i na is „Juist bij kanker blijft de rol van de huisarts groot" Opvang en begeleiding van kankerpatiënten moeten veel beter denken. Anderzijds zoekt, menigeen in het perspectief van te moeten sterven een zondebok. Het is heel voor de hand liggend dat in een aantal gevallen de arts die rol krijgt toebedeeld. Het probleem is, dat je natuurlijk achteraf wel iets ontdekt dat je anders had gewild. Maar ik zeg nadrukkelijk achteraf. Waar komt het niet voor dat je, achteraf de zaak bekijkend, tot de conclusie komt dat je destijds beter zus of zo had kunnen doen?". Prof. van Es was de eerste die in Nederland gestalte gaf aan het on derwijs in de huisartsengeneeskun- de. ✓Zijn eerste plannen voor zo'n beroepsopleiding stammen Van 1962, zijn uitgewerkte plan van 1965. In 1971 startte de universiteit van Utrecht als eerste in Nederland en als tweede ter wereld met de be roepsopleiding voor huisartsen. Veel van Van Es' plan was daarin verwezenlijkt. Ondanks de voldoening die hem dit heeft gegeven is Van Es niet tevre den met de huidige structuur van de huisartsenopleiding. Eén jaar na de basisopleiding, waarbij de huis- arts-in-opleiding een dag per week terug komt naar het instituut en verder in een praktijk ervaring op doet, is te kort. Er ontbreekt op die manier bijscholing in een aantal belangrijke zaken als huidziekten, oor-, neus-en keelziekten, oogziek ten, wetgeving in relatie tot ge zondheidszorg, de sociale gevolgen van het ziek-iijn, de ambulante geestelijke gezondheidszorg. De huisartsenopleiding zou best langer mogen. ïn de EG is intussen het principebesluit gevallen de oplei ding tweejarig te maken. Maar ze moet volgens mij drie jaar gaan du ren. Dat nog los van de zogenaam de nascholing, de postacademiale opleiding. Die is zonder meer no dig. Je kunt nooit zeggen: nu heb ik wel genoeg geleerd". Eerste lijn Van Es komt terug bij de rol van de huisarts in de begeleiding van de kankerpatiënt. Ook in dat op zicht heeft hij zijn wensen: „De psychosociale begeleiding van een patiënt na de terugkeer in het ge zin is typisch een zaak voor de huisarts. Natuurlijk, catagorale hulpverleningen zijn nodig, maar ze vormen niet het grondvlak. Het gaat mij om de eerstelijns-gezond heidszorg. Wie ontbreekt daarin? Juist: de huisarts. Er wordt als het gaat om de psychosociale opvang van de kankerpatiënt van alles om de huisarts heen georganiseerd. Waarom die arts niet bewust inge schakeld? Dat blijft goedkoper dan hulp in de tweede lijn, door specia listen". Is dat niet voor een deel aan de huisarts zelf te wijten? „Zeker", zegt Van Es. „Het wordt tijd dat het minimumpakket dat de huisarts levert eens wordt vastge steld. Nu verschilt dat per huisarts. Ik vind dat in het basispakket van de huisarts de begeleiding van de kankerpatiënt hoort. Daarop moet de opleiding worden ingesteld". Nog even over de somatische kant van de begeleiding van kankerpa tiënten. Niet zelden komt de pa tiënt of de familie met een verwijt naar de arts, dat die zo lang heeft gewacht met doorverwijzing naar de specialist, in vakterminologie doctors' delay geheten. „Natuurlijk komt dat voor", aldus dr. van Es, „maar bij een proces dat progressief sluipt is altijd sprake van delay. Dat geldt zowel voor de patiënt als voor de arts. Eerst moet er een redelijk vermoeden ontstaan dat het om kanker gaat en vervol gens moet de diagnose worden ge steld. Dat kost hoe dan ook kostba re tijd. Ja kijk, achteraf, wanneer je precies weet wat er destijds aan de hand was, kun je natuurlijk mak kelijk beweren dat er nodeloos tijd verloren is gegaan". Een middel om bij een aantal men sen kanker op te sporen is een be volkingsonderzoek. Van Es staat daar helemaal niet bij te juichen. „Daar moet je heel voorzichtig mee zijn, want wat zo'n onderzoek op brengt is zelden in evenwicht met de moeite en de ongemakken die het oplevert. Het gros van de men sen die worden onderzocht man keert niets. Nee, veel verstandiger is, ook hier een groter beroep op de huisarts te doen. Wat kost het nou een huisarts aan moeite om even extra te letten op zijn patiënten met een verhoogd risico? Een minuut misschien. Per drie jaar ziet een huisarts negentig procent van zijn patiëntenbestand. Het is dan toch een kleine moeite om een patiënt met verhoogd risico daarop na te kijken? De huisarts heeft van iede re patiënt een kaart, waarvan al heel veel van de verhoogde risico's kan worden afgelezen. Een goed systeem is heel snel systematisch op te zetten. Het vergt alleen iets meer aandacht". RINK DROST Wie vangt de patiënt op die pas het definitieve onderzoekresul taat heeft gehoord: kanker? Na tuurlijk, het vermoeden dat het om kanker ging zal er zeker al enige tijd zijn. Maar het blijft toch een „veroordeling" tot een behandeling die in lang niet alle gevallen de dood kan voorko men. En ook al blijft de patiënt leven, dan nog blijft de onzeker heid over hoe verminkt hij of zij het verdere leven door moet. Bij wie kan zo'n patiënt nu terecht voor informatie, voor steun, voor het broodnodige bemoedigende schouderklopje? Maar al te vaak krijgt de patiënt in de praktijk het idee dat de eni ge trouwe metgezel uitgerekend de kanker is. De familieleden, de vrienden, de kennissen, de colle ga's, zij blijven weg of kijken „toevallig" een heel andere kant op als je ze op straat tegenkomt. Zelfs de eigen man of vrouw en de eigen kinderen weten zich niet altijd de juiste houding te ge ven. Geen wonder overigens, want ook voor hen is de schrik groot geweest en ook zij zijn doorgaans niet vertrouwd met het verschijnsel kanker. Alleen het horen van dat woord komt bij menigeen zelfs harder aan dan woorden als dood, zelfmoord en lijden. Opvangzorg Waarom blijven al die mensen die je juist nu zo hard nodig hebt weg? Er zijn verschillende oorza ken. De belangrijkste is wel de angst, geconfronteerd te worden met iemand die dét heeft waar men zelf zo bang voor is. Want het is natuurlijk waar: ook dege nen die de grootste afkeer van kanker heeft kan het op hetzelf de moment al in zijn lichaam hebben. Kanker kun je niet afko pen, al ben je multimiljonair. Een oorzaak is ook het nog steeds be staande wanbegrip dat kanker besmettelijk is. Zelfs de huisarts die toch als beste weet hoe onbe smettelijk kanker is, wast na het bezoek aan een kankerpatiënt extra goed zijn handen Het luisterende oor, het schou derklopje, het mee zoeken naar manieren om de rest van het le ven van een kankerpatiënt kwa litatief inhoud te geven, die din gen moeten vooral uit de directe nabijheid van de kankerpatiënt komen. Juist daarvoor zijn de fa milie, de huisarts, de vrienden en collega's de aangewezen perso nen. Ligt de patiënt in een zie kenhuis, dan is de opvangzorg natuurlijk in de eerste plaats een taak voor het verplegend perso neel. Ziekenhuizen spelen op die behoefte in met het aanstellen van psychologische deskundigen^ en het houden van groepsge-* sprekkên onder leiding van zo'n deskundige, met „huisgeestelij ken" en gelukkig met een grote mate van openheid en eer lijkheid jegens de patiënten en hun familieleden. Maar iedere patiënt is weer uniek. De een heeft duidelijk steun aan de be- roepsbegeleiders, de ander kijkt ze liever de kamer uit en vindt steun en troost bij de leerlingver pleegster die zelf óók niet weet hoe ze met het kankerprobleem aan moet, maar die wel even vijf minuten haar drukke bezigheden opschort om te luisteren. Een goede raad aan al die mensen die iets willen doen voor de kanker patiënten in hun directe omge ving: doe zoals je altijd deed doe gewoon. Praat vooral óók over kanker. Maar kom nooit aan met het smoesje dat een oom of tante ook kanker had en er hele maal van is genezen. Geen twee kankerpatiënten zijn gelijk, maar ook geen twee kankersoorten. Heb het liever over de manier waarop je met kanker kunt leren leven of sterven. Dat laatste is uiteraard een ui terst subtiele zaak. Planken vol boeken zijn intussen vol geschre ven over stervensbegeleiding. De deskundigen zijn er dan ook nog lang niet uit aan wie nu de daad werkelijke stervensbegeleiding is voorbehouden. Echte stervensbe geleiding vereist een geweldig in zicht, maar is ook vreselijk ar beidsintensief. Alleen aan kanker sterven jaarlijks in ons land 27.000 mensen. Na het overlijden blijft dan nog de aangeslagen fa milie over, die ook opgevangen moet worden. In ons land is de stervensbegeleiding een nog niet uitgekristalliseerde zaak. Echte structuren daarvoor, trouwens ook voor de psychosociale op vang van kankerpatiënten, ont breken nog. Vragenlijstje In met name de gespecialiseerde kankerziekenhuizen is die bege leiding een voorwerp van aan houdende zorg. In het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis in Amsterdam is intussen een veel belovende opzet gemaakt met een eenvoudig vragenlijstje, in te vullen door iedere nieuw binnen gekomen patiënt. Die vult onder meer in wat hij van zijn ziekte weet, wat zijn sociale omstandig heden zijn. welke vorrq van be geleiding men het liefst wil en wie de voornaamste gespreks partner daarbij zou moeten zijn. Op die manier krijgen ook die patiënten die er niet nadrukke lijk om vragen de nodige begelei ding, die overigens niet per se vanuit het ziekenhuis hoeft te worden verzorgd. Maar ten aanzien van de opvang thuis, na de behandeling in het ziekenhuis, zou nog veel moeten worden geregeld. Hoe wordt de vrouw opgevangen die zonder borst thuis komt? Hoe de man of vrouw die de stembanden door een operatie is kwijtgeraakt en nu via een pijpje in de slokdarm met opgeboerde lucht moet leren praten? Hoe de patiënt die een darmuitgang in zijn zij heeft, ge kregen? Hoe de door bestraling en/of chemotherapie kaal en tot wrak geworden mensen? Ieder een zal het erover eens zijn dat juist hier de blikken van afschuw en de afgewende hoofden niet op hun plaats zijn. ZATERDAG 19 MAART 1983 iidaag het derde artikel in een negendelige serie er kanker. Een gesprek van onze verslaggever jnk Drost met dr. J. C. van Es, hoogleraar aan de -fiiversiteit van Utrecht, over de rol van de huisarts s het bij zijn patiënt om kanker gaat. Zeer belang- i jk is daarbij, aldus dr. van Es, de relatie die er tus- n huisarts en patiënt bestaat. De taak van de huis- ts houdt niet op als de patiënt eenmaal in handen gekomen van behandelende specialisten. De arts oet op de hoogte blijven van de stand van zaken, oor dr. van Es zijn bezoeken en praten inbegrepen het genezen. Hij zou graag zien dat de rol van de jisarts in de begeleiding van zijn patiënt nog veel nvangrijker wordt. (De eerste twee artikelen van i ;ze serie zijn gepubliceerd op 5 en 12 maart j.l.) Prof. dr. J. C. van Es: „Wat kost het een huisarts nu aan moeite om even extra te letten op patiënten met een ver hoogd risico?". IrRECHT „Als huisarts ja je altijd tussen twee vuren, j ïerzijds kun je bij de patiënt t zich bij je meldt ernstige ndoeningen over het hoofd n, anderzijds kun je te veel ndacht aan klachten beste- n, waardoor je de patiënt in te zieker maakt dan ie is. el, daartussen ligt het kron- lpad dat de huisarts moet wandelen. Natuurlijk gaat «i e arts achteraf altijd wel na lar hij iets eerder had moe- qji constateren of had moeten oien. En een schuldgevoel is |arbij echt niet altijd uitge- iten. Maar laten we met zijh en toch vooral goed besef- B i dat een huisarts nooit iets et opzet ten nadele van een tiënt zal doen". t al dan niet goed functioneren n de huisarts in zijn taak ten op- tite van de patiënt hangt in be- grijke mate af van de relatie die lussen arts en patiënt bestaat, ent dr. J. C. van Es. Dertig jaar ig was Van Es, vanaf 1949, huis- s. De laatste vijftien jaar was hij als hoogleraar verbonden aan Universiteit van Utrecht, waar vooral de huisartsenopleiding talte gaf. Sinds enkele maanden dr. van Es full-time hoofdredac- n ir van het artsentijdschrift Me- ch Contact. „Een huisarts moet ipel gezegd goed werk afleve- i", zegt hij. „Dat betekent dat hij nptomen moet onderkennen en jj ieus op de klachten van de pa- l nt moet ingaan. Hij dient zorg- ldig te werk te gaan en kennis 1 n zaken te hebben. Maar dan nog de huisarts in hoge mate afhan- lijk van wat de patiënt vertelt en ie hij of zij dat vertelt. Er dient r n relatie te bestaan waarin de ts meer is dan degene die naar nleiding van een klacht even de odige pilletjes en drankjes voor stijft". en huisarts wordt in zijn praktijk roiddeld zes tot zeven keer per ïr geconfronteerd met nieuwe ge ilen van kanker, dat wil zeggen ht maligne (kwaadaardige) aan- eningen. Dat is ongeveer net zo el als blindedarmontstekingen, j ijzen de klachten van de patiënt ,i ierdaad in de richting van I raadaardige aandoeningen, dah de arts in meer dan 99 procent a n de gevallen direct naar een fcialist verwijzen. „Daarbij is het ak goed te communiceren met i specialist en zo weinig mogelijk d te verliezen", maant Van Es. echnisch gezien komt het bij nker natuurlijk op één dag dan F et aan, maar psychologisch voor P patiënt wel degelijk". Dudt de. rol van de huisarts nu op dra de patiënt in handen is geko- I en van de behandelende kanker- ;cialisten? lelemaal niet! Juist als het om x nker gaat blijft de huisarts ermee i* maken hebben en dient hij de tiënt in het ziekenhuis of thuis te I zoeken. Hier gaat het weer om t eminente belang van de relatie i ssen arts en patiënt. De arts moet- i de hoogte blijven van de stand z n zaken, moet praten met de pa- ii nt en hem de kans geven te pra- 1 a. Voor mij is dat bezoeken en raten inbegrepen bij het genezen, s je aan het psychologische deel n de mens geen aandacht be- edt, kun je het lichaam niet ge- zen. Dat begint al bij de diagno- het moment van bevestiging n het vermoeden van de patiënt tlf en/of de huisarts. Vroeger erd daar simpel over gezwegen. J patiënt kreeg dan iets te horen 'er een chronische ontsteking of iets, plus de mededeling dat het lemaal wel wat meeviel". erwerkingsproces e informatie naar de patiënt toe is gen woord ig volstrekt anders, al oet dat voor zowel de arts als de tiënt soms nog wat wennen. „Al- maal zijn we het erover eens, dat patiënt recht heeft op goede in- rmatie over hem zelf. Maar dan it knelpunt: wat is goede infor- atie? Een simpele mededeling 'er wat hem mankeert is onvol- ttende. Om te beginnen heeft de Itiënt er recht op te weten welke rognose bij zijn specifieke geval «t. En dan is er nog het verwer- togsproces. Zeker vanaf het mó- tent dat de patiënt na behandeling eer thuis komt, heeft de huisarts n belangrijke zorg voor het ver- erkingsproces". r. van Es zou graag zien dat de rol in de huisarts in de begeleiding >n „zijn" kankerpatiënt nog veel nvangrijker wordt. „De arts zou °k in de periode waarin de patiënt ider de zorg van de specialisten trkeert, moeten helpen in de con- icten naar de patiënt toe. Ik denk aan zowel de diagnose als de fognose en de verdere begelei- •ng". Een beetje is dat terugver- 'ngen naar vroeger, toen de huis- tts die contacten inderdaad onder lid. „Dat moest vroeger wel, *ant toen hield de specialist ge woon zijn mond. Kijk, daar moeten we natuurlijk niet naar terugver langen. Maar het zou toch wel goed zijn wanneer de specialist de huis arts zou bellen om hem informatie over zijn patiënt over te dragen, daarbij uiteraard wel mededeel zaam blijvend ten opzichte van de patiënt". Waarom gebeurt dat in de praktijk niet of zelden? „Om twee redenen", zegr dr. van Es. „De specialisten moeten kun nen doorwerken en informatie naar de huisartsen houdt hen op. Verder lopen eenvoudig de agen da's van huisartsen en specialisten niet synchroon. Dat maakt mijn wens onuitvoerbaar, hoe jammer ik dat ook bljjf vinden. Want kijk, een specialist moet natuurlijk mede deelzaam blijven naar de patiënt toe, maar de wijze waarop die in formatie wordt gegeven is van groot belang. Het is jammer dat de huisarts soms de wijze moet opvan gen waarop de specialist de patiënt heeft geïnformeerd. Juist vanwege de vertrouwensrelatie kan de huis arts in veel gévallen op de beste manier de mededelingen aan de patiënt overbrengen". Die mededelingen moeten altijd worden aangepast aan de persoon en de toestand van de patiënt, meent Van Es, waarbij de arts wel onder alle omstandigheden eerlijk moet blijven. „Dat valt niet altijd mee, want als een patiënt domweg ontkent dat hij kanker heeft moet je hem die ontkenning gunnen. Als je een patiënt in de eindfase van het leven begeleidt, kom je ook voor merkwaardige inconsequen ties te staan. Het ene moment is zo iemand vol begrip, de volgende dag zit hij plotseling vol met toekomst plannen. In die begeleiding de juis te koers te volgen is een kunst die je als arts moet ontwikkelen. In de basisopleiding wordt daaraan veel te weinig aandacht besteed. In de daarop volgende huisartsenoplei ding komt dat aspect gelukkig te genwoordig wel aan de orde". Vreselijk moeilijk Juist waar het gaat om stervensbe geleiding komen er soms duidelijke verwijten in de richting van de huisartsen. „Ik vind dat wel begrij pelijk. Voor een aantal artsen is het vreselijk moeilijk. Stervensbegelei ding is pas goed mogelijk wanneer je je eigen sterven óók wilt door

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1983 | | pagina 23