wel de- elijk het zeegat uit voor de laatste, ittele kilometers, die hem schei en van dit brokje vaderland. ;n kwartier slechts duurt daarna j slalom door het onvoorspelbare arsdiep, dat de ene dag lijkt op in tobbe vol groezelig sop, waarin overals van een regiment pol erwerkers zijn gewassen en nau welijks e^n etmaal later alweer alle enmerken heeft van een centrifu- waarmee proeven worden geno- len voor een wildwaterbaan. Grij- golven, die dienst doen als glij- )/{anen voor krijsende meeuwen, aan dan in schuimende flarden t^iluk op de dekken van de veerpon- - ri, die in het hoogseizoen om het alf uur van wal steken, an de reling zie je eerst een streep de verte, die ook best een lucht- liegeling zou kunnen zijn, waar- ue norizon je op een dwaal- loor brengt. Land in zicht, dat echts bestaat In het fotogenieke vissersdorp Oudeschild op het Wadden eiland Texel heeft Jaap Bakker de slinger van de tijdklok een ferme ruk in ach terwaartse rich ting gegeven. Om precies te zijn ging hij 38 jaar terug, naar de donkere oorlogsjaren tussen 1943 en 1945, die ook het thema vormden voor zijn expositie „Texel in oorlogstijd". Tijdens een sterdamse Chasséstraat, waar we 's avonds, met zijn negenen rondom de tafel de illegale kabouterpam fletten van „Vrij Nederland" en „Je Maintiendrai" lazen of Halma speelden' bij het licht van zes fiets- lampjes, kun je nog steeds uitteke nen. Compleet met de dreigende slagschaduwen, die in het halfduis ter als vleermuizen over de wan den dansten. De lampjes werden gevoed door een accu, dié vader clandestien op laadde via een elektriciteitskabel in het huis van een vriend, die naast het buurtcafé woonde, waar Duitse militairen hun sociëteit hadden. Het was de enige kabel in onze wijk, die niet was afgesloten. Een buitenkansje meende vader. Als le raar elektrotechniek aan de Vierde Ambachtsschool kon hij zijn kennis van voltages eindelijk eens onder moordende hoogspanning te gelde maken. Admiraalspet //J$ verbeelding an drenkelin- Maar na ,L§Vef- in is het al een rtelrand ge- rden. En ven later zie je poppetorens fan Oudeschild :hter de zeewe- ig godvruchtig lar de hemel {ijzen. dat moment ;rken je grijze jrsencellen op een Ier voltage en i'ft je geheu- het vlieg- ;1 van de tijd ai krachtige ^glfriger in ach- i.jferwaartse rich ting, Op de net- Spanning van de ilCTexelstroom", die zich stampend een weg baant naar de pieren op Het Horntje ja- en herinneringen je 38 jaar «terug aar maart 1945. Beelden van de ongerwinter, die toen het Westen an Nederland in een wurggreep ield, doemen beitelscherp op in de Oi ijkdoos van je geest. Straten waar- - het afval op de trottoirs tot aan huizen is gekruid, de klok van Xy toren aan de overkant, die al- ng niet meer luidt, maar jamme- ind aanslaat als een hond, wan- ®ber weer een dode in een karton- ;n kist op een handkar wordt ge ld. Hodie mihi, eras tibi, (vandaag morgen gij) is geen vrome kVeuk meer, die je oma ooit met uissteken op een wandkleed bor- lurde, maar lijkt op een doodvon- [js, waaraan niet meer te ontko- (ii valt. gaarkeuken, waar je elke dag in n eindeloze rij wacht op eten, rstrekt alleen nóg warm water, t met wat groene essence ten on echte de status van soep heeft ge- m egen. Vaak is er ook lawaaipap, i/aaruit je thuis aan tafel voorzich- de maden vist, die je vervolgens rotten van vijf naast jë bord legt. steren had je er eenentwintig. Éjat een knappe score leek. Totdat n de overkant je broer Ernst iomfantelijk riep: „Vijfendertig", n dat getal heb je hem nog lang- irig en ten zeerste benijd. Of- loon er van zijn vijfendertig toch 'intig al dood waren. jetra bord aandenlang leefden we al op dat (ordende dieet, 's Morgens een terham, die terugveerde, als je er kneep; 's middags op het Ignati- ■cóllege, waar je in de eerste klas n het gymnasium zat, een extra rd pap en een sinaasappel van t Rode Kruis. En 's avonds soep pap uit de gaarkeuken op het igelhaensplein, aangevuld met yL n diep bord bloembollenpulp, die '\oeder op een loeiend majo-ka- eltje met engelengeduld en j odsverachting aan de kook had 5i?Vi bracht. Vit was net te veel om de geest te ven, maar duidelijk te weinig om ldoende energie te sparen voor dagelijkse fietstochten op de idem, waarmee Ernst en jij in de hterkamer stroom" opwekten or de radio, die ruisend en kra- Bnd de laatste frontberichten van- Londen doorgaf. De eerste tien puten ontwikkelden we meestal n tempo, dat nog een behoorlijke tvangst van Radio Oranje garan- erde. Maar daarna leek het alsof LZe benen waren volgestort met "xl en riep vader telkens met een op vol woede in onze richting: larder, harder, ik hoor niks". agschaduwen et lijkt alsof het gisteren gebeurd nc^De kamer één hoog in de Am- Op een middag kwam buurman Meester langs. Een boomlange sla ger, die nog elke dag met een ad miraalspet op in zijn lege winkel achter de toonbank „nee" stond te verkopen. Vlees was er al weken niet meer. Maar hij .deed net alsof en bleef zijn klanten, die hem met hun waardeloze bonkaarten aan- klamptèn, vriendelijk te woord staan. „Ik heb een brief van een achter neef op Texel gekregen", zei hij in de gang l tegen moeder, „ze sturen mor- gen een schip naar Amsterdam om kinderen op I te halen. En nou vraagt hij of ik I mijn kinderen ook wil sturen. Maar Joop en Martien willen voor geen prijs van huis weg. Daarom vraag ik jou, Stien, is het misschien wat voor jouw kinderen? Ik denk zelf aan Leo en je doch ter Ernie. Als die nu in plaats van mijn kinde ren op die boot stappen, heb jij weer wat extra bonnen. En die zijn nooit weg". Tegenzin Die avond werd er buiten jou om gewikt, gewogen en met tegenzin beslist. Om tien uur kwam vader je kamer binnen. Hij boog zich óver je bed en zei: „Leo, word 's wakker, ik moet je wat vertellen. Morgen gaan Ernie en jij naar een boer op Texel. Hoe vind je dat?" Op dat moment had je hem kunnen omhelzen en zijn magere wangen willen zoenen. Je had immers over twee dagen een proefwerk Latijn, waar je nog geen boek voor had in gekeken. Maar het leek onverstan dig dat nu te bekennen. Daarom zei je alleen: „Denkt u niet, dat ik jul lie zal missen?" „Wat nou missen", riep vader met een tremolo in zijn stem, die je op dat móment voor het eerst bewust hoorde, „je bent toch zeker een grote knul. Jongens van veertien hebben geen last van heimwee. Zo is het toch?" Je antwoord kwam pas na secon den. Bijna onhoorbaar en verpakt in een brok, die je keel dichtsnoer- de: „Ja vader". En toen hij weg was huilde je nog zeker een uur met je hoofd onder het kussen. Vogelverschrikker Met driehonderd andere Amster damse kinderen ging je de volgen de dag aan boord van de „Mars diep" op weg naar Texel, dat je al leen kende van het rijtje, waar je ooit voor een proefwerk aardrijks kunde op had zitten blokken. Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog, Rottu merplaat en Rottumeroog. Je wist speurtocht, die hem een jaar van zijn leven kostte, kwam hij op het spoor van duizenden foto's, uniformen en voorwerpen, die door hem in een unieke kijkdoos van de voltooid verleden tijd werden gegroepeerd. Voor de openingsceremonie in authentieke crisissfeer vond hij de burgemeester van Texel, de heer J. A. Engelvaart en onze dus waar ze lagen. En in welke volgorde. Je wist alleen niet wat je je er bij moest foorstellen. Een schokkend tussentijds beeld: vader, zwaaiend op de kade in zijn veel te wijde zondagse, grijze jas met visgraatmotief. Een vogelver schrikker leek hij opeens met een neus, die tussen zijn holle wangen veel te groot leek. „Zul je goed op je zusje passen, Leo?". „Schrijf je ons gauw?". Het drong nauwelijks tot je door. Zul je. Denk je. „Ja vader. Ik zal er aan denken, vader. Ik zal op haar passen, vader. Ik zal zo gauw mo gelijk schrijven" Mijn God, waarom stond je aan een reling met tranen in je ogen te zwaaien naar een man, die steeds kleiner werd. Terwijl je zijn hand wilde vasthouden of, liever nog, je wilde verbergen onder zijn jas. Je zwaaide nog steeds toen er allang niets meer te zien was. Ritueel Dat gebeurde op 9 maart 1945. Een datum, die je je nog exact herin nert. Wat geen kunst is, want twee dagen later was moeder jarig. En daar kon je toen dus niet bij zijn. Je was immers te ver weg voor het vaste, jaarlijks terugkerende ri tueel. 's Nachts versierden Ernst en jij altijd haar stoel bij de kachel met papieren slingers. En voor dag en dauw ging je met de anderen achtér'elkaar, op leeftijd, de slaap kamer binnen met je cadeautje stijf tegen je rug geklemd. Zou moeder me missen?, heb je in die drie maanden op Texel talloze keren gedacht. En je was telkens zeker van haar positieve antwoord. Ondanks het feit, dat je nu op een eiland was, dat schaamteloos over stroomde van melk en honing, barstte je van heimwee en besteed de je vele uren aan adembenemend zelfbeklag. Dat lag overigens niet aan boer Smit en zijn vrouw. Die hadden er echt alles aan gedaan om Je kinder leed te verzachten. Een uur na aan komst zat je al in hun boerderij op de Bakkenweg achter een bord snert met kluif en stukken worst. En daarna kwamen er gebakken aardappelen met spek op tafel. Na 38 jaar zie je je eerste jeugdliefde te rug in de scha duw van het dorpshuis in Oudeschild. Uit de verte riep Corrie, de roodharige dochter van boer Kuup, al luidkeels: „Her ken je me nog?". En hoe,1 dacht je. Goed, het haar was verkleurd, maar voor de rest stond daar wel degelijk de vrouw, met wie je als veertien jarige een pre mature lente symfonie in agrarische toonzetting hebt gespeeld. verslaggever Leo Thuring bereid om in een mottige outfit, bestaande uit een drollenvanger, trui, schape wollen sokken en verzoolde klompen, twee stokoude rijwielen met antiplofbanden te bestijgen, waarop ze in wankel evenwicht naar de boerderij van Jaap Zuidewind ploegden. Daar lieten ze na taaie onderhandelingen enkele kledingstukken en een horloge achter in ruil voor wat koolzaad, tarwe, wol en een kruikje melk. Met die kostelijke buit gingen ze daarna terug naar het dorpshuis, waar ze in volmaakte harmonie samen de tentoonstelling voor geopend verklaarden. Leo Thuring tekende hierbij aan, dat hij de uitnodiging om. aan deze ludieke strooptocht deel te nemen te danken heeft aan het feit, dat hij in de laatste oorlogsmaanden van 1945 als veertienjarige Amsterdammer met 300 andere kinderen uit de hoofdstad aan de wurggreep van de hongerwinter is ontsnapt en op Texel onderdak vond bij boer Smit in de buurtschap de Westen. Zijn terugkeer na 38 jaar had het ingetogen karakter van een pelgrimage naar zijn eigen jeugd, die vele dierbare herinneringen loswoelde. Met een verslag van zijn „retourtje verleden tijd" begint deze week in Finale zijn serie Van onze overzeese gebiedsdelen", waarin hij via een hinkstapsprong over de wateren ook de overige Wadden-eilanden bij de kladden zal nemen. „Dat zal je goed doen", meende me vrouw Smit. Maar die aanmoedi ging had ze beter achterwege kun nen laten, want nog geen tien mi nuten later hing je kreunend boven de kiebelton in de koeienschuur. Georgiërs Het zijn beelden uit een voltooid verleden tijd, waarvan slechts een kinderhand met feiten de geschie denis heeft gehaald. Het feit met name, dat het 882e Georgische ba taljon in de vroege ochtend van 5 april 1945 in opstand kwam tegen de Duitsers. Dg Georgiërs, afkom stig uit Zuid-Rusland en als krijsge vangenen geprest tot dienstneming in de Wehrmacht, waren in aftand se Duitse uniformen zonder distinc tieven naar Texel gestuurd, omdat ze volgens de Duitse legerleiding te onbetrouwbaar waren voor acties in de frontlinies. Maandenlang hielden de Georgiërs zich rustig op Texel. Toen, in hun nacht van de lange messen, die in het diepste geheim was voorbereid, werd het Duitse legioen op het eiland in een meedogenloos ge vecht van man tegen man binnen een kwartier gedecimeerd. Enkele uren later was het grootste deel van Texel al vast in handen van de Russen, die hun uniformen tevoren zwart hadden geverfd. Alleen een bliksemaanval op de zuid-batterij was' jammerlijk mislukt. Vanaf dat enig overgebleven steun punt vochten de Duitsers, inder haast versterkt met troepen, die uit Den Helder waren overgevaren, te rug tegen de Georgiërs, die in een ongelijke strijd nog veertien dagen stand wisten te houden. Toen op 21 april de balans van deze wrede mini-oorlog werd opgemaakt, bleek dat van de 800 Georgiërs er nog slechts 235- in leven waren. Aan Duitse zijde waren 800 militairen gesneuveld. En van de Texelse be volking waren 117 mensen, onder wie vele leden van de ondergrond se, gedood. Sukkeldrafje Welke herinneringen heb je na 38 jaar aan die opstand, waarvan je ouders in Amsterdam pas na de be vrijding hoorden? Het blijkt, dat je je geheugen er nauwelijks voor hoeft op te frissen. Je hoort weer de granaten gierend over de boer derij van Smit komen. Je ziet jezelf ook staan op het erf van boer Kei zer, wiens kinderen op de ochtend van de 19e april een Rus hadden ontdekt in de hooiberg. Omdat in een boerderij honderd meter ver derop een peleton Duitsers gele gerd was, ging Keizer naar de Rus en legde hem in ongemakkelijk Duits uit, dat het met het oog op ie ders veiligheid beter was dat hij verdween. De Rus begon daarop tergend langzaam toilet te maken en liep vervolgens in een sukkel drafje over de akkers in de richting van het dennenbos op een kilome ter afstand. Toen hij halverwege was arriveer den zes Duitsers op het erf, die luid schreeuwend hun geweren op het schrikdraad legden en op de vluch tende Rus begonnen te schieten. Daarachter stond jij met de zonen van Smit toe te kijken. We zagen, dat de Rus in een rustig tempo doorliep, alsof hij zijn dagelijkse Even werd in het Texelse vissersdorp Oudeschild de klok 38 jaar terugge zet. Het was weer april 1945 en Texels burgemeester, de heer J. A. Engel vaart en onze verslaggever Leo Thuring begonnen in authentieke crisis outfit op stokoude fietsen met antiplofbanden aan hun voedselstrooptocht langs boerderijen. wandeling maakte. Bij de bosrand draaide hij zich nog even om en zwaaide uitbundig in onze richting. Vloekend sloften de zes Duitsers daarop weer in de richting van hun boerderij. J ongensavontuur Was je bang op dat moment? Dat lijkt een redelijke vraag. En het antwoord luidt merkwaardig ge noeg ontkennend. Je hebt die oor log, waar je middenin zat, als veer tienjarige ervaren als een spannend jongensavontuur. En van de geva ren en verschrikkingen, die je van alle kanten bedreigden, heb je pas veel later van anderen iets verno men. Zo ongeveer moet het boer Smit trouwens ook zijn vergaan. Ook hij deed net alsof er geen Duitsers in de buurt waren en zonder aarzeling liet hij drie. Georgiërs, die hun pri- vé-oorlog'overleefd hadden, achter op zijn hooizolder onderduiken. Daar brouwden ze pit allerlei vloei stoffen, die ze in en om de boerde rij hadden gevonden, een drank, die hen zéér zwaarmoedig maakte. Vaak begonnen ze op gedempte toon te zingen. Pas als hun liederen te luid doordrongen in de kamer, waar boer Smit met een verrekij ker de boerderij van de Duitsers observeerde, ging mevrouw Smit naar de hooizolder om te zeggen, dat haar gasten het wat kalmer aan moesten doen. Na een paar weken vond boer Smit het alleszins verantwoord om Iwan, Benno en Grischa voortaan 's mid dags en 's avonds met de anderen aan tafel te laten meeëten. Ze zaten op een hoek, herinner je je, dicht bij de deur. Zo konden ze snel naar hun schuilplaats vluchten als er on raad dreigde. Hun aftocht zou dan worden gedekt door de rest van het gezelschap, dat bestond uit de boer en zijn vrouw, hun elf kinderen, oma, de dienstbode Aagje, twee on derduikers, van wie er één zijn vrouw en dochter had meegeno men, en wij, de, vier Amsterdamse kinderen. In totaal dus 26 mensen in een kamer van vier bij vijf me ter. „Dat zijn wonderen, die alleen in oorlogstijd gebeuren", meent zoon Aad, die je na 38 jaar weer ontmoet in het dorpshuis van Oudeschild, waar doordouwer Jaap Bakker dampend van gerechtvaardigde trots recipieert op zijn expositie „Texel in oorlogstijd". Het heeft hem een jaar van zijn leven gekost om souvenirs uit de barre jaren tus sen 1940 en 1945 op te sporen. Maar het is hem dan ook glorieus gelukt: honderden foto's, uniformen en vóorwerpen, variërend van een originele knijpkat tot een met fiets- kracht voortgedreven wasmachine, vullen de zalen, waar honderden eilandbewoners de tijd van toen op nieuw of voor het eerst beleven. Het „ach gut" en „oh ja" is niet van de lucht. Het feest van de herken ning is in volle gang. Er hangt ook een wazige foto van de familie Smit, genomen in april 1945. Uiterst links sta jij, een Mo- kumse snotneus in een te krappe drollenvanger van kunstvezels en met zeiloren, die hem in die tijd dwongen om zelfs bij krimpende wind laverend op zijn doel af te gaan. Wat kunnen herinneringen mooi zijn als ze onder handbereik komen Kijkend naar die schim uit je eigen verleden verdampt de tijd opnieuw en is het weer voorjaar 1945. Hier, tussen de „tuunwoallen" van Texel, realiseer je je, liggen drie maanden van je leven, die je met kostbare souvenirs kunt opvullen. De boer derij van Smit is al jaren geleden vergaan tot as. Maar toen je giste ren de plek bekeek, waar hij ge staan heeft, kostte het je fantasie geen enkele moeite hem weer steen voor steen in de oude staat te her bouwen. En weer rook je de weeë geur van het hooi, waar Iwan, Ben no en Grischa hun schuilplaats hadden. Iwan heeft nog in het poëziealbum van dochter Dièm enkele regels in het Russisch geschreven. En enkele pagina's verder staat jouw vers met bijpassende tekening. En Benno, die nu stationschef is in Tiflis, had een blote vrouw op zijn rechterarm laten tatoueren. Wijzend op haar borsten zei hij vaak smakkend: „Melkie, melkie". Dat zal daar in Rusland wel de gewoonte zijn, dacht je dan hevig blozend. Magere Kees Van de elf kinderen in het gezin van boer Smit is er één gestorven, wordt je verteld. Magere Kees, die in 1945 al tegen je zei, dat hij zee man wilde worden, is jaren geleden op een Rijnboot overboord geslagen en verdronken. Van de tien, die nog springlevend zijn, hebben zeven de reis naar Texel gemaakt voor een ontmoe ting met een Amsterdammer, die op het einde van de Tweede We reldoorlog drie maanden lief en leed en een macht aan avonturen met hen gedeeld heeft. Dat is geen voorpaginanieuws, rea liseer je je terdege. Het is slechts een intermezzo in het leven van enkele stervelingen, die na 38 jaar de tijd gekomen achtten hun herin neringen bij anderen te verifiëren. Waarbij ze tot de ontdekking kwa men, dat een terugkeer naar het verleden tot ontroerende ontdek kingen kan leiden. Lentesymfonie Je sluit je ogen en ziet weer scherp: de sjees van boer Smit, waarin je bij hoge uitzondering op roerloze zondagen naar de kerk in Den Burg mocht rijden. De rechterpaal in het hek van boer Kuup, waar je briefjes in stopte boordevol hoog dravende volzinnen aan het adres van zijn roodharige dochter Corrie. Bij terugkeer uit Den Burg vond je op diezelfde plaats haar briefje met een even toegewijde tekst. Een len tesymfonie dus in agrarische toon zetting. Ook Corrie is naar het dorpshuis van Oudeschild gekomen en roept van verre al: „Herken je me nog?". Het rode haar is verkleurd, valt je op. Maar afgezien daarvan staat daar wel degelijk je eerste liefde, met wie je na de bevrijding, die op Texel weken later kwam, hand in hand langs de kraampjes op de Groene Plaats in Den Burg hebt geparadeerd. Wat kunnen herinneringen onge looflijk mooi zijn als ze onder handbereik komen. Texel, ik heb je nog steeds lief. LEO THURING

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1983 | | pagina 15