Reinier
Paping
held uit
vervlogen
tijdperk
Het gezicht van
Sportpanorama
ZATERDAG 15 JANUARI 1983
•EMS VAART Aan-
ide dinsdag 18 januari is
precies twintig jaar gele
dat voor het laatst een
edentocht werd gereden,
naar Reinier Paping is
end een gevierd man en
lt nog regelmatig opge-
d. Zachtjesaan als een be-
jwaardigheid. Is dat nou
hulkachtige krachtpatser,
in 1963 onder mensonte-
le omstandigheden langs
ilf Friese steden daverde
de ganse gevestigde orde
vaderlandse schaatsgroot-
?n naar de paradiesjes
In pak-weg tien uur
inderde de onopvallende
emsvaartse manufactu-
"szoon in een onaanvecht-
e nationale volksheld. Een
|t Willem de Zwijger, al-
aanmerkelijk loslippiger.
it praten kan-ie, die Rei-
praten en schaatsen. Hij
ert zich die gedenk-
ige vrijdag in januari
gisteren en hij kan er
vertellen ook!
Elfstedentocht stamt uit een
flogen tijdperk. Een periode die
slechts leeft bij de sterkeren,
»r in een behaaglijk centraal
'armde kamer met het jaar
'elijker verhalen over weten
dissen aan verwende jonge
Ibuilen die in hun overmoed
:en met het volbrengen van
tig rondjes op een gepolijste
stijsbaan ontsterfelijke roem te
nen vergaren. Van de teiste-
ie ontberingen op de Dokku-
r Trekvaart hebben ze geen
■iét en een beschrijving van de
fejvan Bartlehiem verwijzen ze
o/eloos naar de rubriek „sterke
analen".
'7d
ells de kruistochten appelleren
:a< een wereld die de onze niet
'têT is, vertegenwoordigt de Elf-
Jentocht een episode, die volle
opgerold en bijgezet in het
zijnet heroïsche gebeurtenissen,
hoopvolle verwachten van
honderdduizend Nederlanders,
getegen beter in weten nog steeds
e^en herleving rekenen ten spijt,
/allang het geleden is dat de eer
edapperen het in hun hoofd kre-
per schaats langs de Friese elf
e/jen te gaan is op geen enkele
ieAier te achterhalen. In zijn stan-
jrdwerk noemt Fenno Schoustra
^Friezen Pals Andries en Pais
itrts als eerste elfstedenbedwin-
zef In 1809. Het was een schuch-
iiii stap van een fenomeen, dat in
9/jl op een haar na uitmondde in
complete ramp, toen het ijs van
Grote Wielen dreigde te bezwij-
i onder de last van ontelbaren,
allen vastbesloten waren Rei-
r Paping persoonlijk de hand te
2kken.
„2
iunt
^winter van 1890-1891 werd een
bgrpunt in de ontwikkelingen van
fepionsterrit. Pim Muiier reed op
December langs de elf steden en
eg stempels in de plaatsen die
?/Jjaandeed. Zo kwam hij aan offi
ce bewijsstukken en aan de hand
kon hij aantonen, het vol
licht te hebben in 12 uur en 15
Muiier zette zijn baanbre-
"ld werk voort en door zijn toe-
mjn ging in 1909 de eerste wed-
van start. Kort daarna werd
Elfsteeden" opgericht
eef instituut dat altijd verantwoor-
ijk bleef voor de organisatie van
/a^ocht
[gj duurde tot 1933 aleer de echte
efrbraak kwam. Het deelnemers
rad telde 512 vertrekkers. De
^strijd leverde twee winnaars
0jl Abe de Vries en Sipke Caste-
foX. Door de loeiende elementen
gedreven besloten beide
gezamenlijk over de
êep te gaan. De opzet mislukte
iter door een wat onduidelijke
ishlijn; Abe had de rit beëindigd
hij er op bedacht was. In zijn
ïkje „Zesmaal 200 kilometer"
irijft De Vries: „Veel eerder had-
we het er al samen over gehad
i er nu het eerst moest aanko
op» en ik had toen geoordeeld:
blijven en dan zien we v
noods loten we". Door een slor-
^jheid werd De Vries ongewild
dste. „Ik vond, dat we bedonderd
'^jren", verhaalt hij, „wij waren
Mn van beiden gewaarschuwd
1 hr enig taal of teken waar de
was. Later heeft mr.
oflpkema mij, na een gesprek hier-
^r wel enigszins gelijk gegeven
3f'ook Sipke Castelein een gouden
"jdaille gegeven. De gouden me-
dlle van de KNSB werd aan mij
UJgereikt". Nog vijf keer nam Abe
ns Vries deel aan een Elfsteden-
^tht, voor de laatste keer in 1947.
g»
i Elfstedentocht van 1933 had
—ft sterk stimulerende werking op
Ook in 1947 was het enthousiasme vanjiet publiek groot bij het finishen
van de deelnemers.
S If)
i
Beeld van de veelbesproken en laatste tocht In 1963.
het georganiseerde toerschaatsen.
Talloze ritten kwamen van de
grond en zij zorgden voor complete
legioenen lange-afstandsschaatsers.
Allen kenden slechts één doel: ooit
nog eens een echte Elfstedentocht
rijden. Het duurde tot de jaren
veertig, maar toen was het ook in
eens volop raak! Drie achtereenvol
gende winters (1940, 1941 en 1942)
waren de Lage Landen gevat in de
meedogenloze greep van koning
Thialf. De Elfstedentocht werd een
massaal sportfestijn met vele dui
zenden deelnemers. Extra treinen
waren nodig om alle moedigen
naar de Friese hoofdstad te bren
gen.
Smartelijk
De omgang van 1942 legde de on
barmhartige rjsico's van de mon
sterrit bloot. Er heerste een schier
antarctische koude en veel rijders
kwamen te laat tot de ontdekking
al te lichtzinnig aan het karwei te
zijn begonnen. Abe de Vries: „Na
Workum haalde ik Jan Schreurs
weer in, maar hij moest achterblij
ven. Hij had zich geen tijd gegund
om op het juiste moment een plas
te doen, waardoor hij zijn broek
natmaakte. Met het gevolg, dat hij
last kreeg van bevriezing van een
zijner edelste delen". Schreurs was
niet de enige. Na afloop werd de
trieste balans opgemaakt: Bijna 400
rijders bekenden ernstige nadelige
gevolgen te hebben ondervonden.
Bevroren lichaamsdelen voerden
de lijst aan (291), maar ook pees
schede-ontstekingen, oorontstekin
gen en neus- en maagbloedingen
kwamen veelvuldig voor. Drie rij
ders bekochten hun drieste avon
tuur met de dood. Als gevolg van
bevriezing en infecties. Een overlij
densadvertentie opende met: „Na
een kort maar smartelijk lijden".
Het betrof de dood van een robuus
te 27-jarige Gaasterlander.
Jeen van den Berg overbrugde de
200 ijselijke kilometers het snelst.
In 1954 kwam hij onder stralende
weersomstandigheden tot 7 uur en
35 minuten. Het „simpele" klusje
van '54 inspireerde twee jaar later
meer dan 6000 liefhebbers en in
1963 schommelde hun totaal rond
de 10.000 vertrekkers! Zouden de
thans heersende verwachtingen
nog eens gelogenstraft worden en
een nieuwe Elfstedentocht op het
schaatsprogramma komen, dan is
het aantal deelnemers niet te over
zien. De Elfstedenvereniging heeft
inmiddels zijn maatregelen geno
men: In 1976 stelde ze een limiet
van 16.000. Juist deze winter wer
den eveneens de wedstrijdrijders
aan banden gelegd: niet meer dan
300 aan de start.
Heroïsch
De laatst gehouden rit ging de ge
schiedenis in als het meest heroï
sche evenement uit de gehele Elf
stedentocht-historie. Ook al omdat
miljoenen landgenoten de laatste
uren van de race rechtstreeks op
het scherm konden volgen. Zij za
gen Reinier Paping in een bijkans
onmenselijke strijd de elementen
overwinnen. De dol-enthousiaste
taferelen nadien op de Grote Wie
len zetten zich onuitwisbaar vast in
hun geheugen. Even scherp als de
winnaar zich de wedstrijd van de
eerste tot de laatste meter nog vol
ledig herinnert. Twintig jaar na
zijn opzienbarende prestatie ver
woordt hij met veel genoegen zijn
belevenissen.
„In Bartlehiem beleefde ik een
verschrikkelijke teleurstelling. Op
nieuw pal tegen de wind in, naar
Oudkerk. Andermaal de schaatsen
af en weer ploeteren door de
sneeuw. Dan verlang je echt naar
het einde. Een dikke tieVi uur had
ik constant op de schaatsen gestaan.
weilanden. Je voelt je eenzaam.
Slechts her en der een groepje
mensen. En een koppel schapen.
Met grote holle ogen staren de
beesten je aan. Er leek geen einde
aan te komen. Enkele keren vroeg
ik: Hoe ver is het nog? Een kilome
ter of acht schreeuwden de men
sen. Een paar kilometer verderop
vroeg ik het weer; toen was het een
kilometer of negen. Op een gege
ven ogenblik ontdek je echter een
immense mensenmassa. Dan denk
je: als ik daar ben is het voorbij. Als
ik nu geen been breek schoot het
door me heen, dan is-tie voor mij!!"
„Op de Grote Wielen kon ik geen
finish-vlag ontdekken. Ik
schreeuwde: Waar is de streep?
Verderop temidden van de menigte
zag ik een draad gespannen. Daar,
daar, daar klonk het uit duizenden
kelen. Dan glij je er onderdoor en
word je opgevangen. Ik zag mijn
vrouw en mijn vader. Vanaf dat
moment werd ik geleefd, ik hoefde
niets meer te doen. Ik werd naar
een loods gebracht en op een bran
card gelegd. Er kwam een dokter,
die vroeg: Hoe voel je je? Gelukkig,
antwoordde ik. Bijna onmiddellijk
daarop kwam de commissaris van
de koningin, Linthorst Homan. Hij
zei: De koningin is hier en ze wil
graag even met je praten. Ik
rutschte van de brancard omhoog
en dacht: de koningin. Ze vroeg
hoe ik het gehad had. Ik vertelde
haar het een en ander: Jawel ma
jesteit, dank u wel majesteit".
Gereputeerd
Tot 1963 was Reinier Paping niet
meer dan een redelijke lange-baan-
rijder. Weliswaar beter dan de ge
middelde Nederlander, doch beslist
minder dan gereputeerde cracks als
Van der Voort, Huiskes en Maars-
se. Twee jaar maakte hij deel uit
van de nationale kernploeg. In 1956
leek hij deel te gaan nemen aan de
Olympische Winterspelen, zijn spe
ciale kledij lag reeds klaar, doch op
het laatste ogenblik viel hij alsnog
af. In 1947 reed de Dedemsvaarter
zijn eerste lange-baanwedstrijd, in
Collum. In een geleende schaats-
broek: „Ik kwam in de kernploeg
door mijn conditie en mijn eer
zucht. Dat moet je hebben, anders
kun je beter niet met de wedstrijd
sport beginnen. Een groot techni
cus was ik nooit. Toen ik voor de
eerste keer naar Noorwegen ging
was ik de beste bij de B-rijders,
maar ze noemden me de „vliegende
vogel". Wat wil je, ik had nog nooit
van techniek gehoord. Ze vertelden
mij in Dedemsvaart wat techniek
was". Wat Reinier aan technische
vaardigheid te kort kwam compen
seerde hij ruimschoots met condi
tie. „Conditioneel was ik niet stuk
te krijgen!". Wie zich de barre
tocht van '63 herinnert, kan er wei
nig tegenin brengen.
Merkwaardigerwijs was Paping in
1963 vast van plan een ferme punt
schaatstraining stoppen. Ik reed het
iaar daarvoor nog wel met lange-
baanwedstrijden, maar de tijd van
overwinningen was voorbij en ik
vond het welletjes. Na een week of
drie was het evenwel net of het li
chaam er weer om vroeg. Ik kreeg
er weer zin in. Zo ben ik toch op
nieuw doorgegaan. Conditie had ik
natuurlijk genoeg, als tennisleraar
stond ik tot half september zo'n
tien tot twaalf uur op de baan".
„Mijn eerste tocht was de tweede
Boortorentocht met mannen als
Jan van der Hoorn, Jan Uitham en
Jeen van den Berg. Jeen won,
maar ik werd tweede. In de Ronde
van Spannenburg ging het net zo.
Jeen eerste en ik tweede. Ik begon
de taktiek een beetje te leren. In
het begin ben je vaak te driest en
dat moet -je later bezuren. Woens
dag hoorden we, dat vrijdag de
Elfstedentocht gereden zou wor
den. Die dag reden we nog de
Noord-Westhöekrit. In 1956 had ik
al aan de Elfstedentocht mee wil
len doen, maar iedereen raadde het
me af. Het was slecht voor een lan-
ge-baanrijder. Nu wilde ik er ech
ter bij zijn. Weliswaar had ik be
trekkelijk weinig ervaring, maar ik
dacht: als ik vooraan kan rijden bij
wedstrijden van 70, 80 kilometer,
moet ik ook 200 km kunnen rijden.
Ik was volledig in de ban van de
Elfstedentocht. In de nacht van
donderdag op vrijdag droomde ik
er van: Wim de Graaf lag op kop
en ik probeerde hem in te nalen. Ik
was al helemaal in het sfeertje; jak-
Onbezorgd
„Eigenlijk ben ik heel onbezorgd
aan het avontuur begonnen. We
hadden kennissen in Leeuwarden
waar we konden overnachten, m'n
broers en ik. We reden met vier
broers, ik de wedstrijd en de ande
re drie de toertocht Vooral mijn
broer Richard was een enorme
schaatsfanaat. Hij pepte me voort
durend op. Verdomme, riep hij
dan, waarom zou Jeen van den
Berg het wel kunnen en jij niet? Ik
zei dan meestal: die is altijd net
even beter of net even sneller. Ri
chard wilde er niet van horen,
's Avonds ben ik nog naar de
Groene Weide geweest. Het leek
me wel leuk de sfeer eens te proe
ven. Er stonden verschillende
marktstalletjes, met schaatsen en
met boeken. Ik raakte met een
meisje aan de praat en ik zei langs
mijn neus weg: van mij komt er
binnenkort ook een boek over de
Elfstedentocht. Zij keek mij vra
gend aan en ik ging door: morgen
win ik de Elfstedentocht. Wie ben
jij dan?, vroeg ze. Reinier Paping,
antwoordde ik. Ik heb nog nooit
van je gehoord, lachte ze. En ik
weer: dat hoeft ook niet, maar mor
gen praat je wel anders. Een geintje
natuurlijk, maar heel ontspannen
was ik".
„Om half vijf werd ik gewekt. Een
licht ontbiitje met een ei en een
paar boternammen. En een bord
Brinta. Daar zwoer ik bij. In de hal
kwam ik een fotograaf tegen die ik
kende. Hij vroeg of hij wat foto's
van mij mocht maken, voor het
Belgische blad De Post. Hij had er
uiteraard geen weet van, dat hij de
man pakte, die het die dag even
zou maken. Later stond er in het
blad: De Post tipte Paping als win
naar!"
Ingesmeerd
„Binnen zag ik al die grote jongens
zoals Anton Verhoeven, Jeen, Jan
Uitham en noem maar op, vlak
vooraan staan te dringen, allemaal
dik ingesmeerd met vet en olie en
Reinier Paping gaat als historische winnaar over de finish.
ik dacht: tsjonge, tsjonge, als dat zó
moet. Ik stond ongeveer middenin
tussen een groep van 500 wedstrijd
rijders. We kregen een kort speech-
je van Jan de Jong, de secretaris
van de Elfsteden Vereniging en
daarna gingen we hollend naar het
ijs. Ik dacht nog: ik moet zorgen
dat ik bij de kopgroep kom. Voor
dat er een paar ontsnappen. Na een
kwartier hadden we een file van
zo'n tachtig rijders, ik was gerust
gesteld. Tot Sneek ging het prima.
Het vroor een graad of 25. Het was
een echte winterse morgen. Enkele
rijders kregen last van bevroren
ogen. Op de meren kwam de eerste
werkelijke schifting, er formeerde
zich een kopgroep van twintig
man. Ik had geen enkele moeite
om bij te blijven. Voorbij Stavoren
lag ik plotseling, zonder er erg in te
hebben, een meter of zeventig
voor. Even dacht ik: zou ik er al
leen vandoor gaan, doch bij Bols-
ward had je pas de helft en daar
waren we nog niet eens. Ik liet me
snel weer afzakken. Na Workum
kwam ik andermaal voorop. Ik
trok er behoorlijk aan. Het ging
lekker. Ik had nog nooit een dag
gehad, dat het zo fijn liep. Jeen van
den Berg, Anton Verhoeven, Jan
Uitham, Jan van der Hoorn en Ap-
pie Weijs reden naar mij toe. De
laatste twee konden het niet bijbe
nen. Met z'n vieren hebben we ge
zegd: we moeten zien dat we voor
uit blijven; beter met vier man
naar de finish dan met twintig".
„Een eind voor Bolsward moest ik
een plas doen; allemachtig, wat
duurde dat lang. De andere drie re
den door, wilden me waarschijnlijk
losrijden. Ik als de donder er ach
teraan. Ik haalde ze weer in. In
Bolsward woonde familie van me,
het leek me leuk om daar als eerste
langs te gaan. De familie stond op
de kant en ik zwaaien. Na het af
stempelen van de kaart bemerkte
ik, dat ik opnieuw een ruime voor
sprong had, zeker honderd meter.
Ja God, meende ik, ik kan wel
weer wachten, maar ik rij liever
m'n eigen tempo. Dus ik jakkerde
door. Ik keek nog even om, maar
zag ze al niet meer. Onder een via
duct in de buurt van Witmarsum
hoorde ik een stel toeschouwers
verbaasd uitroepen: dat is een wed
strijdrijder, wie zou dat zijn. In de
verte zag ik Harlingen liggen, Har-
lingen kende ik. Vroeger fietsten
we er in de zomer naar toe als we
met vakantie gingen. Voor Harlin
gen drommen kijkers, sommigen
met een draagbare radio. Ze had
den niet door dat er een wedstrijd
rijder aankwam, doch toen zagen
ze mijn wedstrijdnummer. Ik hoor
de ze schreeuwen: Verdraaid, dat is
nummer 157, wie zou dat wezen.
Eentje riep: dat is Reinier Paping.
Hij had op de radio gehoord dat Pa
ping er alleen vandoor was. Wan
neer je je eigen naam hoort in een
flits, gaat er wel even wat door je
heen. Het geeft je een kick. Hon
derden en honderden enthousiaste
Harlingers op de wal. Voorbij de
controle kwam de eerste geduchte
tegenvaller. Hoe het kwam weet ik
niet, maar ik had het idee, dat het
traject van Harlingen naar Dok-
kum een breed kanaal was. Het
werd kris-kras door de weilanden.
Ploeterend bereikte ik Franeker.
Weer een grote mensenmassa. Ik
liet me afstempelen en vernam, dat
ik in Harlingen twee minuten
voorlag en in Franeker acht minu
ten. Dan denk je: bliksems, wan
neer je nou voor blijft. Ik lag op
kop in de Elfstedentocht en stel
nou eens voor dat ik winnaar zou
worden. Ik had wel gezegd voor we
vertrokken: bij de beste tien kan ik
komen".
Tik van hamer
toch een tik van de man met de ha
mer. Ik ontkwam er niet aan. Ik
heb een tijdje aan de kant gelegen;
op een leren jas. Er stonden een
paar jongens aan de kant en ik
vroeg: mag ik even op je jas liggen?
Even met de benen in de lucht;
aanzetten viel donders tegen. Het
was een uur of half twee en de ver
moeidheid liet zich gelden. Ik deed
de schaatsen af onderweg en ben
gaan lopen; een paar honderd me
ter. Daarna ging het beter. De baan
was evenwel compleet onderge
sneeuwd, de baanvegers konden er
niet tegen vegen. Regelmatig viel
ik, m'n handen waren geheel ka
pot. Weken later kon ik er nog
geen vinger aan verdragen. Na
Dokkum was een onvoorstelbare
lijdensweg, pal tegen de storm in.
Een man vroeg ik hoe ver het nog
was; een kilometer of vijftien. Ik
dacht: potverdikeme! Maar ala, als
ik eerst Dokkum maar had. In de
controlepost heb ik even zitten rus
ten. Er werd me wat gevraagd en
ik antwoordde ook wel, maar ik
was toch in een roes. Ik gaf wel
antwoord, maar was afwezig. Dat
zie je ook op de film die ervan ge
maakt is: ik eet een broodje en zit
zo'n beetje voor me uit te staren. Ik
heb ongeveer twee minuten in dat
hokje gezeten. Daarna met de wind
in de rug naar Bartlehiem. Al die
mensen, aan de kant: Reinier, je ligt
tien minuten voor. Er waren be
paalde gedeeltes helemaal onderge-
waaid. Daar had ik verschrikkelijk
veel snelheid, want het ging van de
wind af. Op m'n gevoel daverde ik
door de sneeuwbuiten; ik kon
slechts hopen, dat er goed ijs onder
zat Dan moet je gewoon geluk heb
ben. Als je in een scheur komt,
maak je een rotsmak met de kans,
dat je schaats naar de knoppen is".
Tergend sluitstuk
Reinier Paping weet zich de monstertocht van twintig jaar geleden nog
vrijwel van minuut fot minuut te herinneren.
Na Bartlehiem kwam „de ver
schrikkelijke teleurstelling", waar
mee we onze aanhef begonnen, en
die het tergende sluitstuk vormde
van Reinier Papings hachelijke on
derneming. Doch daarna kwam het
loon van de arbeid: „Er kwam een
politieman, een heel lange vent en
die nam me mee door een achter
deurtje naar een taxi. Samen met
m'n vrouw en m'n vader reed ik
naar Leeuwarden. In mijn lauwer
krans. Voor Leeuwarden onafzien
bare mensenmassa's, er stond een
muziekkorps klaar en op naar de
Groene Weide. Dat is met geen pen
te beschrijven. Al die mensen aan
de kant en daar rijd je dan tussen
door. Iedereen wilde een glimp van
de winnaar. Zoiets maak je maar
één keer in je leven mee".
Reiniers roem was gevestigd; tot in
lengte van jaren. Maandagmorgen
presenteert hij een radioprogram
ma, van zeven tot negen, 's mor
gens. Wedden dat ie met de schaat-
senrijderswals begint?
JAN J. RITZEMA
Televisie blijft een boeiend medi
um. Vooral de live programma's.
Die kunnen zich altijd verheugen
in mijn warme belangstelling.
Want er kén tenslotte voortdurend
iets gebeuren. Tv is volksvermaak
pur sang en het beste vermaak is
nog altijd leedvermaak. Daarom
kies ik bij voorkeur rechtstreekse
uitzendingen uit
Daarbij zijn er gelukkig een paar
televisiefiguren die mij op mijn
wenken bedienen. Personen, naar
wie je slechts kunt kijken met sa
men geknepen billen, gekromde te
nen en gespannen rugspieren. Elk
moment verwacht je een fatale
verspreking, een gierende uitglijer
of een denderende domheid. En ge
lukkig wordt mijn geduld meestal
niet te lang op de proef gesteld.
Er is één televisiepersoonlijkheid
die wat mij betreft gevrijwaard
mag blijven van kritiek, Joan
Haanappel. Voor haar heb ik een
zwak. Haar zorgvuldig ingestudeer
de pose, een geraffineerd gedoseer
de mengeling van onzekerheid en
niet minder fraai geacteerde quasi-
onhandigheid gecombineerd met
een op het scherm zelden waar te
nemen charme, maakt haar voor
mij één van de betere in het me
tier.
Vroeger, toen ze nog zelf op de
schaats stond, had ze de pech dat ze
altijd in de schaduw moest blijven
van Sjoukje Dijkstra en hoe haar
vader toen ook inpraatte op jury's,
ze blééf op het tweede plan. Van
daar ook dat ik haar de glamour nu
van harte gun. Eindelijk is het oog
van het ganse land alleen op héér
gericht
En dat ze zich een keertje ver
spreekt en dat ze eens een vraagje
stelt dat de indruk zou kunnen
wekken dat ze haar huiswerk niet
goed heeft gedaan hoort allemaal
bij het hierboven aangegeven, zorg
vuldig opgebouwde imago. Het gaat
tenslotte om de presentatie, „het
smoel" dat aan zo'n programma
wordt gegeven. En wees eerlijk: het
is toch plezieriger om naar het
steeds in een spontane glimlach
open barstende gelaat van Joan te
kijken dan naar het vormelijke fa
cie van (om maar wat te noemen)
de glad en vlekkeloos pratende Jos
Kuyer, Jack van der Voorn of Frits
Suer. Het oog wil ook wat tenslotte.
En televisie is om naar te kijken
nietwaar.
Toch vrees ik dat er een actie is in
gezet om Joan te wippen. En dat
mag niet gebeuren, want televisie
zonder Joan is als een ei zonder
zout, een soes zonder slagroom, een
voetbalwedstrijd zonder scheids
rechter. Wat is er gebeurd? Afgelo
pen zondag mocht de kersverse na
tionale schaatskampioene Ria Vis
ser op vragen van Mart Smeets ten
overstaan van het hele sportvolk
verklaren dat een carrière bij de
televisie haar best aanspreekt.
Dat Ria een uiterst ambitieus meis
je is mag bekend worden veronder
steld. Niet voor niets slaagde zij er
in al op zeer jeugdige leeftijd een
paar journalistieke klusjes op te
knappen voor een concurrerend
Zuidhollands dagblad. En inmid
dels hééft ze haar eerste schreden
al gezet op het televisiepad. En
haar dank zij Mart Smeets monde
ling gedane sollicitatie afgelopen
zondag op het scherm heeft wel
licht niet alleen Joan aan het den
ken gezet.
Nou heb ik niets tegen Ria, inte
gendeel. Van mij mat
gramma presenteren c
Maar het moet niet gaan ten koste
van Joan. Dat zou ik diep betreu
ren. Want ik vind dat Joan het ge
zicht van Sportpanorama bepaalt,
sterker: het gezicht is. Maar ik
denk dat Ria nog even geduld zal
moeten hebben. Ze moet de raad
van Kees Verkerk maar opvolgen.
Die verklaarde vorige week bij
„Sonja" dat je eerst maar eens een
heleboel medailles om je nek moet
zien te krijgen en dan pas proberen
er munt uit te slaan. Eenmaal in
het bezit van het nodige goud, zo
luidde de boodschap van Kees, en
de gegadigden staan voor je in de
rij.
Als Ria zich aan die boodschap van
Kees houdt heeft Joan voorlopig,
en dan tot mijn niet geringe gerust
stelling, geen gevaar te duchten
Eén ding heeft Ria tegen. Ze is ei
genlijk nog wat te jong voor het
grote televisiewerk. Joan heeft het
ook pas op latere leeftijd echt ge
maakt. Twintig jaar na het beëindi
gen van haar topsportloopbaan
staat ze pas aan de top. Zó veel ge
duld zal Ria naar ik vermoed niet
hebben. Hoewel zij er door nog
even te wachten voor kan zorgen
dat Joan nog wat jaartjes kan blij
ven zitten. Niet iedereen hoeft ten
slotte op het hoogtepunt van zijn
roem afscheid te nemen.
Maar, zoals al gezegd, voor mij
moet Joan blijven. Er gaat tenslotte
niets boven de rijpe charme van
een vrouw van haar leeftijd en ook
ervaring valt niet uit te vlakken.
En die heeft Joan. Misschien dat
het als volgt kan worden geregeld,
als het dan toch moet: volgend jaar
Sportpanorama met Ria als presen
tatrice en Joan als interviewer.
Dan wordt sport op tv weer echt,
helemaal, voor honderd procent
leuk.
TINUS L. BUYS