Reinier Paping held uit vervlogen tijdperk Het gezicht van Sportpanorama ZATERDAG 15 JANUARI 1983 •EMS VAART Aan- ide dinsdag 18 januari is precies twintig jaar gele dat voor het laatst een edentocht werd gereden, naar Reinier Paping is end een gevierd man en lt nog regelmatig opge- d. Zachtjesaan als een be- jwaardigheid. Is dat nou hulkachtige krachtpatser, in 1963 onder mensonte- le omstandigheden langs ilf Friese steden daverde de ganse gevestigde orde vaderlandse schaatsgroot- ?n naar de paradiesjes In pak-weg tien uur inderde de onopvallende emsvaartse manufactu- "szoon in een onaanvecht- e nationale volksheld. Een |t Willem de Zwijger, al- aanmerkelijk loslippiger. it praten kan-ie, die Rei- praten en schaatsen. Hij ert zich die gedenk- ige vrijdag in januari gisteren en hij kan er vertellen ook! Elfstedentocht stamt uit een flogen tijdperk. Een periode die slechts leeft bij de sterkeren, »r in een behaaglijk centraal 'armde kamer met het jaar 'elijker verhalen over weten dissen aan verwende jonge Ibuilen die in hun overmoed :en met het volbrengen van tig rondjes op een gepolijste stijsbaan ontsterfelijke roem te nen vergaren. Van de teiste- ie ontberingen op de Dokku- r Trekvaart hebben ze geen ■iét en een beschrijving van de fejvan Bartlehiem verwijzen ze o/eloos naar de rubriek „sterke analen". '7d ells de kruistochten appelleren :a< een wereld die de onze niet 'têT is, vertegenwoordigt de Elf- Jentocht een episode, die volle opgerold en bijgezet in het zijnet heroïsche gebeurtenissen, hoopvolle verwachten van honderdduizend Nederlanders, getegen beter in weten nog steeds e^en herleving rekenen ten spijt, /allang het geleden is dat de eer edapperen het in hun hoofd kre- per schaats langs de Friese elf e/jen te gaan is op geen enkele ieAier te achterhalen. In zijn stan- jrdwerk noemt Fenno Schoustra ^Friezen Pals Andries en Pais itrts als eerste elfstedenbedwin- zef In 1809. Het was een schuch- iiii stap van een fenomeen, dat in 9/jl op een haar na uitmondde in complete ramp, toen het ijs van Grote Wielen dreigde te bezwij- i onder de last van ontelbaren, allen vastbesloten waren Rei- r Paping persoonlijk de hand te 2kken. „2 iunt ^winter van 1890-1891 werd een bgrpunt in de ontwikkelingen van fepionsterrit. Pim Muiier reed op December langs de elf steden en eg stempels in de plaatsen die ?/Jjaandeed. Zo kwam hij aan offi ce bewijsstukken en aan de hand kon hij aantonen, het vol licht te hebben in 12 uur en 15 Muiier zette zijn baanbre- "ld werk voort en door zijn toe- mjn ging in 1909 de eerste wed- van start. Kort daarna werd Elfsteeden" opgericht eef instituut dat altijd verantwoor- ijk bleef voor de organisatie van /a^ocht [gj duurde tot 1933 aleer de echte efrbraak kwam. Het deelnemers rad telde 512 vertrekkers. De ^strijd leverde twee winnaars 0jl Abe de Vries en Sipke Caste- foX. Door de loeiende elementen gedreven besloten beide gezamenlijk over de êep te gaan. De opzet mislukte iter door een wat onduidelijke ishlijn; Abe had de rit beëindigd hij er op bedacht was. In zijn ïkje „Zesmaal 200 kilometer" irijft De Vries: „Veel eerder had- we het er al samen over gehad i er nu het eerst moest aanko op» en ik had toen geoordeeld: blijven en dan zien we v noods loten we". Door een slor- ^jheid werd De Vries ongewild dste. „Ik vond, dat we bedonderd '^jren", verhaalt hij, „wij waren Mn van beiden gewaarschuwd 1 hr enig taal of teken waar de was. Later heeft mr. oflpkema mij, na een gesprek hier- ^r wel enigszins gelijk gegeven 3f'ook Sipke Castelein een gouden "jdaille gegeven. De gouden me- dlle van de KNSB werd aan mij UJgereikt". Nog vijf keer nam Abe ns Vries deel aan een Elfsteden- ^tht, voor de laatste keer in 1947. g» i Elfstedentocht van 1933 had —ft sterk stimulerende werking op Ook in 1947 was het enthousiasme vanjiet publiek groot bij het finishen van de deelnemers. S If) i Beeld van de veelbesproken en laatste tocht In 1963. het georganiseerde toerschaatsen. Talloze ritten kwamen van de grond en zij zorgden voor complete legioenen lange-afstandsschaatsers. Allen kenden slechts één doel: ooit nog eens een echte Elfstedentocht rijden. Het duurde tot de jaren veertig, maar toen was het ook in eens volop raak! Drie achtereenvol gende winters (1940, 1941 en 1942) waren de Lage Landen gevat in de meedogenloze greep van koning Thialf. De Elfstedentocht werd een massaal sportfestijn met vele dui zenden deelnemers. Extra treinen waren nodig om alle moedigen naar de Friese hoofdstad te bren gen. Smartelijk De omgang van 1942 legde de on barmhartige rjsico's van de mon sterrit bloot. Er heerste een schier antarctische koude en veel rijders kwamen te laat tot de ontdekking al te lichtzinnig aan het karwei te zijn begonnen. Abe de Vries: „Na Workum haalde ik Jan Schreurs weer in, maar hij moest achterblij ven. Hij had zich geen tijd gegund om op het juiste moment een plas te doen, waardoor hij zijn broek natmaakte. Met het gevolg, dat hij last kreeg van bevriezing van een zijner edelste delen". Schreurs was niet de enige. Na afloop werd de trieste balans opgemaakt: Bijna 400 rijders bekenden ernstige nadelige gevolgen te hebben ondervonden. Bevroren lichaamsdelen voerden de lijst aan (291), maar ook pees schede-ontstekingen, oorontstekin gen en neus- en maagbloedingen kwamen veelvuldig voor. Drie rij ders bekochten hun drieste avon tuur met de dood. Als gevolg van bevriezing en infecties. Een overlij densadvertentie opende met: „Na een kort maar smartelijk lijden". Het betrof de dood van een robuus te 27-jarige Gaasterlander. Jeen van den Berg overbrugde de 200 ijselijke kilometers het snelst. In 1954 kwam hij onder stralende weersomstandigheden tot 7 uur en 35 minuten. Het „simpele" klusje van '54 inspireerde twee jaar later meer dan 6000 liefhebbers en in 1963 schommelde hun totaal rond de 10.000 vertrekkers! Zouden de thans heersende verwachtingen nog eens gelogenstraft worden en een nieuwe Elfstedentocht op het schaatsprogramma komen, dan is het aantal deelnemers niet te over zien. De Elfstedenvereniging heeft inmiddels zijn maatregelen geno men: In 1976 stelde ze een limiet van 16.000. Juist deze winter wer den eveneens de wedstrijdrijders aan banden gelegd: niet meer dan 300 aan de start. Heroïsch De laatst gehouden rit ging de ge schiedenis in als het meest heroï sche evenement uit de gehele Elf stedentocht-historie. Ook al omdat miljoenen landgenoten de laatste uren van de race rechtstreeks op het scherm konden volgen. Zij za gen Reinier Paping in een bijkans onmenselijke strijd de elementen overwinnen. De dol-enthousiaste taferelen nadien op de Grote Wie len zetten zich onuitwisbaar vast in hun geheugen. Even scherp als de winnaar zich de wedstrijd van de eerste tot de laatste meter nog vol ledig herinnert. Twintig jaar na zijn opzienbarende prestatie ver woordt hij met veel genoegen zijn belevenissen. „In Bartlehiem beleefde ik een verschrikkelijke teleurstelling. Op nieuw pal tegen de wind in, naar Oudkerk. Andermaal de schaatsen af en weer ploeteren door de sneeuw. Dan verlang je echt naar het einde. Een dikke tieVi uur had ik constant op de schaatsen gestaan. weilanden. Je voelt je eenzaam. Slechts her en der een groepje mensen. En een koppel schapen. Met grote holle ogen staren de beesten je aan. Er leek geen einde aan te komen. Enkele keren vroeg ik: Hoe ver is het nog? Een kilome ter of acht schreeuwden de men sen. Een paar kilometer verderop vroeg ik het weer; toen was het een kilometer of negen. Op een gege ven ogenblik ontdek je echter een immense mensenmassa. Dan denk je: als ik daar ben is het voorbij. Als ik nu geen been breek schoot het door me heen, dan is-tie voor mij!!" „Op de Grote Wielen kon ik geen finish-vlag ontdekken. Ik schreeuwde: Waar is de streep? Verderop temidden van de menigte zag ik een draad gespannen. Daar, daar, daar klonk het uit duizenden kelen. Dan glij je er onderdoor en word je opgevangen. Ik zag mijn vrouw en mijn vader. Vanaf dat moment werd ik geleefd, ik hoefde niets meer te doen. Ik werd naar een loods gebracht en op een bran card gelegd. Er kwam een dokter, die vroeg: Hoe voel je je? Gelukkig, antwoordde ik. Bijna onmiddellijk daarop kwam de commissaris van de koningin, Linthorst Homan. Hij zei: De koningin is hier en ze wil graag even met je praten. Ik rutschte van de brancard omhoog en dacht: de koningin. Ze vroeg hoe ik het gehad had. Ik vertelde haar het een en ander: Jawel ma jesteit, dank u wel majesteit". Gereputeerd Tot 1963 was Reinier Paping niet meer dan een redelijke lange-baan- rijder. Weliswaar beter dan de ge middelde Nederlander, doch beslist minder dan gereputeerde cracks als Van der Voort, Huiskes en Maars- se. Twee jaar maakte hij deel uit van de nationale kernploeg. In 1956 leek hij deel te gaan nemen aan de Olympische Winterspelen, zijn spe ciale kledij lag reeds klaar, doch op het laatste ogenblik viel hij alsnog af. In 1947 reed de Dedemsvaarter zijn eerste lange-baanwedstrijd, in Collum. In een geleende schaats- broek: „Ik kwam in de kernploeg door mijn conditie en mijn eer zucht. Dat moet je hebben, anders kun je beter niet met de wedstrijd sport beginnen. Een groot techni cus was ik nooit. Toen ik voor de eerste keer naar Noorwegen ging was ik de beste bij de B-rijders, maar ze noemden me de „vliegende vogel". Wat wil je, ik had nog nooit van techniek gehoord. Ze vertelden mij in Dedemsvaart wat techniek was". Wat Reinier aan technische vaardigheid te kort kwam compen seerde hij ruimschoots met condi tie. „Conditioneel was ik niet stuk te krijgen!". Wie zich de barre tocht van '63 herinnert, kan er wei nig tegenin brengen. Merkwaardigerwijs was Paping in 1963 vast van plan een ferme punt schaatstraining stoppen. Ik reed het iaar daarvoor nog wel met lange- baanwedstrijden, maar de tijd van overwinningen was voorbij en ik vond het welletjes. Na een week of drie was het evenwel net of het li chaam er weer om vroeg. Ik kreeg er weer zin in. Zo ben ik toch op nieuw doorgegaan. Conditie had ik natuurlijk genoeg, als tennisleraar stond ik tot half september zo'n tien tot twaalf uur op de baan". „Mijn eerste tocht was de tweede Boortorentocht met mannen als Jan van der Hoorn, Jan Uitham en Jeen van den Berg. Jeen won, maar ik werd tweede. In de Ronde van Spannenburg ging het net zo. Jeen eerste en ik tweede. Ik begon de taktiek een beetje te leren. In het begin ben je vaak te driest en dat moet -je later bezuren. Woens dag hoorden we, dat vrijdag de Elfstedentocht gereden zou wor den. Die dag reden we nog de Noord-Westhöekrit. In 1956 had ik al aan de Elfstedentocht mee wil len doen, maar iedereen raadde het me af. Het was slecht voor een lan- ge-baanrijder. Nu wilde ik er ech ter bij zijn. Weliswaar had ik be trekkelijk weinig ervaring, maar ik dacht: als ik vooraan kan rijden bij wedstrijden van 70, 80 kilometer, moet ik ook 200 km kunnen rijden. Ik was volledig in de ban van de Elfstedentocht. In de nacht van donderdag op vrijdag droomde ik er van: Wim de Graaf lag op kop en ik probeerde hem in te nalen. Ik was al helemaal in het sfeertje; jak- Onbezorgd „Eigenlijk ben ik heel onbezorgd aan het avontuur begonnen. We hadden kennissen in Leeuwarden waar we konden overnachten, m'n broers en ik. We reden met vier broers, ik de wedstrijd en de ande re drie de toertocht Vooral mijn broer Richard was een enorme schaatsfanaat. Hij pepte me voort durend op. Verdomme, riep hij dan, waarom zou Jeen van den Berg het wel kunnen en jij niet? Ik zei dan meestal: die is altijd net even beter of net even sneller. Ri chard wilde er niet van horen, 's Avonds ben ik nog naar de Groene Weide geweest. Het leek me wel leuk de sfeer eens te proe ven. Er stonden verschillende marktstalletjes, met schaatsen en met boeken. Ik raakte met een meisje aan de praat en ik zei langs mijn neus weg: van mij komt er binnenkort ook een boek over de Elfstedentocht. Zij keek mij vra gend aan en ik ging door: morgen win ik de Elfstedentocht. Wie ben jij dan?, vroeg ze. Reinier Paping, antwoordde ik. Ik heb nog nooit van je gehoord, lachte ze. En ik weer: dat hoeft ook niet, maar mor gen praat je wel anders. Een geintje natuurlijk, maar heel ontspannen was ik". „Om half vijf werd ik gewekt. Een licht ontbiitje met een ei en een paar boternammen. En een bord Brinta. Daar zwoer ik bij. In de hal kwam ik een fotograaf tegen die ik kende. Hij vroeg of hij wat foto's van mij mocht maken, voor het Belgische blad De Post. Hij had er uiteraard geen weet van, dat hij de man pakte, die het die dag even zou maken. Later stond er in het blad: De Post tipte Paping als win naar!" Ingesmeerd „Binnen zag ik al die grote jongens zoals Anton Verhoeven, Jeen, Jan Uitham en noem maar op, vlak vooraan staan te dringen, allemaal dik ingesmeerd met vet en olie en Reinier Paping gaat als historische winnaar over de finish. ik dacht: tsjonge, tsjonge, als dat zó moet. Ik stond ongeveer middenin tussen een groep van 500 wedstrijd rijders. We kregen een kort speech- je van Jan de Jong, de secretaris van de Elfsteden Vereniging en daarna gingen we hollend naar het ijs. Ik dacht nog: ik moet zorgen dat ik bij de kopgroep kom. Voor dat er een paar ontsnappen. Na een kwartier hadden we een file van zo'n tachtig rijders, ik was gerust gesteld. Tot Sneek ging het prima. Het vroor een graad of 25. Het was een echte winterse morgen. Enkele rijders kregen last van bevroren ogen. Op de meren kwam de eerste werkelijke schifting, er formeerde zich een kopgroep van twintig man. Ik had geen enkele moeite om bij te blijven. Voorbij Stavoren lag ik plotseling, zonder er erg in te hebben, een meter of zeventig voor. Even dacht ik: zou ik er al leen vandoor gaan, doch bij Bols- ward had je pas de helft en daar waren we nog niet eens. Ik liet me snel weer afzakken. Na Workum kwam ik andermaal voorop. Ik trok er behoorlijk aan. Het ging lekker. Ik had nog nooit een dag gehad, dat het zo fijn liep. Jeen van den Berg, Anton Verhoeven, Jan Uitham, Jan van der Hoorn en Ap- pie Weijs reden naar mij toe. De laatste twee konden het niet bijbe nen. Met z'n vieren hebben we ge zegd: we moeten zien dat we voor uit blijven; beter met vier man naar de finish dan met twintig". „Een eind voor Bolsward moest ik een plas doen; allemachtig, wat duurde dat lang. De andere drie re den door, wilden me waarschijnlijk losrijden. Ik als de donder er ach teraan. Ik haalde ze weer in. In Bolsward woonde familie van me, het leek me leuk om daar als eerste langs te gaan. De familie stond op de kant en ik zwaaien. Na het af stempelen van de kaart bemerkte ik, dat ik opnieuw een ruime voor sprong had, zeker honderd meter. Ja God, meende ik, ik kan wel weer wachten, maar ik rij liever m'n eigen tempo. Dus ik jakkerde door. Ik keek nog even om, maar zag ze al niet meer. Onder een via duct in de buurt van Witmarsum hoorde ik een stel toeschouwers verbaasd uitroepen: dat is een wed strijdrijder, wie zou dat zijn. In de verte zag ik Harlingen liggen, Har- lingen kende ik. Vroeger fietsten we er in de zomer naar toe als we met vakantie gingen. Voor Harlin gen drommen kijkers, sommigen met een draagbare radio. Ze had den niet door dat er een wedstrijd rijder aankwam, doch toen zagen ze mijn wedstrijdnummer. Ik hoor de ze schreeuwen: Verdraaid, dat is nummer 157, wie zou dat wezen. Eentje riep: dat is Reinier Paping. Hij had op de radio gehoord dat Pa ping er alleen vandoor was. Wan neer je je eigen naam hoort in een flits, gaat er wel even wat door je heen. Het geeft je een kick. Hon derden en honderden enthousiaste Harlingers op de wal. Voorbij de controle kwam de eerste geduchte tegenvaller. Hoe het kwam weet ik niet, maar ik had het idee, dat het traject van Harlingen naar Dok- kum een breed kanaal was. Het werd kris-kras door de weilanden. Ploeterend bereikte ik Franeker. Weer een grote mensenmassa. Ik liet me afstempelen en vernam, dat ik in Harlingen twee minuten voorlag en in Franeker acht minu ten. Dan denk je: bliksems, wan neer je nou voor blijft. Ik lag op kop in de Elfstedentocht en stel nou eens voor dat ik winnaar zou worden. Ik had wel gezegd voor we vertrokken: bij de beste tien kan ik komen". Tik van hamer toch een tik van de man met de ha mer. Ik ontkwam er niet aan. Ik heb een tijdje aan de kant gelegen; op een leren jas. Er stonden een paar jongens aan de kant en ik vroeg: mag ik even op je jas liggen? Even met de benen in de lucht; aanzetten viel donders tegen. Het was een uur of half twee en de ver moeidheid liet zich gelden. Ik deed de schaatsen af onderweg en ben gaan lopen; een paar honderd me ter. Daarna ging het beter. De baan was evenwel compleet onderge sneeuwd, de baanvegers konden er niet tegen vegen. Regelmatig viel ik, m'n handen waren geheel ka pot. Weken later kon ik er nog geen vinger aan verdragen. Na Dokkum was een onvoorstelbare lijdensweg, pal tegen de storm in. Een man vroeg ik hoe ver het nog was; een kilometer of vijftien. Ik dacht: potverdikeme! Maar ala, als ik eerst Dokkum maar had. In de controlepost heb ik even zitten rus ten. Er werd me wat gevraagd en ik antwoordde ook wel, maar ik was toch in een roes. Ik gaf wel antwoord, maar was afwezig. Dat zie je ook op de film die ervan ge maakt is: ik eet een broodje en zit zo'n beetje voor me uit te staren. Ik heb ongeveer twee minuten in dat hokje gezeten. Daarna met de wind in de rug naar Bartlehiem. Al die mensen, aan de kant: Reinier, je ligt tien minuten voor. Er waren be paalde gedeeltes helemaal onderge- waaid. Daar had ik verschrikkelijk veel snelheid, want het ging van de wind af. Op m'n gevoel daverde ik door de sneeuwbuiten; ik kon slechts hopen, dat er goed ijs onder zat Dan moet je gewoon geluk heb ben. Als je in een scheur komt, maak je een rotsmak met de kans, dat je schaats naar de knoppen is". Tergend sluitstuk Reinier Paping weet zich de monstertocht van twintig jaar geleden nog vrijwel van minuut fot minuut te herinneren. Na Bartlehiem kwam „de ver schrikkelijke teleurstelling", waar mee we onze aanhef begonnen, en die het tergende sluitstuk vormde van Reinier Papings hachelijke on derneming. Doch daarna kwam het loon van de arbeid: „Er kwam een politieman, een heel lange vent en die nam me mee door een achter deurtje naar een taxi. Samen met m'n vrouw en m'n vader reed ik naar Leeuwarden. In mijn lauwer krans. Voor Leeuwarden onafzien bare mensenmassa's, er stond een muziekkorps klaar en op naar de Groene Weide. Dat is met geen pen te beschrijven. Al die mensen aan de kant en daar rijd je dan tussen door. Iedereen wilde een glimp van de winnaar. Zoiets maak je maar één keer in je leven mee". Reiniers roem was gevestigd; tot in lengte van jaren. Maandagmorgen presenteert hij een radioprogram ma, van zeven tot negen, 's mor gens. Wedden dat ie met de schaat- senrijderswals begint? JAN J. RITZEMA Televisie blijft een boeiend medi um. Vooral de live programma's. Die kunnen zich altijd verheugen in mijn warme belangstelling. Want er kén tenslotte voortdurend iets gebeuren. Tv is volksvermaak pur sang en het beste vermaak is nog altijd leedvermaak. Daarom kies ik bij voorkeur rechtstreekse uitzendingen uit Daarbij zijn er gelukkig een paar televisiefiguren die mij op mijn wenken bedienen. Personen, naar wie je slechts kunt kijken met sa men geknepen billen, gekromde te nen en gespannen rugspieren. Elk moment verwacht je een fatale verspreking, een gierende uitglijer of een denderende domheid. En ge lukkig wordt mijn geduld meestal niet te lang op de proef gesteld. Er is één televisiepersoonlijkheid die wat mij betreft gevrijwaard mag blijven van kritiek, Joan Haanappel. Voor haar heb ik een zwak. Haar zorgvuldig ingestudeer de pose, een geraffineerd gedoseer de mengeling van onzekerheid en niet minder fraai geacteerde quasi- onhandigheid gecombineerd met een op het scherm zelden waar te nemen charme, maakt haar voor mij één van de betere in het me tier. Vroeger, toen ze nog zelf op de schaats stond, had ze de pech dat ze altijd in de schaduw moest blijven van Sjoukje Dijkstra en hoe haar vader toen ook inpraatte op jury's, ze blééf op het tweede plan. Van daar ook dat ik haar de glamour nu van harte gun. Eindelijk is het oog van het ganse land alleen op héér gericht En dat ze zich een keertje ver spreekt en dat ze eens een vraagje stelt dat de indruk zou kunnen wekken dat ze haar huiswerk niet goed heeft gedaan hoort allemaal bij het hierboven aangegeven, zorg vuldig opgebouwde imago. Het gaat tenslotte om de presentatie, „het smoel" dat aan zo'n programma wordt gegeven. En wees eerlijk: het is toch plezieriger om naar het steeds in een spontane glimlach open barstende gelaat van Joan te kijken dan naar het vormelijke fa cie van (om maar wat te noemen) de glad en vlekkeloos pratende Jos Kuyer, Jack van der Voorn of Frits Suer. Het oog wil ook wat tenslotte. En televisie is om naar te kijken nietwaar. Toch vrees ik dat er een actie is in gezet om Joan te wippen. En dat mag niet gebeuren, want televisie zonder Joan is als een ei zonder zout, een soes zonder slagroom, een voetbalwedstrijd zonder scheids rechter. Wat is er gebeurd? Afgelo pen zondag mocht de kersverse na tionale schaatskampioene Ria Vis ser op vragen van Mart Smeets ten overstaan van het hele sportvolk verklaren dat een carrière bij de televisie haar best aanspreekt. Dat Ria een uiterst ambitieus meis je is mag bekend worden veronder steld. Niet voor niets slaagde zij er in al op zeer jeugdige leeftijd een paar journalistieke klusjes op te knappen voor een concurrerend Zuidhollands dagblad. En inmid dels hééft ze haar eerste schreden al gezet op het televisiepad. En haar dank zij Mart Smeets monde ling gedane sollicitatie afgelopen zondag op het scherm heeft wel licht niet alleen Joan aan het den ken gezet. Nou heb ik niets tegen Ria, inte gendeel. Van mij mat gramma presenteren c Maar het moet niet gaan ten koste van Joan. Dat zou ik diep betreu ren. Want ik vind dat Joan het ge zicht van Sportpanorama bepaalt, sterker: het gezicht is. Maar ik denk dat Ria nog even geduld zal moeten hebben. Ze moet de raad van Kees Verkerk maar opvolgen. Die verklaarde vorige week bij „Sonja" dat je eerst maar eens een heleboel medailles om je nek moet zien te krijgen en dan pas proberen er munt uit te slaan. Eenmaal in het bezit van het nodige goud, zo luidde de boodschap van Kees, en de gegadigden staan voor je in de rij. Als Ria zich aan die boodschap van Kees houdt heeft Joan voorlopig, en dan tot mijn niet geringe gerust stelling, geen gevaar te duchten Eén ding heeft Ria tegen. Ze is ei genlijk nog wat te jong voor het grote televisiewerk. Joan heeft het ook pas op latere leeftijd echt ge maakt. Twintig jaar na het beëindi gen van haar topsportloopbaan staat ze pas aan de top. Zó veel ge duld zal Ria naar ik vermoed niet hebben. Hoewel zij er door nog even te wachten voor kan zorgen dat Joan nog wat jaartjes kan blij ven zitten. Niet iedereen hoeft ten slotte op het hoogtepunt van zijn roem afscheid te nemen. Maar, zoals al gezegd, voor mij moet Joan blijven. Er gaat tenslotte niets boven de rijpe charme van een vrouw van haar leeftijd en ook ervaring valt niet uit te vlakken. En die heeft Joan. Misschien dat het als volgt kan worden geregeld, als het dan toch moet: volgend jaar Sportpanorama met Ria als presen tatrice en Joan als interviewer. Dan wordt sport op tv weer echt, helemaal, voor honderd procent leuk. TINUS L. BUYS

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1983 | | pagina 19