finale
„Eerst leven,
dan schrijven"
JAN
WILLEM
HOFSTRA:
1
ZATERDAG 6 NOVEMBER ld
AMSTERDAM De ramen
van zijn hofjeswoning zijn dui
delijk te klein voor deze no-
vemberochtend, die op veler
verzoek de zomer van 1982
nog één keer in reprise heeft
laten gaan. Dat moet de reden
zijn, waarom op dit uur van de
dag de sfeer tussen de wanden
nog steeds gefilterd wordt
door een schemering, die ove
rigens perfect kleurt bij zijn
verhalen. De zon, die rondom
de pomp op de binnenplaats
de stervende bladeren heeft
verrast met een feestelijke,
vuurrode blos krijgt dan ook
geen poot aan de grond in de
zitkamer, waar Jan Willem
Hofstra op het ovalen tafel
blad vast een boek van Proust
heeft gelegd voor zijn dage
lijkse trimoefening in de tuin
der letteren. Daarnaast ligt
een schrift met harde kaft
waarin hij zorgvuldig zijn
waarnemingen notuleert. Zijn
razende nieuwsgierigheid
staat daarbij elk etmaal borg
voor een rijke buit, die na een
lang fermenteringsproces de
plot oplevert voor een nieuw
boek.
Afgezien van zijn journalistieke ar
beid, die nog steeds garant staat
voor wat slagroom op zijn aow, is
schrijven voor hem nooit een
haastklus geweest. Vóór de Tweede
Wereldoorlog schreef hij één boek
en daarna volgden er in een tijds
bestek van vijftien jaar nog vijf.
Vervolgens stelde hij het geduld
van zijn trouwe lezers ruim 27 jaar
op de proef, voordat naar zijn oor
deel het moment gekomen was om
zijn zesde roman „Hemelse mod
der" te laten verschijnen.
„Dat dit boek zo lang op zich heeft
laten wachten", legt Hofstra met
kokette tuitmond uit, „heeft niets
te maken met luiheid. Dat is een
ondeugd, die ik zelf ook in hoge
mate verfoei. Het heeft wel te ma
ken met prioriteiten. Mijn stelregel
is altijd geweest: eerst leven, dan
schrijven. Er komt vanzelf een pe
riode, waarin je nieuwsgierigheid
plaats maakt voor contemplatie.
Wie ouder wordt gaat steeds vaker
en langer dromen. En dromen vor
men een goede basis voor een ver
haal. Ik trek als vijfenzeventigjari
ge de groene deur van dit hofje
achter me dicht en geef Amster
dam de kans niet meer om mijn
aandacht af te leiden. Dat is be
langrijk als je van plan bent te
gaan schrijven. Alleen in volmaak
te stilte kan ik mijn personages
achterhalen, proberen een vinger
achter hun behang te krijgen.
Waarom zijn mensen, zoals ze zijn?
Om daar achter te komen obser
veer ik mijn medemensen voortdu
rend met grote gretigheid. En hier,
in dit ommuurde vacuüm in het
hart van de hoofdsstad vind ik de
rust om hen te portretteren".
Spruitjes en rode kool
„Toen ik aan mijn eerste boek be
gon, schreven uitsluitend rechtzin
nige auteurs over kleine burgers.
En in hun verhalen stonk onveran
derlijk de muffe lucht van te lang
doorgekookte spruitjes en rode kool
de trap af. Hebben de betere stan
den dan geen hartstochten en ver
langens?, vroeg ik mij verwonderd
af. Want toevallig verkeerde ik ook
toen al geregeld in die kringen. En
volgens mij verschilden ze op dat
punt niets van andere Nederlan
ders. Om in die lacune te voorzien
heb ik toen een boek geschreven
over de beter gevoede intellectue
len. En dat is zo gebleven. Want
met grote volharding ben ik vrien
den boven mijn stand blijven ma
ken".
„Bega nu niet de fout om de realis
tische romans van vóór de oorlog
over één kam te scheren met de uit
het leven gegrepen boeken, die
vandaag de dag worden geschre
ven. Daar gaapt namelijk een le
vensgrote afgrond tussen. De rea
listische schrijver van vroeger in
troduceerde een jongetje, dat zag
hoe boven hem op de dijk een be
grafenisstoet geformeerd werd. En
dat gebeuren vervulde hem met
heilig ontzag. De moderne schrijver
laat ook een jongetje naar die be
grafenisstoet kijken. Maar het eni
ge, wat ie ziet is het paard vóór de
lijkwagen, dat staat te wateren.'Dat
is het verschil".
„Ik schrijf over de beter gevoede
intellectueel, omdat ik die mensen
van nabij ken. Daarom komen er
in mijn boeken ook geen boeren
voor en nauwelijks arbeiders. Want
die ken ik niet voldoende. Er komt
niet meer uit de kruik dan er in is.
En daar houd ik me aan. Een ro
man, die zich afspeelt in de Derde
Wereld mag je van mij ook niet
verwachten. Als ik een keer in
Nairobi was geweest had dat wel
licht anders gelegen. Maar ik ken
die stad niet. En ik schrijf er dus
niet over".
Witte-boorden-armoe
„Vrijwel alles wat me tot nog toe is
overkomen, kun je op rekening
van het toeval zetten. Of van het
geluk, als je dat liever hoort. Als ik
geen ouders had gehad, die bezeten
waren van de kunst was ik waar
schijnlijk niet zo hevig geïnteres
seerd geraakt in muziek, litteratuur
en schilderkunst. Vader kwam uit
een klein burgerlijk milieu en
werkte bij de afdeling Statistiek
van de Spoorwegen. Een dor be
staan, volgens mijn voorzichtige
schatting. Maar toch heeft hij zich
nooit in het openbaar beklaagd
over zijn werkkring. Hij \vekte
zelfs de stellige indruk, dat hij het
elke dag opnieuw een feest vond
om er heen te gaan".
„Er was bij ons thuis toch duidelijk
sprake van witte-boorden-armóe.
Maar op de kunst werd nooit een
stuiver beknibbeld. Vader was bij
voorbeeld zó bang, dat ik Sarah
Bernhardt niet meer zou zien op
treden, dat hij me als kind van zes,
zeven al meesleepte naar Parijs.
Daar kwam ik in die immense zaal
nauwelijks boven de stoel van mijn
voorbuurman uit. Maar de indruk
ken, waarmee ik na die uitjes in
Amsterdam terugkwam, waren er
niet minder overweldigend door".
„Ik neem aan, dat ik in mijn jeugd
al een dromer was.Op oude foto's
zie je me ook steevast met één of
meer boeken onder mijn arm. Ik
heb altijd waanzinnig veel gelezen.
En dat doe ik nog. Proust, Balzac,
Green, Angus Wilson, Goethe, Dos-
tojewski hebben een ereplaats in
mijn boekenkast. Ik discussieer ook
graag met theologen. Wat niet zo
verwonderlijk is, want dat kun je
verwachten van een bekeerling.
Als je ouders katholiek zijn wordt
je bij je geboorte hun geloof al aan
gereikt Maar ik' heb het in mijn
dooie eentje moeten ontdekken. Ik
moest zelf uitvinden, waar het in
mijn leven op aankomt. En op die
manier blijf je met vragen zitten".
„Ik ben overigens niet katholiek
geworden vanwege de pracht en de
praal in dat geloof. Dat kan ik mis
sen als kiespijn. Ik ben ook geen
ceremonieel tiepje, dat zwelgt in
wierookgeuren. Het enige, wat ik
belangrijk en wezenlijk acht, is de
ontmoeting met de Ene. Waarbij
Ene uiteraard met een hoofdletter
wordt geschreven. Ik heb God ont
moet via de mens. En volgens mij
is dat de enige legitieme manier om
te geloven. De God, die mij op de
been houdt, hoef ik ook niet te vre
zen. Want het volmaakte Licht
wreekt zich niet en straft nooit. Dat I
vertekend beeld hebben mensen
yan Hem gemaakt".
Fraaie zekerheden
Hofstra, die door zijn ouders was
voorbestemd om onderwijzer te
worden een toekomst vol fraaie
zekerheden, inclusief een waarde
vast pensioen heeft uiteindelijk
maar een blauwe maandag als
kwekeling voor de klas gestaan. In
diezelfde tijd kreeg hij al zangles
van Cornelie van Zanten, die ook
Jo Vincent, Ravelli, Urlus en Julia
Culp sport vóór sport de toonladder
opduwde. Jo Vincent, die inmid
dels al 83 is, belt hem nog regelma
tig uit Frankrijk op om de meest
recente Belgenmoppen uit te wisse
len.
„Ik had een aangename bariton",
ventileert hij bescheiden, „maar
daar schoot ik weinig mee op.
Want voor een liederenzanger was
er in mijn jeugd geen stuiver te
verdienen. Als je niet in het vaste
oratorium-circuit zat was je geheid
tot de bedelstaf veroordeeld. In ons
land verdienden hooguit acht zan
gers een behoorlijke boterham. En
de rest, waar ik helaas ook toe be
hoorde, leefde op de schobberde
bonk. Ik gaf met de pianist Johan
Otten te hooi en te gras wat liede-
renavonden en zo voortstrompe
lend op die doodlopende weg be
landde ik in 1929 bij de opera van
Bremen".
„Daar werd ik prompt ziek. Over
spannen, was het oordeel van een
arts. Maar hij verzuimde er bij te
vertellen, wat daarvan de oorzaak
was. Dat heb ik pas begrepen, toen
na de dood van mijn vader de brie
ven tevoorschijn kwamen, die ik
uit Bremen aan mijn ouders had
geschreven. Daarin las ik, dat ik op
een ochtend in mijn pensionkamer
wakker was gemaakt door een jon
gen, die opzij van zijn bruine broek
een dolkje droeg. Hitler had toen
de macht in Duitsland nog niet ge
grepen. Maar overal zag je al de
schaduweh van zijn komend
schrikbewind".
„Alle brieven, die ik in Bremen
had geschreven, stonden vol met
zulke verhalen. Bijvoorbeeld over
een lezing, die dr. Hugo Eckener,
de grote man van de Zeppelin op
een avond hield. Ik was in die man
geïnteresseerd en ging er dus heen.
Bij de ingang van de zaal stonden
weer snotneuzen met die dolkjes
opzij. En in plaats van Eckener
kwam er een man het podium op,
Onzichtbare rol
Hofstra, die op een gegeven
ment van het podium naar de a
is afgedaald en toneelcriticus w
zag nog één keer kans om in
onzichtbarerol de aandacht c
het publiek te trekken. Dat geb<j
de tijdens een voorstelling vani
toneelgroep Theater in Arnh f
waar hij zich mateloos opw r
over het binnensmonds gemom
dat in Nederland lange tijd als
eigentijdse manier van actf
werd beschouwd. Toen hij
kwartier in die ondoorzichtige r
regen had gezeten stond hij oj r
hij zat op de vierde rij
schreeuwde: „Verdomme, ik ver
niks". Daarna schreed hij door r
middenpad naar de uitgang var
zaal waar hij werd staande gein
den door Robert de Vries, die j
zorgd vroeg, of hij onwel was
worden. „Soms een kop sterke
fie?", peilde hij. Hofstra antwor1
de: „Mijn wens is èen stuk besc
dener. Ik wil alleen sterk tor
dat verstaanbaar is".
Zondagskind
Dat hoofdstuk vol zwierig gee o
poneerde kritieken heeft hij ooK
weer geruime tijd geleden afgïic
ten. Zoals hij ook een fraaie ft
heeft gezet achter zijn dienst'h
band bij de KRO-televisie, die 1 bi
had ingehuurd als chef drama. >r
„Ik ben een zwervend zond
kind, dat voortdurend op doom
is en nooit te lang op één punt
staat", bekent hij, „als ik zou|d<
ventariseren welke banen ik ir 1
p der jaren heb gehad en in rl
ke besturen ik heb gezeten zoiim
prompt in ademnood komen.fi.
heb bijvoorbeeld ook nog bij de)
deling pers en propaganda van-
PTT gewerkt. En het enige, dajgj
me daarvan herinner is, dat ik
dag een verschrikking heb gex
den".
Hofstra, auteur, acteur, 'zanf
dichter, maar boven alles ëen^v
duchte levensgenieter op afstf1
noemt zichzelf een asfaltbloem,1
alleen kan bloeien in het hart jk
Amsterdam.
„Daarin lijk ik op professor Jo^
Alberdingk Thijm", meent hij, f1
had ook weinig op met puur IH
tuur. Hij reisde eens voor enfat
dagen naar de Ardennen omrk
verhaal te komen. Maar enpc
uren na aankomst was hij spoorfb
verdwenen. En ook tijdens ui'dl
breide zoekacties kwam hij nietde
ven water. Na vier dagen wandfs^
hij Zijn huis in Amsterdam binprl
waar zijn dodelijk verontrjv-
vrouw hem vroeg, waar hij alp)-
tijd gezeten had. „In Brussel, |r
ve", zei hij, „ik voelde me in dek;
dennen bij nader inzien töch [zi
zo op mijn
mensen dan bomen",
hem volmondig nazeggen".
„Ik heb het geluk gehad, dat i
loop der jaren heel wat meife
mijn vrienden zijn geworden. P
het interessante daarbij is, dad
zonder uitzondering stukken joriha
zijn dan ik. Oudere mensen inteh
2n me niet. Oud ben ik zelf o
voor dat gekeutel over het ve y.
den is mijn tijd voorlopig nojlh
kostbaar". ti
„Ik besteed mijn uren liever l U
een goed gesprek en een aai le
naam glas. Of aan een wandefch
over de grachten en over de elfmi
den". ird
„Soms ga ik ook met de pontn
keer óf vijf het IJ over. En metfg
fantasie kun je je dan wijsmaf i
dat je bezig bent aan een cruis#li|
„Als ik daarna op huis aan ga.poi
ik het feestelijke gevoel dat ikfi
juist van een verre reis ben tereel
gekeerd". jkl*
LEO THURftr,
Foto's: MILAN KONVALIÏ* 2
ïzien toen |z»
Ik zie lid»
En dat kal d
?ggen". irk
t iijlS
iei|n
rn.fc c
die een smerige, anti-semitische
voordracht hield. De naam van Ec
kener hadden de nazi's alleen ge
bruikt als lokkertje om die zaal vol
te krijgen".
Fixeren
„Ik was nauwelijks terug in Neder
land, toen ik door Carla Verkade
werd uitgenodigd voor een dinee
tje. Ze was de dochter van de be
roemde toneelspeler Eduard Ver-
kade, die mij tijdens de maaltijd
voortdurend zat te fixeren. Na af
loop stonden we met een arm losjes
op de schoorsteenmantel en met
een glas goede cognac in de hand
wat men noemt beschaafd na te ta
felen. Het had alles weg van een
Engels societystuk".
„Tijdens dat gesprek op niveau
vroeg Verkade opeens of ik zin had
om bij hem komedie te komen spe
len. „Ik heb een rol, die zeer ge
schikt voor u is", zei hij er nog bij.
Verkade was namelijk de eerste re
gisseur in Nederland, die aan type
casting deed. Hij zocht net zolang,
totdat hij de juiste man of de juiste
vrouw voor een bepaalde rol had
gevonden. En omdat mijn hoge
jukbeenderen en mijn kop met
haar hem blijkbaar aanstonden viel
ik bij hem in de prijzen".
„Achteraf moet ik dus ook de nazi's
nog dankbaar zijn. Want zonder
hun aanwezigheid in Bremen was
ik waarschijnlijk nooit overspan
nen geraakt en zou ik nu nog
steeds als liederenzanger door het
land trekken".
Toevalstreffer
„Een geluk bij een ongeluk dus.
Een toevalstreffer, waar mijn leven
vol mee zit. Voordat ik het mezelf
goed en wel gerealiseerd had stond
ik ^1 in een blauwe, zijden kiel en
met een astrakanmutsje op de oud
ste zoon te spelén in een tragedie
van Andrejev. Louis de Vries had
de hoofdrol in het stuk en Frits
van Dijk was mijn oom. Ik ben de
enige van het stel, die nog in leven
is. Dat krijg je, als je boven de ze
ventig komt. Het wordt dan van
jaar tot jaar stiller om je heen".
„Verkade was dol op me. En daar
om gaf hij mij de goede raad te sol
liciteren bij Cor van der Lugt -
Melsert. Zelf zat hij namelijk in
permanente geldnood en een be
scheiden salaris kon hij mij vaak
niet eens betalen".
„Van der Lugf was een fenomeen.
Een man ook, die door vrijwel alle
toneelspelers gevreesd werd. Dat
wist ik, maar vreemd genoeg had
ik geen centje pijn van hem. Ik heb
in mijn leven trouwens veel te dan
ken gehad aan notoir lastige figu
ren in het vak. Noem maar op: Van
der Lugt dus, Else Mauhs, Fien de
la Mar. Ik zag waarschijnlijk niet
eens, dat ze vervelend en kakki
neus waren. En als ik het wel ont
dekte, dacht ik vergoelijkend: dat is
de raadselachtige onzekerheid, die
de groten uit het vak parten speelt.
Ik had een diep respect voor zulke
mensen. En dat liet ik ook mer
ken".
Goeie goed
„Ik kwam in mijn goeie goed bij
Van der Lugt solliciteren. Want dat
was ik van huis uit gewend. Ik heb
mijn vader ook nooit op pantoffels
boodschappen zien doen. En auto
matisch neem je zo'n gewoonte
over. Ik was ook een van de laat-
sten, die in smoking naar een to
neelvoorstelling of een concert
ging. Ik ben er pas mee gestopt,
toen ik Guus Oster in een kotspak
door de schouwburg zag dweilen".
„Van der Lugt kijkt me aan en
vraagt: „Zie je d'r altijd zo netjes
uit, kind?". „Ja meneer, zeg ik".
Altijd met twee woordjes spreken,
nietwaar. „Hoe vind je dat zq hier
comedie spelen?", vroeg hij daarop.
„Heel mooi meneer", zei ik",
„Hij schudde zijn hoofd en mom
pelde: „Zo, zo. Dat vind je dus
mooi. Als je hier een jaar of wat
bent zul je daar wel een andere
mening over hebben. Dan vraag je
je af: waarom praten die mensen zo
raar?". Dat was miin kennismaking
met Van der Lugt
„Hij hield tijdens de repetities altijd
zijn bolhoed op en zijn gratiné jas
aan. En terwijl hij zachtjes voor
zich uit zat te mompelen hield hij
voortdurend een hand voor zijn
maag. Want daar had hij constant
last van".
„En geen mens, die het waagde
hem tegen te spreken. Want dan
kreeg je gelijk de wind van voren.
Tegenwoordig wordt er eindeloos
gezeurd over een stuk. En iedereen
heeft inspraak tot en met de souf
fleur en de koffiejuffrouw. Maar bij
Van der Lugt zei niemand wat. Hij
deed voor, wat je moest doen „U
komt daar op, U gaat daar zitten en
dan zegt U dat" en daar was de
kous mee af. En als je het niet naar
zijn zin deed zei hij alleen hoofd
schuddend: „Dat is héél lelijk, wat
u daar doet. Heel lelijk. U moet wel
bedenken meneer, dat we nog ver
der moeten". Zijn eigen zwager Jan
van Ees had eens de euvele moed
om te mompelen: „Cor, ik dacht,
datVerder kwam hij niet.
Van der Lugt keek hem aan en zei:
Als je denkt Jan, gaan we failiet".
Niet voorzeggen
„En denk niet, dat de ouderen in
het gezelschap zich verwaardigden
om met de jongere collega's te pra
ten. Dat kwam niet in hun hoofd
op. Sterker nog: je kroop voor die
mensen. Mevrouw Wilhelmina
Schwab-Wellmann had bijvoor
beeld de gewoonte om tussen de
bedrijven door in de kantine te
breien of te haken. En als ze dan
haar bolletje wol liet vallen knipte
ze met haar vingers en dan raapte
je het bolletje voor haar op. Daar
werd geen woord bij gesproken".
„En dan te bedenken, dat het vóór
mijn tijd nog erger moet zijn ge
weest. Toen was er helemaal geen
sprake van regie en werd je geacht
je vak te kennen. Als je dan in
wanhoop aan een collega vroeg:
„Hoe zal ik het doen?", werd er
van alle kanten bestraffend geroe
pen: „Niet voorzeggen". Gelukkig
heb ik die periode niet meege
maakt. Ik kreeg wél aanwijzingen
van mensen als Verkade, Rooy-
aards en Van der Lugt. En daar
probeerde ik mijn voordeel mee te
doen".
„Met name van Van der Lugt heb
ik veel geleerd. Ik hoor hem nog
vertwijfeld roepen: „Kunt u die
twee bossen wortelen, die aan uw
polsen bengelen misschien opber
gen". Het hinderde hem namelijk
mateloos, dat Nederlanders op het
toneel met hun figuur zelden raad
weten. Fransen kunnen voorbeel
dig stilstaan, maar een Nederlandse
acteur begint gelijk met zijn han
den te wapperen, als hij even .geen
tekst heeft. Let maar eens op: dat
gebeurt nog steeds".
„Waar Van der Lugt ook een hekel
aan had was aan overdreven acte
ren. En daar hebben Nederlanders
een handje van. Tegen mevrouw
De Boer-Vp Rijk zei hij eens:
„Tante Hes,U hoeft zich nu nog
niet op te winden. Bewaar dat
maar voor het tweede bedrijf".
Maar zelfs Ij kreeg bij haar die
galm er toe niet voor de volle
honderd promt uit. Ze bleef haar
vis op oorvedovende wijze duur
betalen".
„Niet voor njts circuleerde er in
die tijd een ;rap, die boekdelen
sprak. Zijn zeil begonnen?, vraagt
een acteur. Een luisteren, wordt
hem geantwood. Nee hoor, ze pra
ten nog gewop".
Kleine Rus
„Toch is er in lederland een hoop
toneeltalent. H< moet alleen vak
kundig gestuur worden. Ko van
Dijk, met wie ildik bevriend was,
heeft zijn besteprestaties geleverd
onder regie vanSjarow. Die kleine
Rus liet zich dor het gebrul van
Ko niet van de wijs brengen en
dreinde net zolajg door, totdat de
grote Van Dijk is een kleine jon
gen deed wat hij wilde".
„Dat gold trouwers ook voor Fien
de la Mar. En geldt rog steeds voor
Paul Steenbergen, dé een jaar na
mij, al voorzien vai vrouw en
kind, kersvers van di kermis door
Van der Lugt werd aangenomen.
Dat soort begenadigde mensen
heeft talenten, die zici nauwelijks
laten omschrijven. Nauurlijk was
Fien bij tijd en wijle èn mispunt.
Maar niemand kan onkennen, dat
ze een waanzinnig grGe theatrale
intuïtie had, waarmee 2 onder een
goede regie schittereide dingen
deed. Een rol werd dai niet door
haar beredeneerd maai met huid
en haar opgevreten. In wat er
daarna in de voorstellin» gebeurde
ging je door merg en ben".
„Persoonlijk kijk ik metgemengde
gevoelens op mijn korte arrière als
toneelspeler terug. Tussei acht en
twaalf uur 's avonds hid je een
verrukkelijk leven. Dan mocht je
immers straffeloos vluchen in de
verbeelding. Maar de pijx was, dat
je tussep twaalf uur en d> volgende
avond acht ook komediaiten om je
heen had. En dat beg<n op den
duur op mijn zenuwen t< werken".
„Goed beschouwd leidt «en toneel
speler namelijk een tweedehands
leven. Hrj gebruikt vtortdurend
teksten, die niet van henzelf zijn,
uit gevoelens, die hij gefeend heeft
en maakt gebaren, die hem door
anderen zijn opgedrongm. Een ui-
„Het
wordt
van
jaar
tot
jaar
stiller
om
je
heen"
terst frustrerende zaak dus".
„En met dat vreemde schimm
spel gaan heel wat acteurs bui
de schouwburg ook rustig door.
blijven theater spelen, want ze
bang, dat ze anders uit hun rol a
len".
„Op de begrafenis van Theo Ma
Bouwmeester stonden Hern
Schwab en Jacques Reule naast
kaar aan de open groeve. Tv
eeuwige jeune-premiers, die
kaars bloedsvijanden waren,
spraken al jaren niet meer met
kaar en de één was lucht voor
ander. En omgekeerd".
„Reule speelde in die tijd een pr
ter in „Professor_Bernardi"
Schnitzler en in datzelfde stuk
Schwab de rol van professor. T
de kist aan de aarde was toey
trouwd stak Reule zijn hand uit, i
als hij dat ook avond aan avond
priester op het toneel deed. En t
riep hij: „Over de afgrond he<,
Dat waren de woorden van Sch
zier. En Schwab antwoordde: „I1
waarde, laten we een ogenblik i>
naar beneden kijken". Ook hij c
tekstvast, zoals bleek". j
„Een beetje normaal mens had(
dat moment gezegd: „Kom, la
wede oude vete vergeten. Zand
over". Maar die twee man
moesten leentjebuur spelen om
ruzie bij te leggen". i
Jan Willem
Hofstra:
„Oudere
mensen
interesseren
me niet. Ik ben
zelf oud. En
voor dat
gekeutel over
het verleden is
mijn tijd
vooilopig nog
te kostbaar".