finale „Eerst leven, dan schrijven" JAN WILLEM HOFSTRA: 1 ZATERDAG 6 NOVEMBER ld AMSTERDAM De ramen van zijn hofjeswoning zijn dui delijk te klein voor deze no- vemberochtend, die op veler verzoek de zomer van 1982 nog één keer in reprise heeft laten gaan. Dat moet de reden zijn, waarom op dit uur van de dag de sfeer tussen de wanden nog steeds gefilterd wordt door een schemering, die ove rigens perfect kleurt bij zijn verhalen. De zon, die rondom de pomp op de binnenplaats de stervende bladeren heeft verrast met een feestelijke, vuurrode blos krijgt dan ook geen poot aan de grond in de zitkamer, waar Jan Willem Hofstra op het ovalen tafel blad vast een boek van Proust heeft gelegd voor zijn dage lijkse trimoefening in de tuin der letteren. Daarnaast ligt een schrift met harde kaft waarin hij zorgvuldig zijn waarnemingen notuleert. Zijn razende nieuwsgierigheid staat daarbij elk etmaal borg voor een rijke buit, die na een lang fermenteringsproces de plot oplevert voor een nieuw boek. Afgezien van zijn journalistieke ar beid, die nog steeds garant staat voor wat slagroom op zijn aow, is schrijven voor hem nooit een haastklus geweest. Vóór de Tweede Wereldoorlog schreef hij één boek en daarna volgden er in een tijds bestek van vijftien jaar nog vijf. Vervolgens stelde hij het geduld van zijn trouwe lezers ruim 27 jaar op de proef, voordat naar zijn oor deel het moment gekomen was om zijn zesde roman „Hemelse mod der" te laten verschijnen. „Dat dit boek zo lang op zich heeft laten wachten", legt Hofstra met kokette tuitmond uit, „heeft niets te maken met luiheid. Dat is een ondeugd, die ik zelf ook in hoge mate verfoei. Het heeft wel te ma ken met prioriteiten. Mijn stelregel is altijd geweest: eerst leven, dan schrijven. Er komt vanzelf een pe riode, waarin je nieuwsgierigheid plaats maakt voor contemplatie. Wie ouder wordt gaat steeds vaker en langer dromen. En dromen vor men een goede basis voor een ver haal. Ik trek als vijfenzeventigjari ge de groene deur van dit hofje achter me dicht en geef Amster dam de kans niet meer om mijn aandacht af te leiden. Dat is be langrijk als je van plan bent te gaan schrijven. Alleen in volmaak te stilte kan ik mijn personages achterhalen, proberen een vinger achter hun behang te krijgen. Waarom zijn mensen, zoals ze zijn? Om daar achter te komen obser veer ik mijn medemensen voortdu rend met grote gretigheid. En hier, in dit ommuurde vacuüm in het hart van de hoofdsstad vind ik de rust om hen te portretteren". Spruitjes en rode kool „Toen ik aan mijn eerste boek be gon, schreven uitsluitend rechtzin nige auteurs over kleine burgers. En in hun verhalen stonk onveran derlijk de muffe lucht van te lang doorgekookte spruitjes en rode kool de trap af. Hebben de betere stan den dan geen hartstochten en ver langens?, vroeg ik mij verwonderd af. Want toevallig verkeerde ik ook toen al geregeld in die kringen. En volgens mij verschilden ze op dat punt niets van andere Nederlan ders. Om in die lacune te voorzien heb ik toen een boek geschreven over de beter gevoede intellectue len. En dat is zo gebleven. Want met grote volharding ben ik vrien den boven mijn stand blijven ma ken". „Bega nu niet de fout om de realis tische romans van vóór de oorlog over één kam te scheren met de uit het leven gegrepen boeken, die vandaag de dag worden geschre ven. Daar gaapt namelijk een le vensgrote afgrond tussen. De rea listische schrijver van vroeger in troduceerde een jongetje, dat zag hoe boven hem op de dijk een be grafenisstoet geformeerd werd. En dat gebeuren vervulde hem met heilig ontzag. De moderne schrijver laat ook een jongetje naar die be grafenisstoet kijken. Maar het eni ge, wat ie ziet is het paard vóór de lijkwagen, dat staat te wateren.'Dat is het verschil". „Ik schrijf over de beter gevoede intellectueel, omdat ik die mensen van nabij ken. Daarom komen er in mijn boeken ook geen boeren voor en nauwelijks arbeiders. Want die ken ik niet voldoende. Er komt niet meer uit de kruik dan er in is. En daar houd ik me aan. Een ro man, die zich afspeelt in de Derde Wereld mag je van mij ook niet verwachten. Als ik een keer in Nairobi was geweest had dat wel licht anders gelegen. Maar ik ken die stad niet. En ik schrijf er dus niet over". Witte-boorden-armoe „Vrijwel alles wat me tot nog toe is overkomen, kun je op rekening van het toeval zetten. Of van het geluk, als je dat liever hoort. Als ik geen ouders had gehad, die bezeten waren van de kunst was ik waar schijnlijk niet zo hevig geïnteres seerd geraakt in muziek, litteratuur en schilderkunst. Vader kwam uit een klein burgerlijk milieu en werkte bij de afdeling Statistiek van de Spoorwegen. Een dor be staan, volgens mijn voorzichtige schatting. Maar toch heeft hij zich nooit in het openbaar beklaagd over zijn werkkring. Hij \vekte zelfs de stellige indruk, dat hij het elke dag opnieuw een feest vond om er heen te gaan". „Er was bij ons thuis toch duidelijk sprake van witte-boorden-armóe. Maar op de kunst werd nooit een stuiver beknibbeld. Vader was bij voorbeeld zó bang, dat ik Sarah Bernhardt niet meer zou zien op treden, dat hij me als kind van zes, zeven al meesleepte naar Parijs. Daar kwam ik in die immense zaal nauwelijks boven de stoel van mijn voorbuurman uit. Maar de indruk ken, waarmee ik na die uitjes in Amsterdam terugkwam, waren er niet minder overweldigend door". „Ik neem aan, dat ik in mijn jeugd al een dromer was.Op oude foto's zie je me ook steevast met één of meer boeken onder mijn arm. Ik heb altijd waanzinnig veel gelezen. En dat doe ik nog. Proust, Balzac, Green, Angus Wilson, Goethe, Dos- tojewski hebben een ereplaats in mijn boekenkast. Ik discussieer ook graag met theologen. Wat niet zo verwonderlijk is, want dat kun je verwachten van een bekeerling. Als je ouders katholiek zijn wordt je bij je geboorte hun geloof al aan gereikt Maar ik' heb het in mijn dooie eentje moeten ontdekken. Ik moest zelf uitvinden, waar het in mijn leven op aankomt. En op die manier blijf je met vragen zitten". „Ik ben overigens niet katholiek geworden vanwege de pracht en de praal in dat geloof. Dat kan ik mis sen als kiespijn. Ik ben ook geen ceremonieel tiepje, dat zwelgt in wierookgeuren. Het enige, wat ik belangrijk en wezenlijk acht, is de ontmoeting met de Ene. Waarbij Ene uiteraard met een hoofdletter wordt geschreven. Ik heb God ont moet via de mens. En volgens mij is dat de enige legitieme manier om te geloven. De God, die mij op de been houdt, hoef ik ook niet te vre zen. Want het volmaakte Licht wreekt zich niet en straft nooit. Dat I vertekend beeld hebben mensen yan Hem gemaakt". Fraaie zekerheden Hofstra, die door zijn ouders was voorbestemd om onderwijzer te worden een toekomst vol fraaie zekerheden, inclusief een waarde vast pensioen heeft uiteindelijk maar een blauwe maandag als kwekeling voor de klas gestaan. In diezelfde tijd kreeg hij al zangles van Cornelie van Zanten, die ook Jo Vincent, Ravelli, Urlus en Julia Culp sport vóór sport de toonladder opduwde. Jo Vincent, die inmid dels al 83 is, belt hem nog regelma tig uit Frankrijk op om de meest recente Belgenmoppen uit te wisse len. „Ik had een aangename bariton", ventileert hij bescheiden, „maar daar schoot ik weinig mee op. Want voor een liederenzanger was er in mijn jeugd geen stuiver te verdienen. Als je niet in het vaste oratorium-circuit zat was je geheid tot de bedelstaf veroordeeld. In ons land verdienden hooguit acht zan gers een behoorlijke boterham. En de rest, waar ik helaas ook toe be hoorde, leefde op de schobberde bonk. Ik gaf met de pianist Johan Otten te hooi en te gras wat liede- renavonden en zo voortstrompe lend op die doodlopende weg be landde ik in 1929 bij de opera van Bremen". „Daar werd ik prompt ziek. Over spannen, was het oordeel van een arts. Maar hij verzuimde er bij te vertellen, wat daarvan de oorzaak was. Dat heb ik pas begrepen, toen na de dood van mijn vader de brie ven tevoorschijn kwamen, die ik uit Bremen aan mijn ouders had geschreven. Daarin las ik, dat ik op een ochtend in mijn pensionkamer wakker was gemaakt door een jon gen, die opzij van zijn bruine broek een dolkje droeg. Hitler had toen de macht in Duitsland nog niet ge grepen. Maar overal zag je al de schaduweh van zijn komend schrikbewind". „Alle brieven, die ik in Bremen had geschreven, stonden vol met zulke verhalen. Bijvoorbeeld over een lezing, die dr. Hugo Eckener, de grote man van de Zeppelin op een avond hield. Ik was in die man geïnteresseerd en ging er dus heen. Bij de ingang van de zaal stonden weer snotneuzen met die dolkjes opzij. En in plaats van Eckener kwam er een man het podium op, Onzichtbare rol Hofstra, die op een gegeven ment van het podium naar de a is afgedaald en toneelcriticus w zag nog één keer kans om in onzichtbarerol de aandacht c het publiek te trekken. Dat geb<j de tijdens een voorstelling vani toneelgroep Theater in Arnh f waar hij zich mateloos opw r over het binnensmonds gemom dat in Nederland lange tijd als eigentijdse manier van actf werd beschouwd. Toen hij kwartier in die ondoorzichtige r regen had gezeten stond hij oj r hij zat op de vierde rij schreeuwde: „Verdomme, ik ver niks". Daarna schreed hij door r middenpad naar de uitgang var zaal waar hij werd staande gein den door Robert de Vries, die j zorgd vroeg, of hij onwel was worden. „Soms een kop sterke fie?", peilde hij. Hofstra antwor1 de: „Mijn wens is èen stuk besc dener. Ik wil alleen sterk tor dat verstaanbaar is". Zondagskind Dat hoofdstuk vol zwierig gee o poneerde kritieken heeft hij ooK weer geruime tijd geleden afgïic ten. Zoals hij ook een fraaie ft heeft gezet achter zijn dienst'h band bij de KRO-televisie, die 1 bi had ingehuurd als chef drama. >r „Ik ben een zwervend zond kind, dat voortdurend op doom is en nooit te lang op één punt staat", bekent hij, „als ik zou|d< ventariseren welke banen ik ir 1 p der jaren heb gehad en in rl ke besturen ik heb gezeten zoiim prompt in ademnood komen.fi. heb bijvoorbeeld ook nog bij de) deling pers en propaganda van- PTT gewerkt. En het enige, dajgj me daarvan herinner is, dat ik dag een verschrikking heb gex den". Hofstra, auteur, acteur, 'zanf dichter, maar boven alles ëen^v duchte levensgenieter op afstf1 noemt zichzelf een asfaltbloem,1 alleen kan bloeien in het hart jk Amsterdam. „Daarin lijk ik op professor Jo^ Alberdingk Thijm", meent hij, f1 had ook weinig op met puur IH tuur. Hij reisde eens voor enfat dagen naar de Ardennen omrk verhaal te komen. Maar enpc uren na aankomst was hij spoorfb verdwenen. En ook tijdens ui'dl breide zoekacties kwam hij nietde ven water. Na vier dagen wandfs^ hij Zijn huis in Amsterdam binprl waar zijn dodelijk verontrjv- vrouw hem vroeg, waar hij alp)- tijd gezeten had. „In Brussel, |r ve", zei hij, „ik voelde me in dek; dennen bij nader inzien töch [zi zo op mijn mensen dan bomen", hem volmondig nazeggen". „Ik heb het geluk gehad, dat i loop der jaren heel wat meife mijn vrienden zijn geworden. P het interessante daarbij is, dad zonder uitzondering stukken joriha zijn dan ik. Oudere mensen inteh 2n me niet. Oud ben ik zelf o voor dat gekeutel over het ve y. den is mijn tijd voorlopig nojlh kostbaar". ti „Ik besteed mijn uren liever l U een goed gesprek en een aai le naam glas. Of aan een wandefch over de grachten en over de elfmi den". ird „Soms ga ik ook met de pontn keer óf vijf het IJ over. En metfg fantasie kun je je dan wijsmaf i dat je bezig bent aan een cruis#li| „Als ik daarna op huis aan ga.poi ik het feestelijke gevoel dat ikfi juist van een verre reis ben tereel gekeerd". jkl* LEO THURftr, Foto's: MILAN KONVALIÏ* 2 ïzien toen |z» Ik zie lid» En dat kal d ?ggen". irk t iijlS iei|n rn.fc c die een smerige, anti-semitische voordracht hield. De naam van Ec kener hadden de nazi's alleen ge bruikt als lokkertje om die zaal vol te krijgen". Fixeren „Ik was nauwelijks terug in Neder land, toen ik door Carla Verkade werd uitgenodigd voor een dinee tje. Ze was de dochter van de be roemde toneelspeler Eduard Ver- kade, die mij tijdens de maaltijd voortdurend zat te fixeren. Na af loop stonden we met een arm losjes op de schoorsteenmantel en met een glas goede cognac in de hand wat men noemt beschaafd na te ta felen. Het had alles weg van een Engels societystuk". „Tijdens dat gesprek op niveau vroeg Verkade opeens of ik zin had om bij hem komedie te komen spe len. „Ik heb een rol, die zeer ge schikt voor u is", zei hij er nog bij. Verkade was namelijk de eerste re gisseur in Nederland, die aan type casting deed. Hij zocht net zolang, totdat hij de juiste man of de juiste vrouw voor een bepaalde rol had gevonden. En omdat mijn hoge jukbeenderen en mijn kop met haar hem blijkbaar aanstonden viel ik bij hem in de prijzen". „Achteraf moet ik dus ook de nazi's nog dankbaar zijn. Want zonder hun aanwezigheid in Bremen was ik waarschijnlijk nooit overspan nen geraakt en zou ik nu nog steeds als liederenzanger door het land trekken". Toevalstreffer „Een geluk bij een ongeluk dus. Een toevalstreffer, waar mijn leven vol mee zit. Voordat ik het mezelf goed en wel gerealiseerd had stond ik ^1 in een blauwe, zijden kiel en met een astrakanmutsje op de oud ste zoon te spelén in een tragedie van Andrejev. Louis de Vries had de hoofdrol in het stuk en Frits van Dijk was mijn oom. Ik ben de enige van het stel, die nog in leven is. Dat krijg je, als je boven de ze ventig komt. Het wordt dan van jaar tot jaar stiller om je heen". „Verkade was dol op me. En daar om gaf hij mij de goede raad te sol liciteren bij Cor van der Lugt - Melsert. Zelf zat hij namelijk in permanente geldnood en een be scheiden salaris kon hij mij vaak niet eens betalen". „Van der Lugf was een fenomeen. Een man ook, die door vrijwel alle toneelspelers gevreesd werd. Dat wist ik, maar vreemd genoeg had ik geen centje pijn van hem. Ik heb in mijn leven trouwens veel te dan ken gehad aan notoir lastige figu ren in het vak. Noem maar op: Van der Lugt dus, Else Mauhs, Fien de la Mar. Ik zag waarschijnlijk niet eens, dat ze vervelend en kakki neus waren. En als ik het wel ont dekte, dacht ik vergoelijkend: dat is de raadselachtige onzekerheid, die de groten uit het vak parten speelt. Ik had een diep respect voor zulke mensen. En dat liet ik ook mer ken". Goeie goed „Ik kwam in mijn goeie goed bij Van der Lugt solliciteren. Want dat was ik van huis uit gewend. Ik heb mijn vader ook nooit op pantoffels boodschappen zien doen. En auto matisch neem je zo'n gewoonte over. Ik was ook een van de laat- sten, die in smoking naar een to neelvoorstelling of een concert ging. Ik ben er pas mee gestopt, toen ik Guus Oster in een kotspak door de schouwburg zag dweilen". „Van der Lugt kijkt me aan en vraagt: „Zie je d'r altijd zo netjes uit, kind?". „Ja meneer, zeg ik". Altijd met twee woordjes spreken, nietwaar. „Hoe vind je dat zq hier comedie spelen?", vroeg hij daarop. „Heel mooi meneer", zei ik", „Hij schudde zijn hoofd en mom pelde: „Zo, zo. Dat vind je dus mooi. Als je hier een jaar of wat bent zul je daar wel een andere mening over hebben. Dan vraag je je af: waarom praten die mensen zo raar?". Dat was miin kennismaking met Van der Lugt „Hij hield tijdens de repetities altijd zijn bolhoed op en zijn gratiné jas aan. En terwijl hij zachtjes voor zich uit zat te mompelen hield hij voortdurend een hand voor zijn maag. Want daar had hij constant last van". „En geen mens, die het waagde hem tegen te spreken. Want dan kreeg je gelijk de wind van voren. Tegenwoordig wordt er eindeloos gezeurd over een stuk. En iedereen heeft inspraak tot en met de souf fleur en de koffiejuffrouw. Maar bij Van der Lugt zei niemand wat. Hij deed voor, wat je moest doen „U komt daar op, U gaat daar zitten en dan zegt U dat" en daar was de kous mee af. En als je het niet naar zijn zin deed zei hij alleen hoofd schuddend: „Dat is héél lelijk, wat u daar doet. Heel lelijk. U moet wel bedenken meneer, dat we nog ver der moeten". Zijn eigen zwager Jan van Ees had eens de euvele moed om te mompelen: „Cor, ik dacht, datVerder kwam hij niet. Van der Lugt keek hem aan en zei: Als je denkt Jan, gaan we failiet". Niet voorzeggen „En denk niet, dat de ouderen in het gezelschap zich verwaardigden om met de jongere collega's te pra ten. Dat kwam niet in hun hoofd op. Sterker nog: je kroop voor die mensen. Mevrouw Wilhelmina Schwab-Wellmann had bijvoor beeld de gewoonte om tussen de bedrijven door in de kantine te breien of te haken. En als ze dan haar bolletje wol liet vallen knipte ze met haar vingers en dan raapte je het bolletje voor haar op. Daar werd geen woord bij gesproken". „En dan te bedenken, dat het vóór mijn tijd nog erger moet zijn ge weest. Toen was er helemaal geen sprake van regie en werd je geacht je vak te kennen. Als je dan in wanhoop aan een collega vroeg: „Hoe zal ik het doen?", werd er van alle kanten bestraffend geroe pen: „Niet voorzeggen". Gelukkig heb ik die periode niet meege maakt. Ik kreeg wél aanwijzingen van mensen als Verkade, Rooy- aards en Van der Lugt. En daar probeerde ik mijn voordeel mee te doen". „Met name van Van der Lugt heb ik veel geleerd. Ik hoor hem nog vertwijfeld roepen: „Kunt u die twee bossen wortelen, die aan uw polsen bengelen misschien opber gen". Het hinderde hem namelijk mateloos, dat Nederlanders op het toneel met hun figuur zelden raad weten. Fransen kunnen voorbeel dig stilstaan, maar een Nederlandse acteur begint gelijk met zijn han den te wapperen, als hij even .geen tekst heeft. Let maar eens op: dat gebeurt nog steeds". „Waar Van der Lugt ook een hekel aan had was aan overdreven acte ren. En daar hebben Nederlanders een handje van. Tegen mevrouw De Boer-Vp Rijk zei hij eens: „Tante Hes,U hoeft zich nu nog niet op te winden. Bewaar dat maar voor het tweede bedrijf". Maar zelfs Ij kreeg bij haar die galm er toe niet voor de volle honderd promt uit. Ze bleef haar vis op oorvedovende wijze duur betalen". „Niet voor njts circuleerde er in die tijd een ;rap, die boekdelen sprak. Zijn zeil begonnen?, vraagt een acteur. Een luisteren, wordt hem geantwood. Nee hoor, ze pra ten nog gewop". Kleine Rus „Toch is er in lederland een hoop toneeltalent. H< moet alleen vak kundig gestuur worden. Ko van Dijk, met wie ildik bevriend was, heeft zijn besteprestaties geleverd onder regie vanSjarow. Die kleine Rus liet zich dor het gebrul van Ko niet van de wijs brengen en dreinde net zolajg door, totdat de grote Van Dijk is een kleine jon gen deed wat hij wilde". „Dat gold trouwers ook voor Fien de la Mar. En geldt rog steeds voor Paul Steenbergen, dé een jaar na mij, al voorzien vai vrouw en kind, kersvers van di kermis door Van der Lugt werd aangenomen. Dat soort begenadigde mensen heeft talenten, die zici nauwelijks laten omschrijven. Nauurlijk was Fien bij tijd en wijle èn mispunt. Maar niemand kan onkennen, dat ze een waanzinnig grGe theatrale intuïtie had, waarmee 2 onder een goede regie schittereide dingen deed. Een rol werd dai niet door haar beredeneerd maai met huid en haar opgevreten. In wat er daarna in de voorstellin» gebeurde ging je door merg en ben". „Persoonlijk kijk ik metgemengde gevoelens op mijn korte arrière als toneelspeler terug. Tussei acht en twaalf uur 's avonds hid je een verrukkelijk leven. Dan mocht je immers straffeloos vluchen in de verbeelding. Maar de pijx was, dat je tussep twaalf uur en d> volgende avond acht ook komediaiten om je heen had. En dat beg<n op den duur op mijn zenuwen t< werken". „Goed beschouwd leidt «en toneel speler namelijk een tweedehands leven. Hrj gebruikt vtortdurend teksten, die niet van henzelf zijn, uit gevoelens, die hij gefeend heeft en maakt gebaren, die hem door anderen zijn opgedrongm. Een ui- „Het wordt van jaar tot jaar stiller om je heen" terst frustrerende zaak dus". „En met dat vreemde schimm spel gaan heel wat acteurs bui de schouwburg ook rustig door. blijven theater spelen, want ze bang, dat ze anders uit hun rol a len". „Op de begrafenis van Theo Ma Bouwmeester stonden Hern Schwab en Jacques Reule naast kaar aan de open groeve. Tv eeuwige jeune-premiers, die kaars bloedsvijanden waren, spraken al jaren niet meer met kaar en de één was lucht voor ander. En omgekeerd". „Reule speelde in die tijd een pr ter in „Professor_Bernardi" Schnitzler en in datzelfde stuk Schwab de rol van professor. T de kist aan de aarde was toey trouwd stak Reule zijn hand uit, i als hij dat ook avond aan avond priester op het toneel deed. En t riep hij: „Over de afgrond he<, Dat waren de woorden van Sch zier. En Schwab antwoordde: „I1 waarde, laten we een ogenblik i> naar beneden kijken". Ook hij c tekstvast, zoals bleek". j „Een beetje normaal mens had( dat moment gezegd: „Kom, la wede oude vete vergeten. Zand over". Maar die twee man moesten leentjebuur spelen om ruzie bij te leggen". i Jan Willem Hofstra: „Oudere mensen interesseren me niet. Ik ben zelf oud. En voor dat gekeutel over het verleden is mijn tijd vooilopig nog te kostbaar".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1982 | | pagina 16