Nederlander hecht aan zijn lijfblad idle Via straatventers en warenhuizen naar reclame HET SPEL VAN KOOP EN VERKOOP ZATERDAG 20 NOVEMBER 1982 HAAG „Ik ben niet pessimis- yver de toekomst van de krant, ivaarom niet?" De ogen van dr. >n Schneider vestigen zich op afond, alsof daar een antwoord [n valt; zijn linker hand schulpt chter het oor alsof hij een in- ting van boven verwacht. Dit zijn afscheidscollege, maar het ders uitpakken dan de officiële waarmee hij op vrijdag 26 no- >r zijn onderwijsopdracht in de edenis van de pers en de open- nening aan de Universiteit van rdam neerlegt. Dan zal hij hoge svraagstukken aan de orde stel- u laat hij in de intimiteit van èagse huiskamer; glaasje sherry slechts zijn gedachten de loop over wat hem zijn 69 jaar leven lief is geweest. )t dus, die van hem om de nder geen eendagsvlieg ge- ïag worden, het toevallige •aarop moeder de aardap- Voor dr. Schneider vormt juist in de Nederlandse 'ing een fenomeen, zo zo uniek dat het gewoon kan gaan. Vandaar zijn ie. ierlander heeft een heel rd voor zijn krant uitge- doceert dr. Schneider in ifficiële afscheidscollege. Hoe het ontstaan is, weet Naar analogie van het nfwacht, denk ik. Bodypa- fbblatt? Journal de corps? del corpo? Het bestaat s4 is typisch Nederlands. Er uit hoeveel waarde de Ne- Ir hecht aan het thuis be- jrijgen van zijn krant en jll moeite de kranten doen rjjdie wens tegemoet te ko- /•Jt is zo sterk, dat de Neder- njerder de telefoon zal pak- te klagen dat de krant er ,ppn dat hij de dokter zal bel- Jantje zo'n koorts heeft". nört de sluipende ziekte die ijimie onder de leden lijkt te it^ook in de krantenwereld daling van de adver- met bijna twaalf gjterwijl men voor meer dan van die inkomsten afhan- De helft van de dagbladen cijfers. Vijfhonderd van journalisten werk- [fij het horen van die cijfers jgedachte voor de hand, dat ^mst somber is, ook voor de rcgeeft dr. Schneider toe. An- 0i „Ik vind het toch wel erg ijjk om dat unieke ritme tus- ajnt en lezer in de gaten te (5 wanneer je naar de toe- probeert te kijken. Je lijf- (ar kun je potdorie mee naar Doe dat eens met je vi- gn lijfblad heeft een Doge s' intimiteit. De trouw daar- groter dan de trouw wettige bedgenoot, haha. innement opzeggen, dat federlander niet gemakke- illen bol rht van de elektronische ieverstrekking ten koste gedrukte woord benart dr. r aanzienlijk minder dan imstkijkers, die in de kris- »1 nauwelijks nog hoopge- :etten zien gloren. Hij doet >ver. „Ik geloof niet dat we iet nieuws en de achter uit de muur zullen trek- >t ligt de Nederlander niet. rbij de weerstand die je lerkt waar ze met beeld- moeten werken. Voeg de vluchtigheid waaronder 'i radio en televisie lijden, ingrijk de elektronica ook ik acht het uitgesloten dat n staat zullen zijn elke doel- Dr. Maarten Schneider, hoog geprezen om zijn standaardwerk „De Nederlandse krant 1618- 1978": „Een krant is een Industrieel produkt en zoiets exploiteer je". Krant geen eendags vlieg groep te bedienen op de waarop de kranten dat doen. Daar moet je niet gering over denken". En nog een bemoediging vangt dr. Schneider, hand aan de oorschelp, uit den hoge op. „Misschien ben ik een onverbeterlijke optimist, hoor, maar ik heb de indruk dat het ge- zinslevèn zich aan het herstellen is. Je ziet hej aan de stijgende verkoop van gezelschapsspelletjes. Ganze- bord. Mens-erger-je-niet. Dat vind ik illustratief en ik meen te mogen stellen dat in deze ontwikkeling al zijn er talloze uitzonderingen iets van de krant past, van het lijf blad waar vader, moeder, de kinde ren allemaal wat aan hebben. Nou: als dat zo is en als de economie weer aantrekt ik zie echt niet in waarom dat niet zou gebeuren komen de adverteerders heus wel weer bij de kranten terug". Adverteerders zoeken altijd, welke bokkesprongen ze ook lijken te ma ken tot aan tv-satellieten hoog in de ruimte toe het medium, waarmee ze zo goed en goedkoop mogelijk hun doelgroep kunnen bereiken. „En waar vinden ze dat beter", glorieert dr. Schneider, „dan bij het lijfblad dat elke dag trouw in de bus glijdt? Dat is toch een binding die je als fabrikant van Pepsident nooit krijgt? Zo'n bin ding als er bestaat tussen krant en abonnee, dat heeft toch geen enkel ander produkt in Nederland? Er is toch niemand die daar in de verste verte aan kan tippen?". Alleen: de abonnees zijn zich niet van de binding bewust. Ze ervaren de dagelijkse krant op de deurmat als een vanzelfsprekendheid. „Ze staan er nooit eens bij stil wat een krant precies betekent", zegt dr. Schneider bestraffend. „Het is heel curieus, maar ze missen de krant pas op het moment dat hij niet ver schijnt. Bij een krantenstaking, dan is de wereld opeens te klein. Ze le zen ook alleen maar de krant waar in ze zichzelf bevestigd vinden. An dere kranten lezen ze niet. Heel triest vind ik dat. Denk aan de ma nier waarop we zo graag het vin gertje heffen tegen het buitenland. Maar het aantal Nederlanders dat wel eens een buitenlandse krant leest, valt te verwaarlozen. Ik woon hier aan de Van Alkemadelaan. Toch niet de armste wijk van Den Haag. Wel, de kioskhouder heeft het geprobeerd met twee exempla ren van de Neue Züricher Zeitung. Behoort tot de beste kranten ter wereld. Bleef er mee zitten. Ik be doel Verkopen Wat dr. Schneider bedoelt, is dat de kranten zichzelf beter aan hun le zers zouden moeten verkopen. Het gesprek is dan enkele glazen sherry gevorderd. De periode 1966-1970 is ter sprake geweest toen hij fun geerde als de eerste directeur van de Nieuwe School voor de Journa listiek te Utrecht. Noortje van Oostveen die nu elke avond in het NOS-journaal Nederland en de we reld voor de kijker verklaart, be hoorde tot zijn pupillen. Dat soort afgewogen journalistiek. „Tegen de stroom van de democratisering in wenste ik vast te houden aan een verplicht basispakket voor de leer lingen. Zodat ze later zouden weten waarover ze praten. Het bleek on mogelijk. De leerlingen bepaalden zelf wel wat ze moesten studeren. Mij restte slechts de keus tussen weggaan of een hartinfarct". Omdat hij voor het eerste koos kan dr. Schneider nu, op de drempel van het emeritaat, hoog geprezen om zijn standaardwerk „De Neder landse krant 1618-1978", de volgen de filosofie ontvouwen: „Juist in een tijd dat het de kranten zo slecht gaat, zou de journalistiek zich dienen te werpen op maat schappelijk zelfonderzoek. Hoe kan de volstrekt unieke, maar onbe wuste binding tussen lijfblad en le zer geëxploiteerd worden? O nee, ik schaam me niet voor die term. Een krant is uiteindelijk een indus trieel produkt en zoiets exploiteer je. Het is van het allergrootste be lang dat dit wordt ingezien, in plaats van dat men door blijft jam meren over de STER-reclame die adverteerders wegzuigt, of over an dere bedreigingen. Ongetwijfeld is de unieke positie die de Nederland se dagbladen innemen, verzwakt. Reden te meer om je af te vragen: hoe behouden we wat we nog heb ben en hoe versterken we dat?". „Bijdragen tot de geestelijke volks gezondheid", lezen de ogen van dr. Schneider op het plafond. „Zeker gezien de verstrooiing die radio en tv steeds meer bieden, is bezinning op zijn plaats over de vraag hoe je de schrijvende pers zo hecht moge lijk kunt verankeren in de maat schappij. Juist nu de samenleving in veel opzichten op drift is ge raakt, nu allerlei waarden op losse schroeven zijn komen te staan, heeft het volk recht op een zo veel zijdig mogelijke, zo juist mogelijke informatie en evaluatie, gebaseerd op respect voor de lezer, het volk". Minachting De influisteringen blijven komen en dr. Schneider zelf ooit aan de voeten van Menno ter Braak geze ten teneinde het vak van kroniek- schrijven te leren geeft ze trouwhartig door. „Inderdaad: hoe maak je de lezer, het volk duidelijk wat een krant eigenlijk is? Ik denk wel eens dat kranten op een of an dere manier niet graag over zich zelf uitpakken. Dat ze zich ervoor generen. Zoals er over de uitglijder van Charl Schwietert geschreven is. Je proeft er de suggestie in dat het allemaal dubbel zwaar telt om dat die mislukte staatssecretaris nog uit de journalistiek kwam ook. Hoe zeiden ze het ook weer in de koloniale tijd? Inktkoelie. En te genwoordig persmuskiet. Ik heb het bij mijn studenten aan de uni versiteit van Amsterdam bespeurd. Die minachting". Hoe wetenschappelijk dr. Schnei der in zijn lange loopbaan, gewijd aan pers en openbare mening, ook bezig is geweest, nooit heeft hij mo gen stuiten op een onderzoek dat de beeldvorming rond de journalis tiek tot onderwerp had. „Heel gek vind ik dat. Je hebt sociologische rapporten over truckchauffeurs, over voetbalsupporters, over pun kers, over duizend en één gebie den, maar over journalisten heb je nul komma nul. Ik vraag me wel eens af of het niet de moeite waard zou zijn om op dat punt een onder zoek te entameren. Het is toch op vallend dat zelfs intellectuelen met een zekere minachting over journa listieke arbeid spreken en denken". Volkomen ten onrechte vindt dr. Schneider dat dédain. „Gebaseerd op fouten die journalisten wel eens maken, maar dank je de donder. Als er weer eens zo op verslagge vers afgegeven wordt, kom ik graag met het voorbeeld van proe ven die bij psychologen zijn ge daan. Psychologen zijn toch ge traind in het verrichten van waar nemingen, zou je denken. Nou, dan werd er een ruzie in scène gezet om te laten zien hoe moeilijk het is om tot een objectief verslag te geraken. Het rollenspel voor zo'n ruzie was van tevoren tot in de kleinste de tails vastgelegd. Desondanks luid den de verslagen van die geschool de waarnemers allemaal weer an ders". Ivoren toren Een verdere hinderpaal op de weg naar bewustwording van weder zijdse bindingen die zou moeten worden gebaand, is de gespleten heid van de journalistiek zelf. „Waarom durven journalisten niet een beetje van hun Parnassus naar beneden te komen?", vraagt dr. Schneider zich op de valreep van zijn carrière af. „Ik heb de voor lichting aan de universiteit van Leiden op poten helpen zetten. In middels zie je dat de ivoren toren bij wetenschappers al behoorlijk laag is geworden. Ik geloof dat journalisten ook veel meer infor matie over hun werk zouden moe ten gaan geven. De lezer dient zich een voorstelling te kunnen maken van de journalist. Hoe je dat zou kunnen bereiken, weet ik ook niet precies. Maar het zou de moeite waard zijn als de Nederlandse Ver eniging van Journalisten op dit punt eens een prijsvraagje uit schreef. Het stikt in dit land toch al van de prijsvragen. Hoe is de posi tie van de journalist in de maat schappij waarover hij schrijft? Hoe wordt er naar hem gekeken?". Daar moet een aardige opdracht in zitten, denkt dr. Schneider, zijn in fluisteringen volgend. „Ik geef het even aan omdat elke bedrijfstak toch bij zijn doelgroep begrip pro beert te kweken voor wat men is en wil. Chocoladerepen, vlak- schuurmachines, melkkookpannen, echte boter. Waarom zou de krant daarbij achterblijven? Zeker op het moment nu je aan het teruglopen van advertenties en de opmars van de elektronica weinig kunt doen. Binnenkort bestaat de NDP hon derd jaar, geloof ik, de organisatie van dagbladuitgevers. Ik kan me voorstellen dat ze ter gelegenheid van het jubileum een dergelijke vraagstelling in de vorm van een- prijsvraagje zouden gieten. Daarom de vraag: hoe kunnen we gebruik maken van de positie waarin we zitten? De positie van lijfblad? En niet door een lepeltje cadeau te doen of een voordelige weekend- tour naar Londen aan te bieden. Nee: door journalistiek in te sprin gen op de unieke positie, die de krant als produkt op de Nederland se markt inneemt". PIET SNOEREN Foto: CEES VERKERK ,1 mens staat er bij stil. We weten ieter. Een keer in de week slen- ie huisvrouw al dan niet vergezeld echtgenoot en kinderen door de fmarkt; het ijzeren karretje vul- met levensmiddelen en andere loudwaren, die, van prijs voorzien, •ig opgestapeld in de stellingen lig- jDe prijsvergelijkingen, waarmee tnemers in kranten, op radio en isie elkaar trachten te vermoor- vaag in het achterhoofd. Geoefen- iissières presenteren in recordtijd bn. Het goed geoliede raderwerk, bp onze massaconsumptie stoelt, (haft ons een weelde, die zijn ga in de geschiedenis niet kent. (amisch Fraser dook in de geschie- I om de eerste stappen te verken- nie de westerse mens uiteindelijk den naar supermarkten en groot- telbedrijven, zonder welke we dag meer kunnen. Het resultaat „The coming of the mass market f1914", een kloek boekwerk dat de jtie in Engeland beschrijft, waar de 6triële revolutie in die periode eerste sporen al had achtergela- ln ons land zal de ontwikkeling in lijnen hetzelfde verlopen zijn. DEN HAAG Duizenden venters bevolkten de straten en stegen van elke middelgro te Engelse stad in het midden van de vorige eeuw. Voor het allergrootste deel van de be volking speelde zich het spel van koop en verkoop op straat af. Een doodernstig spel. Voor de op het bestaansminimum balancerende arbeidersvrouwen ging het erom de monden in de fa milie zo goed en zo kwaad als het ging te vullen. Voor de handelaar betekende het venten op straat vaak een laatste kans om niet van ellende om te komen. Mannen, vrouwen en kinderen van alle leef tijden trokken met hun produkten door de stad in de hoop een paar centen aan hun handeltje over te houden. Voor dronkaards, gehandi capten of werklozen een laatste uit vlucht. 's Ochtends voor een luttel bedrag een handkar huren. Met ge leend geld wat vis, bloemen, aard appelen, fruit of groente kopen, 's Avonds, bij de afrekening, bleef er dan met enig geluk wat geld over. Wanneer in de tweede helft van de 19e eeuw de verkoop op straat in een bepaalde buurt vermindert en vaste winkels het beeld van de straat gaan bepalen, wijst dat op een (kleine) verhoging van de wel vaart. De winkeliers moesten ove rigens nog heel wat verzinnen om hun zaakje draaiende te houden. Het verkopen op krediet hoorde daar onlosmakelijk bij. Zonder kre diet konden bakker of slager nau welijks iets verkopen. Aan het ein de van de week hoopten zij de schulden van hun klanten te kun nen innen. Wie te veel krediet ver leende, groef zijn eigen graf. Lage lonen, ziekte of werkloosheid maakten het voor de huismoeder onmogelijk op den duur zonder schuldmakerij de touwtjes aan el kaar te knopen. Om in arbeidersbuurten toch aan een redelijke omzet te komen orga niseerden winkeliers spaarclubs. Elke week betaalde je een kleine som om na een aantal maanden of een jaar daarvoor schoenen, kolen of andere zaken in ontvangst te ne men. Niet alleen de laagste sociale groepen kochten overigens op kre diet. Ook de rijken peinsden er niet over contant te betalen. Een kleer maker die zich met zijn produkten richtte op de betere stand had, als hij een zaak begon, kapitaal nodig voor ongeveer drie jaar. In de loop van de tweede helft van de 19e eeuw steeg de welvaart in Engeland enigszins. Een groot deel van de bevolking bleef echter op het bestaansminimum leven. Vlees en jam gingen het dagelijks menu van aardappelen en brood aanvul len. De ontwikkeling van de tech niek maakte het mogelijk vlees uit andere werelddelen te importeren. In blik en in bevroren toestand be reikte het Engeland vanuit Austra lië, Argentinië of de Verenigde Sta- De stijging van de koopkracht had de straathandel verdrongen. Omdat het levenspeil langzaam bleef stij gen, doken aan de horizon echter al nieuwe verschijnselen op die de vele kleine winkeltjes aanzienlijk in aantal lieten slinken. Moest een huisvrouw eerst voor zeep, thee en kaas drie verschillende winkeltjes binnenstappen, aan het einde van de eeuw kon ze voor die drie arti kelen bij de kruidenier terecht. Winkeliers die met enig succes hun zaak dreven, gingen in de loop van de tijd andere produkten aan hun bescheiden assortiment toevoegen. Zich bewust van de problemen, schaften ze in hun zaken elke vorm van krediet af. Daarvoor in de plaats stelden ze goedkope produk ten. De winstmarges slonken. Maar door zich te concentreren op een klein aantal massagoederen flo reerden hun warenhuizen. Er ont stonden bedrijven die in het hele land filialen bezaten. Met die warenhuizen komt ook een ander verschijnsel om de hoek kij ken. De reclame. Met afkeuring en verontwaardiging werden de eerste vormen van reclame begroet. „Een goed vakman pocht niet met zijn eigen produkten", zo was de rede nering. Maar de tijd zou anders le ren. Door de verbetering van de druktechniek was het mogelijk te gen niet al te hoge kosten een groot aantal aanplakbiljetten te laten vervaardigen, waarop men een ar tikel kon aanprijzen. En dat ge beurde ook. Overal verschenen ze. Op elke muur. Letterlijk alles werd volgeplakt. Straatgevechten tussen „plakkers" van verschillende bedrijven om een laatste onbeplakt stukje muur, hoorden tot de orde van de dag. Nog andere aspecten van de recla me hielden de gemoederen bezig. Zo bijvoorbeeld de verontwaardi ging in de middenklasse van het laat negentiende-eeuwse Engeland toen steeds vaker lieftallige meisjes werden afgebeeld op reclame-affi ches. Ook de kolommen in de kranten bleven niet gesloten voor advertenties. Hoewel, advertenties breder dan een kolom waren nog lange tijd uit den boze. De hogere levensstandaard aan het einde van de 19e eeuw stelde ook de arbeidersklasse in staat geld over te houden voor het kopen van medicijnen. De handel greep die ontwikkeling met beide handen aan om er geld uit te halen. „Pa tentmedicijnen" tegen allerlei kwa len kwam je veelvuldig tegen in advertenties in de pers. Zo behoed de en genas het middel „Fennings Fever Cure" je van tyfus, cholera, difterie, roodvonk, geelkoorts, griep, depressies en pokken. Aan het begin van de twintigste eeuw kon geen zakenman meer om het verschijnsel reclame heen. De eerste stappen op de weg naar de massaconsumptie waren gezet. HARRY COERVER W. Hamish Fraser, The coming of the mass market 1850-1914,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1982 | | pagina 19