Hagenaar Hugo Brouwer liet de kerk altijd consequent in het midden ZATERDAG 23 APRIL priesterkoor en Egyptisch „Ik blijf een revolutionair die in de frontlinie maakt" „Interessant, interessant". „Met het hoofd van Antonius ik wat moeite gehad", vervs Brouwer. „Ik heb eerst in de rie rondgekeken of daar een franciscaan was, die voI< aan' het signalement van een ge, maar dat viel wat tegen, om heb ik uiteindelijk het van mijn vriend, de dichter Babyion, maar als model En het kindje Jezus is zoon Bart". Pastor Hendriks verzint ter een glimlach, die zich door ringe soortelijke gewicht onm lijk van zijn lippen losmaakt zend naar het TT TT -iL -• naast hem vraagt hij „Hebt u dat wellicht „Dat is te zeggen", antwoordt wer, „oorspronkelijk was het Mariabeeld, dat vader gem; had, maar hij vond het zonde weg te doen vanwege het m hout. Toen heb ik een nieuw h< en nieuwe armen gemaakt, w door het op een Heilig-Hartb leek. En na al die jaren moe zeggen: het resultaat valt me eens tegen". Revolutionair Als hij het godshuis wederom de zijdeur verlaten heeft w Brouwer zijn handpalmen e tijd tegen elkaar. Dan zegt hij: voel me nog steeds een revolt nair in de frontlinie, die religi 1 schuttingkunst maakt, maar i' werk is in elk geval begrijpelijl spreek de taal van een gelovig als iemand zich eraan ergert, is niet mijn fout". de „Ga maar kijken in de Fatimal B in Weert. Daar staat het gro< marmermozaïek van Europa, zitten vierhonderdduizend stu marmer in, die ik met twee mi werkers in drie jaar tijd ge] heb. Dat heeft me ook nog tv honderd vijftig flessen port gel Want reken erop, dat beeldhou allemachtig dorstig maakt". Op een sukkeldraf begeeft hij daarna op weg naar de trein, klaar staat voor vertrek naar ningen. Het touwtje heeft het'£ ook begeven en zijn tas staat oj rat,J Voordat hij het station binnen| Y°' draait hij zich nog even om roept uit de verte: „Het stelt maal niks voor. Laat daar asjeb ere' geen misverstand over best P| Een mens leeft als een vlieg sterft als een vlieg". "Op die jobstijding kan zijn geb( testad tenminste weer enige tijc an. LEO THUR Fotp's: MILAN KONVALH DEN HAAG Hoe je ook over Hugo Brouwer denkt, je zult toch moeten erkennen, dat hij in zijn leven consequent en met grote koppigheid de kerk in het midden heeft gelaten. Het aantal kruiswegstaties, beelden van heiligen, zaligen en gezalf den, rijk geornamenteerde communiebanken en biechtstoelen, Laatste Avondmalen op ware grootte en bijbelse doorkijkjes in duurzame steensoorten, waarmee hij het rijke roomse leven in' de loop der jaren verblijd heeft, zijn allang niet meer te tellen. „Is ook nergens voor nodig", ventileert zijn vlezige apostel- hoofd, dat rijk gedrapeerd is met lange, grijze manen. „Het is een kwestie van dapper volhouden geweest. Ik had trouwens geen andere keus, want als je weigert om van de steun te leven moet je als vader van zes kinderen elke opdracht met beide handen aangrijpen om de schoorsteen thuis te laten roken. Dat is ook de enige reden, waarom ik het ontzielde lichaam van de Heer zo vaak in marmer heb neergevlijd. En neem maar van me aan, dat ik het altijd met plezier gedaan heb, want zonder kunst en schoonheid kan een mens niet bestaan". Wat is trouwens het wezen van de kunst? Brouwer deponeert die hamvraag snuivend op een zwart gelakte tafel in het Haag se hotel Babyion, waar hij zojuist na een verkwikkende trein reis bedachtzaam schuifelend is gearriveerd. Hij woont alweer jaren in het Groningse Uithuizermeeden, waar hij eigenhandig enige daglonerswoningen heeft omgebouwd tot een riant bui tengoed, dat hij heeft gesierd met de naam ,,'t Wadhoes". „In die uithoek van ons land", legt hij uit, „heb ik de ideale manier van leven ontdekt. Daar is nog de ruimte, waar ik niet buiten kan. Ik sta voor het raam van mijn atelier en staar in een duizelingwekkende leegte. Dat is vrijheid. Dat noem ik ongebondenheid. De jagende wol ken boven je, de horizon een vage streep aan het einde van een kale vlakte, waarvan je de omvang al leen maar kunt vermoeden. De we reld in wording. En niets dat je af leidt". Hij nipt omzichtig aan zijn bel cog nac, buigt zich voorover en roept: „Dit is voor mij als geboren Hage naar een pelgrimstocht. Ik heb hier ook jaren gewoond, geleefd, gele den en langdurig gehoopt op betere tijden. Mijn God, Den Haag, ik kan je uittekenen. Ik ken elke rimpel van je gepommadeerde hoofd. Ik hoor je spraak en denk: daar hoor ik nog steeds bij. In Den Haag zijn twee soorten mensen, die door een diepe kloof van elkaar gescheiden zijn. Daar is de Berlijnse muur maar een dwerg bij. Aan de erie kant vind je de betere standen, de chique en de high brow, die met de hete aardappel in de keel conver seert. Aan de andere kant staan de sloebers zoals ik, die in een dun Koot-en-De-Bie-taaltje met elkaar praten". r Roomse man „Een Hagenaar, mijn jongen, neem dat van mij aan, is niks en wordt ook nooit iets. Maar dat geeft je nog niet het recht om hem zijn dromen af te pakken. Mijn vader, die brave door en door roomse man, had ze ook. Die heeft jaren gedacht, dat hij een groot kunstenaar was. En waarom ook niet? Hij maakte im mers de mooiste dingen en was als beeldhouwer een kei in zijn vak.' Maar toch bleef hij een knecht, die in het atelier van „Stoltefus" van 's morgens zes tot 's avonds zes ge duldig engelen sneed en de heilige Jozef van een hardstenen oor voor zag. Hij werkte daar onder middel eeuwse omstandigheden. Maar dat deerde hem blijkbaar niet. Hij had er vrede mee, dat hij de ene week handjes stond te hakken en daarna weer zeven dagen achter elkaar plooien moest maken in het kleed van Maria Magdalena en Jozef van Arimathea". „Dat zou hij waarschijnlijk tot aan zijn dood hebben volgehouden als de moderne kunst de neo-gotiek niet had weggevaagd. Dat gebeurde van de ene op de andere dag, want veranderingen komen nooit gelei delijk. Dat zijn blikseminslagen. Het ene moment staat er nog een pastoor op je stoep te smeken of je een communiebank wilt hakken met duizend vissen en heilige har ten erin en de volgende morgen kun je wat hem betreft met diezelf de communiebank op het dak gaan zitten". „Zo ging het dus ook met vader. Die wist alleen, wat neo-gotiek was. Voor een mooie rozet of een soepjurkenparade boven een altaar draaide hij zijn hand niet om. Maar toen die stijl was afgezworen zat de arme man in een geestelijke val strik, waar hij nooit meer uit is ge komen". Leerzaam „Daarbij had hij de pech, dat moe der al vroeg overleed. Daardoor was hij gedwongen zijn zes kinde ren naar het weeshuis in de War- moezierstraat te sturen. Ik heb daar jaren van mijn leven gesleten en achteraf kan ik alleen maar zeg gen, dat het een harde, maar leer zame periode is geweest. Lijden is namelijk niet erg, als je het kunt In de Haagse Boskantkerk, die Hugo Brouwer In de jaren vijftig heeft voorzien van kruiswegstaties, een schildering van het Laatste Avondmaal in het aandoende decoraties in de kapel.- Zelf heeft hij indertijd één minuut les gehad van de Limburgse glaze nier Charles Eyck. „Die man was namelijk doofstom en had niet in de gaten, dat ik niks wist. Dat heb ik maar zo gelaten. Wat hij ge maakt heeft vind ik overigens nog steeds de moeite waard, maar je mag zijn oorspronkelijkheid toch niet overschatten. Ik heb hem eens- in Limburg opgezocht in een kerk, waar hij bezig was met een ge brandschilderd raam. Ik heb toen de moeite genomen die dertien me ter hoge steiger te beklimmen. En weet je wat ik daarboven vond? Een platenboek met afbeeldingen van byzantijnse kunst. Die gebruik te Eyck als geheugensteuntje. Voorzien van wat Eyckiaanse va riaties leek het uiteindelijk toch weer een zéér oorspronkelijk raam". Als leek Ter afronding van het gesprek be geeft Brouwer zich naar de Haagse Boskantkerk, die hij in de jaren vijftig heeft voorzien van kruis wegstaties, een schildering van het Laatste Avondmaal in het priester koor en Egyptisch aandoende deco raties in de kapel, waar de huishei- lige van de parochie Antonius van Padua vereerd wordt. Bij de deur, die leidt naar de sacristie wordt hij opgewacht door de franciscaan Jan Hendriks, die buiten de piekuren van de eredienst als stemmig gekle de leek aan het openbare leven deelneemt. De pastor, die over en- keie uren met een passende preek de novene ter ere van de parochie- heilige zal openen, verneemt licht verbijsterd uit de mond van de luid schaterende Brouwer, dat voor zijn beeld van Antonius van Padua in dertijd een werkloze vlinderverza melaar uit Nunen heeft geposeerd. „Die man zat toch dik in zijn vrije tijd", verduidelijkt Brouwer glimla chend, „begrijpt u?" Pastor Hendriks trekt nu haastig de strop van zijn herfstige das wat strakker en zegt hoofdschuddend: verdragen en interpreteren. We liepen daar in zwarte militaire uni formen met koperen knopen en droegen een postbodepetje met een leren klep. Maar daar had ik per soonlijk weinig moeite mee. Ik had meer last van de regenten, die stuk voor stuk wandelende Bourgonje- flessen waren. Zes keer per jaar stuurden ze ons de straat op om geld te verzamelen voor de arme weeskinderen. Dat waren Wij dus zelf. Op die momenten, herinner ik me, heb ik me kapot geschaamd". „En nou de ontdekking, die ik deed, toen ik als onderwijzer begon op een volksschool in Loosduinen. Ik kreeg daar een klas met vijftig jongens, die stuk voor stuk stin kend eenzaam waren en geen luis hadden om dood te drukken. De helft liep in kleren van de school en kreeg ook te eten van de school. Voor de rest hadden ze niks". „Wat ontdekte ik dus? Dat de hele wereld één groot weeshuis vol ar moedzaaiers is. Ik had me dus in de Wafmoezierstraat al die tijd voor niks druk gemaakt, want daarbui ten was het al -even troosteloos". Knokgartr^^^^^^^ „Als onderwijzer van amper twin tig heb ik die knullen zo goed en zo kwaad als dat in mijn vermogen lag voorbereid op de knokpartij van het leven. Op mijn kleine stek je bij het schoolbord was ik een complete huisvader, die de crisis- sfeeryan meneer Colijn voor vijftig, jongens draaglijk moest maken. Die loodzware taak drukte dus op de schouders van deze kleine man, die ook niks betekende en in feite zelf nog een kind was". „In mijn klas mocht ook een hoop. Ik vond alles best. Als ze tien keer op een dag naar het toilet wilden, gingen ze hun gang maar. En pra ten onder de les mocht ook, want ik had er persoonlijk geen enkele last van. Ze konden ook rustig te gen me zeggen wat ze er van dach ten, want meester Brouwer was de enige, die ze vertrouwden". „Ik kreeg die knullen in de vierde. En omdat er geen onderwijzer was, die ze van me over wilde nemen, heb ik ze ook les gegeven in de vijfde, de zesde en de zevende. Toen was voor mij de onderwijs- koek op en zijn we met zijn allen van school gegaan. „De jongens gaan het volle leven in en ik ook", zei ik tegen het hoofd der school". Roedel herten „Met een rijksondersteuning van negen gulden tachtig per week heb ik daarna in Den Haag een zolder kamer gehuurd en ben ik gaan schilderen en beeldhouwen. Een opleiding in die richting heb ik nooit gehad, maar dat was ook niet nodig. Ik had immers de kunst van vader afgekeken. Die had vaak ge noeg een heilige onder handen, met wie hij moeite had. Dan vroeg hij aan mij of ik hem een handje wilde helpen. „Want Hugo is een jongen met gouden handjes", was zijn vas te kreet". „Ik had op mijn zolderkamer gere geld aanloop van engelen, die ik van pa mocht fatsoeneren. In die tijd geloofden de kerkmeesters, die bij de knip met het geld zaten, nog onvoorwaardelijk in de schoonheid van de neo-gotiek. En toevallig wisten vader en ik daar alles van. Op een communiebank met een roedel herten en een altaartombe met de vier evangelisten op de hoe ken konden ze bij wijze van spre ken wachten. Ik maakte het ont werp en pa hakte de beelden. Dan hadden we weer een paar weken te eten". Gabber Hugo Brouwer, de gabber van God, die er voor zorgde, dat zijn Schep per bij hem er altijd gekleurd op stond, last een kleine pauze in. Hij dribbelt weg en komt enige minu ten later terug met een dokterstasje van imitatieleer, dat vanwege een onwillige sluiting is dichtgesnoerd met een touwtje. „Ook dat zal de Hagenaars deugd doen", veronder stelt hij grimmig, „eens een sloeber, altijd een sloeber, nietwaar? Maar dan wel een, die na het langdurige lijden ook onbehoorlijk veel vreug de heeft gekend. Ik geef toe, dat mijn leven wat aarzelend is begon nen, maar gaandeweg is er verbete ring in gekomen. Als ik op zater dag 23 april in Uithuizermeeden mijn zeventigste verjaardag vier kan ik tegen de feestvierenden zeg gen: „Ik heb als een vorst geleefd en wens ook eens als een vorst te sterven". „Toen ik nog in Nunen woonde was ik de meest gevierde portret schilder van Brabant. Ik woonde in een landhuis met een eigen sport veld en een karpervijver en kon de opdrachten niet aan. Twee keer heb ik een meer dan levensgroot portret van koningin Juliana mo gen maken. Toen ik het resultaat op paleis Soestdijk aan haar toonde gaf ze me spontaan een mooi com pliment. Dat had ik trouwens al half en half verwacht, want mijn portretten vallen op door hun tref fende gelijkenis". „Dat zal de reden zijn waarom vele hoogwaardigheidsbekleders mij hebben gevraagd hun portret te maken. Noem ze maar op en tien tegen één dat ik ze vereeuwigd heb. Bisschoppen als Bekkers en Mutsaerts, directeuren van Philips, voorzitters van zangkoren en col lectantencolleges, pastoors, kerk meesters en directeuren van grote* bedrijven hebben voor mij gepo seerd". Materie ben. Dat- moet kunnen ontroeren, opbeuren, troost schenken, want met die qpdracht begint de maker van religieuze kunst aan zijn werk. Maar in Chartres zag ik alleen be haagzieke kleuren, die mij verhin derden te mediteren". Kapitale fout „Dat, mijn jongen, is de kapitale fout, die de mëeste kunstenaars maken. Ze zijn bezeten van roem en eer en hebben niet de geringste intentie om een medemens met hun werk wat vreugde te brengen. De kunst, die vandaag de dag wordt verheerlijkt en bewierookt, is een persoonlijke hobby van ego trippers, die allang niet mfeer bij draagt tot het welzijn van anderen. De totale waanzin van moderne heidenen heeft bezit genomen van de kunst". „Kijk' maar eens goed naar de ra men van Albert Troost en Marius de Leeuw. Twee Prix-de-Rome- winnaars, die overstelpt zijn met loftuitingen. Maar wat ze tot nog toe gemaakt hebben is een leegte, die op een fijnzinnige manier met niets is opgevuld. Zo'n raam van De Leeuw in de kathedraal van Den Bosch is hol en troosteloos. Het predikt geen blijde boodschap, biedt geen ruimte, geen aankno pingspunt voor eigen gedachten. Het is droef maar waar: de ongelo vigen hebben onze kerken met nutteloze symbolen versierd". „En dan natuurlijk mijn gebrand schilderde ramen, die je in twintig kerken in Nederland kunt bekij ken. Dat is weer een hoofdstuk apart. Ik wist in de verste verten niet, hoe je- zoiets moest aanpakken, maar al doende leert een mens soms verrassend snel. Van mezelf kan ik in alle bescheidenheid zeg- fen, dat ik weinig moeite heb met et ordenen van de materie". „Ik heb jaren terug met mijn vrouw een bezoek gebracht aan de kathedraal van Chartres. Toen ik die zee van kleuren in de beroemde ramen aandachtig had bekeken zei ik tegen haar: „Julika, het is prach tig, daar zal ik niet op afdingen, maar ik doe het toch beter". Een gebrandschilderd raam in een kerk moet namelijk iets te vertellen heb- Leegte „Dat geldt ook voor een man als Picasso. Die geloofde ook in God noch gebod. Alles wat hij gemaakt heeft is oude verzuurde wijn in nieuwe vaten. Hij maakte uitslui tend wat de mensen, die hem kon den betalen, wilden zien. En dat waren protesten, gegroepeerd rond om een leegte. Picasso neeft hoog uit de afgang van Europa voltooid". Op dat moment valt de naam van Karei Appel. Hugo Brouwer ver slikt zich ferm in zijn eigen mond water, heft de handen hemelwaarts en roept: „Appel is wel degelijk op recht. Appel is een volksjongen uit de Amsterdamse Pijp, die ook een hekel heeft aan hol gepraat. Die schildert ook niet met zijn verstand en wordt ook maar met zijn eigen bloed. Het re- sutaat is menselijke, warme kunst, die je aan het denken zet. Zijn werk is een cri de coeur van een oprechte vent".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1983 | | pagina 14