£eidóc<3omo/nt „Ik ben bang dat leerlingen hun scholen gaan bestormen" Begeleiding van leerlingen: geen watten, maar prikkeldraad ■1 ZATERDAG-IS JANUARI 1983 dat één op de drie van eerlingen tbc zou blij- hebben", zegt prpf. dr. .Lagerweij halverwege leidooi voor alternatief wijs. „Stel je de paniek ie dan in Nederland uit eken". De vergelijking, ru ook, behaagt hem aar. Hoe kan hij beter ormiteit aan de kaak van wat zich bezig is ze scholen te voltrek ke moet je die paniek foorstellen. Maar van het tt één op de drie leerlin- het voortgezet onder- Je school waaraan hij be- Jn is, niet afmaakt, wordt jiens warm of koud. Een "^isch percentage van fa- finnen het selectiesys- voor zoete koek geslikt. Jachine loopt duidelijk -trd en niemand ligt er p*r van". [rof. Lagerweij dit jaar zijl ten hoogleraar in de ondei- jgide (met de klemtoon op on- ^vernieuwing) aan de fltse universiteit aanvaardde, «lij een rede uit die „werken ®der onderwijs" getiteld was j stellingen van toen die hij f dit interview krachtig her- t'l,De school is een verblijf- jf^roor kinderen van nu, geen |Sriek voor de volwassen üj^an straks. Onderwijs moet van de samenhang tussen leren en werken, moet Hhart en handen ontwikkelen git eenzijdig de intellectuele »iten. De school is een leef- l^ischap van volwassenen en en waar samenwerking ook :ten kan oproepen waarmee Man en moet leren omgaan. De is een eenheid, dat wil zeg- jie betrokkenen, dus ook de 'den, dragen medeverantwoor- ||eid voor de totale gang van izend zittenblijvers per jaar op de Nederlandse scholen, dat kan toch niet normaal zijn?", voert prof. Lagerweij ter onderbouwing van zijn visie aan. „Bij gesprekken met leerlingen tussen twaalf en achttien jaar krijg ik steeds sterker het ge voel dat er oorlog is tussen les ge ven en les ontvangen, met zeer on gelijke krachtsverhoudingen. Het uit zich in verlies van motivatie onder de leerlingen, in het aantal drop-outs. Het uit zich aan de ande re kant in onnatuurlijke ordemaat regelen. Er schijnen nota bene al leraren te zijn die gele en rode kaarten uitdelen, net als op het voetbalveld". Het komt allemaal, denkt prof. La gerweij, doordat het onderwijs faalt bij het overbrengen van zijn bood schap. „Ik vrees dat men de zaak heeft omgedraaid: dat men uitgaat van de gedachte: het kind is er voor de school,vin plaats van: de school is er voor het kind. Men snijdt het onderwijs niet toe op wat het kind wil. Moet je er dan een speeltuintje van maken? Dat zeg ik niet. Het gaat er mij allerminst om de overdracht van kennis vies te verklaren. Het gaat mij om een zin volle overdracht. Het gaat mij om kennis waar we in een breed kader profijt van hebben voor het in stand houden van de maatschappij. En als u zegt: ouders willen primair dat hun kinderen op school iets le ren, dan zeg ik: ja, maar geen enke le ouder is er gelukkig mee wan neer een kind met de pest in naar school gaat. Daar zit hem de kneep. Hoe bereik je dat kinderen plezier hebben op school? Ze hoeven toch niet elke dag te balen?" Schok Oorlog dus„Op een enorm breed front", heeft prof. Lagerweij ervaren sinds hij in het begin van de jaren zestig als kersverse onder wijzer op een basisschool te Deven ter zijn loopbaan aanving. „Een leuke school was dat, maar zo tra ditioneel als de pest. Nou heb ik van nature die vernieuwingsge zindheid, dus begon ik meteen mijn klas in groepjes bij elkaar te zetten. Het hoofd kwam kijken en ik hoor hem tot op de dag van vandaag zeggen: daar kom je nog wel van terug, kerel. Dat was een schok voor me. Uiterst ontmoedigend. Sindsdien hebben er gelukkig grote verschuivingen plaats gevonden. De nationale overheid heeft daarbij het voortouw genomen: die wil best allerlei vernieuwingen stimuleren. Maar je blijft zitten met het pro bleem dat de massa traag is. Je kunt geen knop omdraaien en den ken: nu heb ik een mentaliteitsver andering teweeg gebracht in het. omgaan met kinderen! De school verlossen van zijn kind-onvriende lijke schooisheid is een reusachtig karwei". Ondertussen dreigt er in toenemen de mate een schoolcrisis, vreest prof. Lagerweij. Waar die in uit zal monden als er niets gebeurt? „Dan ben ik bang dat de leerlingen hun scholen zullen gaan bestormen om hun onvrede in destructie tot uit drukking te brengen. Je ziet er al de voortekenen van. Denk aan het vandalisme op scholen, de vernie lingen. Dat doen de leerlingen om dat ze de school niet als iets van zichzelf ervaren, omdat ze het lou ter als een leerfabriek voelen. Wel nu, in dat kader zeg ik: kijk eens naar de alternatieve scholen. Die hebben ons, gezien de groeiende onvrede, iets te leren". Ongenoegen De belangstelling voor alternatief onderwijs neemt toe en dat zou een signaal dienen te zijn, want „het bestaan van alternatieve scholen is een uiting van ongenoegen over het traditionele onderwijs", zegt prof. Lagerweij. „Deze nieuwe be weging om het onderwijs te veran deren heeft zich vrij recent in Duitsland voorgedaan waar ze nu zes echte alternatieve scholen heb ben. Maar er is ook een impuls van uitgegaan naar allerlei bewegingen die we al sinds de jaren dertig ken nen, ook in Nederland. Het onder wijs beleeft een tweede hervor- mingsgolf. De Dalton-vereniging die dood was, is weer opgestaan. De Freinet-scholen zijn sterk in bewe ging. De vrije scholen volgens het model Steiner groeien, de IVO- scholen. Daarnaast hebben we twee scholen gekregen die je werkelijk alternatief kunt noemen: de leef- werk-school in Amsterdam en de Nieuwe S.K.O.O.L. in Alkmaar". Vooral onvrede bij de ouders stuwt de tweede hervormingsgolf in het onderwijs op. „De ouders zijn veel meer onderwijsbewust geworden", Prof. dr. N. A. J. Lagerweij: „De machine loopt duidelijk verkeerd en niemand ligt er wakker van". zegt prof. Lagerweij. „Daardoor hebben ze een meer kritische hou ding gekregen tegenover wat er op school gebeurt en willen ze zich er meer mee kunnen bemoeien. Bo vendien zijn de kinderen kritischer geworden en praten ze vrijer over school. Dat heeft schrikbewegingen veroorzaakt, zo van: wordt het niet tijd dat we het recht in eigen hand nemen? Het is een proces dat schoorvoetend verloopt, want de afstand tot het gezag van de onder wijskracht is nog groot en de angst leeft dat het kind de dupe zal wor den van represailles. Maar dat is al lemaal minder aan het worden". Toekomst Bronnen van inspiratie kunnen al ternatieve scholen en school-expe- rimenten volgens prof. Lagerweij zijn. Toonbeelden van vooruitstre vendheid. Het gezicht van de toe komst. „Maar dan moeten we oog gaan krijgen voor de school als eenheid", voegt hij hieraan toe. „De veranderingen planmatig aan pakken, iedereen erbij betrekken, het niet overlaten aan die ene juf voor die ene klas, nee, de leer krachten als team, en ook de kin deren, de ouders. Niets werkt zo fnuikend op veranderingen als een onplanmatige aanpak. Met zijn al len voor hetzelfde, dat moet de leus zijn. Weg met hef koning, keizer, admiraal, ieder in eigen klaslokaal. Ontwikkelen in plaats van onder wijzen. Ontscholing. Kinderen le ren niet noodzakelijkerwijs in tijds eenheden van vijfenveertig of vijftig minuten. Kinderen beleven de werkelijkheid niet via een in vakken gesplitst bewustzijn. Daar om moet het zittenblijven nu echt eens tot het verleden gaan behoren, moet het belonen van leerprestaties door het geven van cijfers radicaal worden afgeschaft en moeten we het in stand houden van een vast klasseverband met leerlingen van ongeveer dezelfde leeftijd grondig herzien. Het onderwijs dient te le ren dat niets vanzelfsprekend is en dat de wereld toegankelijk is voor verandering". PIET SNOEREN DE KLOK TERUGDRAAIEN KAN EN MAG NIET ter Scheepers van de Neder- Vereniging van Leerlirigbe- rs: „De leerlingbegeleider |n werk nog in eenzaamheid ejekendheid. Daarom hebben ook zo moeilijk". tefchrljver, een van de zeshonderd gekwalificeerde leerlingbegeleiders, die Nederland rijk is. Hij is rtfe ruimste zin van het woord voor de leerlingen van het Wessel Gansfort College in Zoetermeer. Het begrip „begeleiding" dreigt door gebruik en her gebruik te pas en te onpas zo sleets te raken dat wollig heid daarbij vergeleken de klank krijgt van een compli ment. Begeleiding wollig? Als de pluizenbol van een uitge bloeide paardebloem dan. Blazen met de kindermond en maar kijken waar het waait en wat er blijft. Niet bepaald een robuust imago voor de Nederlandse Vereniging van Leerlingbegeleiders. „Terwijl leerlingbegeleiding nou juist geen kwestie is van in de wat ten leggen", weerstrijdt voorzitter Scheepers. „Een kwestie van soms heel hard zijn eerder. De leerlingen confronteren met hun grenzen. Ze leren omgaan met het onontkoom bare feit dat er in het leven nu eenmaal een heleboel prikkeldraad is. Maar ook: ze leren dat ze zelf mede kunnen bepalen waar dat prikkeldraad komt te staan". Wat een leerlingbegeleider niet is, weet Scheepers vaardig op te lepe len. „Geen psycholoog die iedere leerling van wie men het gedrag niet begrijpt of aanvaardt, wel eens even uit elkaar zal pluizen. Geen manusje-van-alles dat altijd overal inspringt waar iets mis dreigt te gaan. Geen zonnetje in de school met een vriendelijk woord voor ie dereen". Maar wat wel? Veel publi- katies al heeft de nog pas vijf jaar jonge vereniging de onderwijswe reld geschonken. Een kernachtig antwoord echter zoekt men daarin tevergeefs. Scheepers formuleert het uiteindelijk zo: „Een leerlingbe geleider is iemand die er in de ruimste zin voor de leerlingen is; iemand op wie ze met hun proble men en moeilijkheden, of het nu schoolzaken betreft dan wel per soonlijke zaken, een beroep kun nen doen. Einddoel bij dat alles is een positieve beïnvloeding van het totale schoolklimaat". Waar het onderwijs zich toespitst op een individuele benadering van de leerlingen, kom je eigenlijk niet meer om leerlingbegeleiding heen, stelt Scheepers. „In de persoonlijke benadering immers krijg je te ma ken met de werkelijkheid van van daag dat jongeren door allerlei maatschappelijke ontwikkelingen steeds meer moeite hebben met het veroveren van een eigen identiteit De vaste kaders van vroeger kerk* buuri, familie, het klassikaal onderwijs zijn vervaagd of weg gevallen. De herkenbaarheid is verdwenen. Dat komt met name ook doordat de Mammoetwet de oude samenhang tussen opleiding en het milieu waaruit een kind af komstig is, heeft opgeheven. Een kind van een bouwvakker op athe neum of gymnasium is tegenwoor dig doodnormaal. Maar het bete kent wel dat vader of moeder voor zo'n kind niet meer als direct voor beeld kunnen fungeren. Dus be staat de kans dat het kind zich ont worteld gaat voelen met alle onze kerheden van dien". Consequenties De klok terugdraaien kan en mag niet. „Maar dan moet het onderwijs wel de consequenties aanvaarden", zegt Scheepers bijna op hoge toon. Aan die plotselinge felheid ligt zijn ervaring ten grondslag dat leerling begeleiders in het onderwijs nog ta melijk omstreden figuren zijn. „Het is een iong verschijnsel dat binnen een schoolorganisatie vrij bedrei gend kan overkomen, want het geeft aan dat er iets mis moet zijn; het zaait twijfel, het knaagt aan de zekerheid van de overige leer krachten en van de schoolleiding. De leerlingbegeleider doet zijn werk nog in eenzaamheid en onbe kendheid. Daarom hebben wij het ook zo moeilijk. Terwijl eigenlijk iedere leerkracht tegelijk leerling begeleider zou dienen te zijn. Leer lingbegeleiding moet gedaan wor den door het hele team; het moet functioneren als iets vanzelfspre kends, niet als iets dat zich afspeelt in een apart kamertje voor de zwa re gevallen. Het moet een sfeer, een klimaat zijn". De school dient het herkenbare ka der te bieden dat elders is wegge vallen. De school dient te werken aan de emotionele volwassenwor ding van het kind, nu andere in strumenten daartoe het af laten weten. De school dient de confron tatie met de problemen aan te dur ven. „De stijgende zelfmoord onder kinderen", zegt Scheepers, „daar kan de school eenvoudig niet om heen. Ik geef toe: uit het leven stappen is het meest extreme. Of uit het gezin stappen, dat is ook al heel wat. Op de school komt dan het uit de school stappen. En dat begint weer met spijbelen. In de vierde of de vijfde klassen zie je er de eerste tekenen van. Maar eigen lijk heb je daarvoor ook al signalen gekregen. Slecht verwerken van de leerstof. Contactproblemen. De confrontatie met ouderen zoeken. Of nog simpeler: opvallend vaak naar de tandarts moeten". Spijbelen als signaal. Het neemt toe. In welke mate? „Dat valt niet na te gaan", zegt Scheepers. „De meeste scholen komen er niet rond voor uit dat ze een spijbelprobleem hebben. Het kan uit onmacht zijn omdat ze de administratieve mid delen missen. Het kan uit vrees voor gezichtsverlies zijn tegenover de ouders of de onderwijsinspectie. Maar als ik nou eens een natte vin ger opsteek, dan schat ik dat er in de loop van het jaar door tien tot vijftien procent van de leerlingen wel eens gespijbeld wordt, met name in de examen klassen. En in de periode, voorafgaand aan een schoolonderzoek, spijbelt vijftig procent van de leerlingen in eni gerlei vorm. Let wel: een zeer ruwe schatting. Er zullen verschillen zijn tussen de grote steden en de pro vincie. Maar het neemt wel in be langrijke mate toe. Het is een symptoom dat er iets moet gebeu ren". Want wat geeft een spijbelende leerling te kennen? „Hij geeft, om wat voor redenen hij ook spijbelt, in wezen te kennen dat hij weg loopt voor een probleem waar hij geen gat meer in ziet", zegt Schee pers. „Hoe vaak hoor ik het leerlin gen niet verzuchten? Ik moet zo veel Eigenlijk bedoelen ze dan: ik leef niet, maar ik word geleefd; ik kan nergens invloed op uitoefe nen; ik sta machteloos. Nou, als dat de indruk is die de school op leer lingen maakt, dan moet er iets goed fout zitten. Dan faalt de school in zijn taak om de kinderen te helpen bij het zoeken naar hun identiteit". De begeleiding van leerlingen be hoort tot de opdrachten van ieder een die in het voortgezet onderwijs werkzaam is. De bereidheid om deze opdracht te vervullen vormt een eerste vereiste voor onderwijs gevenden. Moet zo'n open deur nog worden ingetrapt? Blijkbaar. „Het is nodig dat in het onderwijs op dit terrein een zekere deskundigheid tot stand komt", zegt Scheepers tenminste. „Om dat te bevorderen hebben we ook de Vereniging van Leerlingbegeleiders opgericht. De meeste leerkrachten zijn nog steeds gefixeerd op het meetbare, de pres tatie, het produkt dat ze afleveren. Ze richten zich te weinig op de emotionele volwassenwording van hun leerlingen, op de speurtocht naar identiteit, op het verkennen van de grenzen". In één adem: „Daar zijn ze ook niet voor opgeleid. Dus vinden wij als vereniging dat het omgaan met jeugdigen, vooral op het emotionele vlak, in de opleiding aangeleerd moet worden. Het gebeurt veel te weinig. Blijft het probleem dat leerkrachten die met negentien, twintig jaar van zo'n opleiding ko men, de geestelijke rijpheid missen voor dat onmeetbare, dat subtiele van de leerlingbegeleiding. Daarom vinden wij het nog belangrijker dat er ruime mogelijkheden voor na scholing geschapen worden waar leerkrachten die de praktijk ken nen, die geconfronteerd zijn ge weest met de problemen, zich in het begeleiden van leerlingen kun nen bekwamen". Bij huisartsen leeft al de gedachte aan een verplichte nascholing; wie zich eraan onttrekt, zou op den duur uit zijn beroep gezet moeten worden. Scheepers: „Het zou van zelfsprekend zijn wanneer voor leerkrachten een dergelijke na scholing gold. Maar de mogelijkhe den schieten te kort. Meer dan vier opleidingen in Utrecht, Amster dam, Groningen en Tilburg heb ben we niet. Ze zijn gigantisch overtekend. Ik ken leerkrachten die al vier, vijf keer afgewezen zijn. Als er op het ogenblik in Neder land 600 gekwalificeerde leerling begeleiders werken, is het veel. Daar verander je het hele klimaat natuurlijk niet mee". Leren leven Een schets tenslotte van hoe het voortgezet onderwijs eruit zou zien wanneer de leerlingbegeleiding ge meengoed zou zijn geworden op- gewiekt uit het stadium van de vreemde eend in de vijandige bijt. niet langer weggemoffeld bij een gymnastiekleraar hier, een maat schappijleraar daar, zoals de situa tie nu is. „Dan", voorzegt Schee pers, „zullen we scholen hebben waar de leerlingen zich thuis voe len, begrepen. Waar ze niet alleen hun behoefte aan kennis kunnen bevredigen, maar ook hun behoefte aan persoonlijke aandacht en er kenning. Waar ze leren en leren lé ven. Waar ze hun grenzen leren kennen en met die grenzen leren omgaan. Waar ze leren kiezen". Pauze. Er gloort iets baldadigs in de ogen van Scheepers. Dan: „Scholen ook waar de leerkrachten gelukkig kunnen zijn. Welbegrepen eigenbe lang, waarom niet? Denk aan de stress, de overspanning, het hartin farct, die huishouden onder de leerkrachten. Zeventien procent dat wegens ziekte langdurig zijn werk niet kan doen. Zal ik u eens wat zeggen? Leraren zijn evengoed als leerlingen het slachtoffer van een falende schoolstructuur". PIET SNOEREN FOTO'S: CEES VERKERK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1983 | | pagina 21