Opstelwedstrijd slaat aan
ZATERDAG 16 OKTOBER 19
Een paar duizend vierde-, vijfde- en
zesdeklassers van basisscholen uit
deze streek hebben meegedaan aan
onze opstelwedstrijd. Het onderwerp
was gelijk aan dat van de
Kinderboekenweek: „reizen".
Complete reisverslagen kwamen er
uit de bus, vakanties naar landen
over de hele wereld; reizen naar
andere planeten, reizen in verleden
en toekomst. Werkstukken waaraan
scholieren met hart en ziel hebben
gewerkt. Toch kon maar een beperkt
aantal worden bekroond en
geplaatst. Niet verbeterd, niet
aangepast, precies zoals ze werden
geschreven.
De jury, een aantal redacteuren van
deze krant, lette op originaliteit, stijl
taal, compositie en verzorging. Ook
op lengte. Waardoor sommige
opstellen die de maximale lengte van
500 woorden él te ver te boven
gingen, moesten afvallen, goed of
niet.
Tien opstellen, die voor een prijsje in
aanmerking kwamen, werden na
langdurig overleg uitgezocht. Maar
hadden twintig opstellen op één
pagina gekund, ze waren moeiteloos
gevonden. De tien uitverkorenen
krijgen in de loop van de volgende
week allen een boek thuisgestuurd,
maar als extra-verrassing zullen de
klassen waartoe zij behoren in de
komende maanden een uitnodiging
ontvangen om eens een kijkje te
komen nemen in ons bedrijf in
Rijswijk.
De tekeningen op deze pagina
behoren bij niet bij de
prijswinnende opstellen. Het is een
willekeurige greep geworden uit d
talloze tekeningen die de opstellen?
versierden.
Rest ons de leerkrachten te
bedanken, die hun leerlingen
hebben aangespoord aan de wedstri
mee te doen.
n I
De gouden ketting.
Er was eens een Egyptische jongen, Necho
genaamd, die samen met zijn vader, de fa
rao, en zijn moeder Sjabaka in een prachtig
huis woonden. Op een dag ging Necho naar
de schatkamer van zijn vader. Hij had dit
nooit gemogen en omdat zijn vader en moe
der er toch niet waren, besloot Necho om er
een^ een kijkje te gaan nemen. In de schat
kamer was het erg donker zodat Necho niet
eens zag waar hij liep. Opeens struikelde
Necho over een kistje en viel op de grond.
Nadat Necho weer opgek abbeld was pakte
hij het kistje op en bracht het naar zijn ka
mer. Eindelijk kon Necho het kistje wat
aandachtiger bekijken. Het kistje had een
groenige kleur. Aan de zijkant zat een gou
den slot met een sleutel erin. Necho draaide
het sleuteltje om en het kistje sprong open.
In het kistje lag een gouden ketting en
daaraan hing een gouden beeldje. Ook lag
er een brief in het kistje. Die luidde als-
volgt:
Beste vinder: U, die mij gevonden heeft, zal
ik belonen met een verrassing. Ga op reis
en met mijn begeleiding zult u avonturen
beleven en tot slot een beloning ontvangen.
Afzender is onbekend!
Necho las de brief nog eens een paar keer
door en dacht toen na. Dus als hij op reis
ging zou hij een beloning krijgen. Nu, daar
was hij best voor te vinden. Necho pakte
zijn tas in en deed de gouden ketting om.
Toen ging hij naar buiten. De reis was be
gonnen.
Toen hij buiten stond keek Necho naar het
beeldje. En tot zijn grote verbazing stond
daar op: „Ga naar het Oosten en daar zul je
een wit huis vinden". Necho keek op zijn
kompas en zag dat hij in de richting van de
rivier de Nijl moest. Dat was nog wel een
aardig eindje lopen maar ja, Necho had het
er voor over. En eindelijk, na uren lopen
zag Necho de rivier de Nijl. Toen keek Ne
cho weer naar het beeldje en daar stond
toen op: „Ga de rivier de Nijl over en als je
dat hebt gedaan, ga dan rechts af en daar
<zul je het witte huis vinden". „Nou", dacht
'Necho toen. „hoe moet ik die rivier dan
over. Opeens wist hij het. Een eindje terug
was hij een bos gepasseerd. „Als ik van die
bomen nou eens een vlot maak, dacht hij,
„dan vaar ik daarmee naar de overkant".
Nadat Neco naar de overkant was gevaren
en de wal was opgekrabbeld, vervolgde hij
zijn weg. Eindelijk zag hij het witte huis.
Necho belde aan en een oud vrouwtje deed
open. Toen ze zag dat Necho de gouden
ketting om had zei ze: „Komt u binnen, ik
wist al dat u zou komen". „Maar hoe kan
dat nou?" vroeg Necho. „Och", vervolgde
het oude vrouwtje, „iedereen heeft al van u
gehoord. U bent toch immers de grote Alah
die alles kan en mag". „Oh", zei Necho,
„daar weet ik niets van". „Maar u hebt toch
de gouden ketting om", zei het oude
vrouwtje. „O, is het dat", zei Necho, „En u
weet natuurlijk waarom ik juist bij u moest
komen". Natuurlijk weet ik dat", zei het
oude vrouwtje weer. „Ik heb hier narpelijk
een ring en die moet je geven aan een prin
ses. Die prinses woont in kasteel Draken-
stein. Ga daar heen. De volgende ochtend
vertrok Necho naar het kasteel. Na uren te
hebben gewandeld kwam Necho bij het
kasteel aan. Toen hij daar binnenkwam zag
Necho daar een beeldschoon meisje zitten.
Necho gaf haar de ring. En wat er toen ge
beurde was niet moeilijk. Necho werd ver
liefd op de prinses en trouwde met haar.
Het werd een prachtig feest. En zo werd ie
dereen gelukkig, dank zij de ketting. En die
ketting kreeg een speciaal plekje in het
huis van Necho en zijn vrouw. En ze leef
den nog lang en gelukkig.
RENATE JANSEN
Petrusschool Rijswijk.
Sónja van Vliet, Poeldijk
Een weekje naar
de Ardennen
De famillie Geitema, zou een weekje naar
de Ardennen gaan, op de grens van België.
Eindelijk was die week aangebroken. Maar
zodra de contactsleutel omgedraaid was, be
gon de ellende al
Eentje moet plassen, eentje heeft honger,
eentje is wagenziek, een paar hebben ruzie
en ga zo maar door.
In België: Pa en ma hebben precies drie
kwartier er over gedaan om de tent op te
zetten. Een paar dagen later, zitten pa en
ma zich heerlijk bruin te bakken in de zon.
Ze ruiken de heerlijke geur van de beek,
bos, en brand. Brand? Brand!!! Riep vader
terwijl hij helemaal in paniek raakt. Ter
wijl vader de brand dooft, komt er een dis
cussie over wie de brand heeft aangesto
ken. Eindelijk komen ze erachter, dat één
van de kinderen wou barbequen, maar dat
dat een beetje uit de hand was gelopen.
De volgende ochtend: Ma heeft een pakje
vlees buiten gezet. Ze gingen een eindje lo
pen en Pa heeft zijn transistor radiotje aan
gezet. Hij hoorde op 't (belgische) nieuws,
dat een paar dieren uit de dierentuin waren
ontsnapt waaronder ook Tijgers!! Toen
ze een beetje uitgewandeld waren, zei ma:
„O, o! Ik heb een pakje vlees buiten gezet!
De dieren zullen toch niet
Ze gingen gelijk kijken, en jawel hoor, een
paar Belgaanse tijgers zaten lekker te ge
nieten van de biefstuk. Maar opeens viel
een Belgaanse tijger vader aan! Pa,en Ma
sprongen gelijk van de schrik in de wagen,
en reden hard weg naar Nederland. En de
kinderen? Tja, als je dat wilt weten moet je
maar een keertje met je pa en ma naar de
Ardennen gaan. Maar zet vooral geen pakje
vlees buiten!!!
MARCEL NAUMANN
ols Op Dreef, Sassenheim.
Reizen
Op een dag zwom ik van het dorpje Dorfi
naar het stadje Leventjes. Het stadje heette
zo omdat het wel erg levendig was. Nu be
grijpen jullie zeker niet waarom ik het
woordje „zwom" heb geschreven, nou dat
zit zo; luister. Ik was een keer een gewoon
meisje, heel normaal, toen ik een keertje
naar de zee ging en ik ging zwemmen.
Toen werd ik door een zeeman gepakt, hij
zei: „Jij moet hier absoluut niet zwemmen,
het spookt hier". „Waarom ma...". Ik mocht
niet eens uitpraten. Ik kende hem wel,
geen leuke, en geen aardige man. „Hoepel
jij maar op, oude dikzak", zei ik tegen hem.
Ik kreeg het koud toen ik een hele tijd in
de zee was gebleven, ik ging er snel uit.
Een paar minuten later zag ik die zelfde
zeebonk weer (je kunt het niet geloven,
maar hij was aan het hoepelen). Toen zei ik
tegen mijn vader: „Pap, je weet wel over
die ene zeeman waar ik het over had? Nou
ik zei „hoepel op" tegen hem, en nou gaat-
'ie nog echt hoepelen ook, die is kennelijk
zeer getikt." Mijn vader hoorde wat ik zei:
„Ja meisie, die zeelieden halen ook wel
eens een pint". Pap zei dit toen die zeeman
langs liep. Hij hoorde wat pap zei. „Dat zal
ik je betaald zetten jonge man." Op het
zelfde ogenblik legde hij de hoepel neer en
greep mij en duwde mij de zee in, hij pakte
een bootje, sleurde mij erin en vaarde weg.
„Mam, Pap, help me," schreeuwde ik zo
hard als ik kon, maar niemand hoorde mij.
Na een eindje verder varen zei de man: „Jij
zei iets brutaals tegen mij, nou doe ik iets
naars tegen jou. Hier neem deze tablet." Ik
nam het maar, ik wist helemaal niet waar
voor deze tablet diende. Op bijna het zelfde
ogenblik zag ik niet mijzelf, maar een zee
meermin. Ik had geen benen, maar daar
voor in de plaats had ik een staart. De man
zei tegen me: „Zo, die tablet dient ook dat je
onder water kan ademen, dag en vaarwel."
Hij duwde mij het water in, tegelijker tijd
gebruikte ik mijn staart, het was geweldig,
de golven gooiden me heen en weer. Na
een paard dagen had ik al vrienden en
vriendinnetjes. Eén van mijn vrienden was
een geleerde kreeft, en nog één was mijn
beste vriendje: hij heette: Flippy, hij was
een zeepaardje. Na een paar weken leerde
ik al veel van onderwater natuur, en de
plaatsen. Na vier weken vond ik het jam
mer dat ik mijn vader en moeder niet zag,
maar op een dag kwam mijn vader aan de
kust van het strand staan, hij zag me!! Elke
dag kwamen mijn ouders. En verder was
het heerlijk onder water.
AMANDA TROTT
St. Maartensschool Voorburg.
Alet v.d. Hoeven, Naaldwijk
Patty in figurenland
Patty is een meisje van twaalf jaar en gaat
op vakantie naar haar tante. Als ze met een
taxi word weggebracht, krijgt ze opeens
pijn in haar hoofd en alles begint voor haar
ogen te draaien.
Als ze haar ogen weer open doet staat ze
opeens in een land. dat haar helemaal niet
bekent voorkwam. Het was een land dat ze
nog nooit had gezien, want er stonden zul
ke rare dingen in allerlei rare vormen. De
boomstammen zijn rechthoekig met daarop
een grote groene cirkel. De grassprieten
waren in de vorm van een driehoek en in
allerlei kleuren. Opeens zag ze in de verte
een reusachtige zonnebloem staan, met op
de stam een soort deurtje. Ze ging er naar
toe en zag dat het een huisje was, ze klopte
op de deur en het ging open. Daar stond het
meest rare mannetje dat ze ooit gezien had.
Zijn hoofd was in de vorm van een drie
hoek, hij had een lijfje zo rond als een ton
netje en zijn beentjes waren zo kort dat je
dacht dat hij ze niet had. Opeens kwamen
er uit zijn lijfje twee handjes die haar een
hand gaven. „Hallo" zei het mannetje,
„welkom in figurenland". Patty, die nog
steeds erg verbaast was zei „eh, hallo".
„Kunt u mij vertellen hoe u heet?" „Ja ik
ben tonnetje, en jij?" „Ik heet Patty, Patty
Bruine. „Zo zo, wat staan we eigenlijk te
praten kom toch binnen en ga zitten". Pat-
ty ging naar binnen maar moest haar hoofd
buigen want ze was veel te groot. Het ka
mertje was erg klein, er stond één bed één
tafel één stoel en één bank en een reuze
bed van wel twaalf meter lang. Het bed
paste niet in het huisje, dus had tonnetje,
twee gTote gaten in de muur gemaakt zodat
de uiteinden naar buiten gingen.
„Wie woont hier nog meer?" vroeg Patty.
„Dodo" zei tonnetje. „Oh wat dreunt de
aarde, is dat een aardbeving?" vroeg Patty.
„Nee daar komt Dodo". Patty keek door
het raam en stond opeens stijf van
schrik Daar kwam een monster aan dat
er zo griezelig uitzag dat ze begon te gillen
van angst.
Op dat ogenblik werd ze door de chauffeur
van de taxi wakker geschud. Want ze was
ingedut. Patty stapte een beetje verlegen
uit de taxi, betaalde de chauffeur en liep
het station binnen.
Toen ze na drie weken thuis kwam, vertel
de ze de droom aan haar moeder en die
moest hartelijk lachen. Toen zei ze „Geluk
kig dat dromeland niet bestaat."
BELLA VAN BERKUM
Titus Brandsmaschool Voorburg
Naar stripland
„Wat is het leven toch saai", zei meneer
Hoogevorst terwijl hij zijn sigaar uitmaakte.
Hij riep Pladé zijn hulpje bij zich. Deze
kwam haastig aanrennen en vroeg wat me-'
neer wenste. „Verzin iets, ik verveel me!"
Plotsling begonnen de ogen van Pladé te
glanzen en hij vroeg: „Zou u iets leuks wil
len beleven?"
Meneer Hoogevorst keek verbaasd en zei:
„Ja, wat bedoel je?" „Drinkt u hier maar
wat van!" Pladé hield een glaasje voor zijn
neus dat meneer Hoogevorst gretig op
dronk. Meneer Hoogevorst voelde zich in
eens draaierig worden en hij viel in slaap.
Uren later werd hij wakker. Hij keek ver
baasd om zich heen. „Waar ben ik?" vroeg
hij zich af. Meneer Hoogevorst had het ge
voel alsof hij uren had gereisd. Waarmee
wist hij niet. Hij keek nog eens om zich
heen en zag dat hij zich in een huiskamer
bevond. Een gezellige, zo te zien; de tafel
was gedekt alsof er gasten verwacht wer
den. Meneer Hoogevorst maakte aanstalten
om op te staan, toen er op de deur werd ge
klopt.
„Binnen!" riep hij verstrooid. De deur ging
open en er kwam een stoet mensen binnen.
Nou, ja mensen, stripfiguren, Meneer Hoo-
gevoorst keek zijn ogen uit!
Micky Mouse, Katrien, Kwik, Kwek, Kwak
en Donald en nog veel meer gingen zitten
riepen in koor: „hallo meneer Hoogevorst!"
Meneer Hoogevorst was even verbaasd om
iets te zeggen. Toen herstelde hij zich en
nam ook plaats aan de tafel. Hij kletsde
honderduit en amuseerde zich kostelijk.
„Raar", dacht hij, „ik heb nooit gedacht dat
stripfiguren bestonden." Hij keek op zijn
horloge; het was één minuut voor twaalf.
Hij nam een grote slok wijn. Mm, die was
zalig! Ineens voelde hij zich weer draaierig
net als de vorige keer. Als werd donker om
hen heen zijn ogen vielen dicht
Een paar uur later ontwaakte meneer
Hoogevorst in zijn eigen huiskamer. Hij
knipperde met zijn ogen. Was het werkelijk
waar geweest. Had hij echt naar stripland
gereisd? O, Pladé stond voor hem. Hij kon
het hem maar beter vragen. Nadat hij de.
vraag gesteld had, die Pladé hem had be
antwoord met een blik of hij gek was, leun
de hij achterover in zijn stoel. Hij was moe.
Ik kan maar beter gaan slapen, dacht hij,
dromen over Katrien de mooie kwakeend
en de andere figuren. Meneer Hoogevorst
viel in slaap met een tevreden gedachte
STINE JENSEN,
De Springplank Oegstgeest.
Het hongerleed en
de vertrapping
In 1982 komt nog steeds hongerleed voor.
En in 1983 en 84 ook nog wel. In het bui
tenland komt het 't meeste voor dan jn het
binnenland. Mijn verhaal gaat hier over.
Een man had een vrouw met twee kinde
ren. Ze leefden in armoe en hadden veel
honger. In hun eigen land kon vader geen
werk krijgen. Tot op een dag vader bericht
kreeg uit het buitenland. Hij kon daar ko
men werken maar, hij moest wel een eigen
huis bouwen in dat land plus dat hij zelf
een reis moest boeken om naar dat land te
kunnen gaan. Hij moest eerst geld bij me
kaar verzamelen om een reis te kunnen
boeken.
Na drie weken had hij net genoeg geld om
te gaan. Op woensdag 27 februari 1981 nam
hij het vliegtuig en vertrok. Na een groot
verdriet gingen ze naar huis en toen ze
thuis kwamen lag er een berichtje op tafel
dat als ze bericht kregen van een posbode
dat ze naar vader mochten komen, want
dan zal hij er ook drie tickets bij geven.
Eén week ging voorbij, twee weken, drie
weken, vier weken, en na vier en halve
week kregen ze bericht dat ze konden ko
men want vader had daar hard voor ge
werkt en nu kunnen ze daar blijven wonen
want vader had nu veel meer geld. Nu en
dan ging het goed, maar na een V/2 jaar be
gonnen de mensen te klagen over dat die
mensen die daar pas zijn komen wonen,
heel vervelend waren.
Maar dat was helemaal niet waar, want ze
legden niemand wat in de weg, ze bemoei
den zich met niemand en kwam nooit over
al tussen, maar toch gingen ze een hekel
aan die mensen krijgen. Ze werden ver
trapt, voor niets.
Ze zijn alleen maar jaloers omdat ze nu in
een mooi huisje wonen en vroeger in een
armoedig huisje woonden.
Ze werden vertrapt.
ROELIE VAN DE MUYSENBERG
Dr. J. A. Gerth v. Wijkschool Den Haag
Manon van Velthoven, Naaldwijk
Een reis in
het jaar 2500
1
10.. 9.. 8.. 7.. 6.. 5.. 4..
ffffboem. De raket steeg de lucht in. We
waren los van de aarde. Ik zat samen met
mijn vader, moeder mijn broer en zus in de
raket, die mijn vader ontworpen had. We
stoven met een snelheid van 5Ö0.000 km
per uur door de lucht. Het ging ontzettend
snel. Het was een raar gevoel in me buik.
Vreemd om zo door het ruim te zweven.
Ons doel was om naar mars te gaan. Het
was een zooitje op de aarde met die oorlog,
atoombommen en kernenergie. Er waren al
verschillende mensen naar mars vertrok
ken. Van die mensen hadden we nooit
meer iets gehoord. Ik was erg gespannen.
Alles ging als een film door me heen. Hoe
zou het zijn? Zouden we het halen? Wonen
daar ook mensen? Mijn vader stootte me
aan. „Wil je wat eten?" Ik schrok op uit
mijn gepeins. Wat zei U? Of je wat wil eten.
Hij hielt twee tubes voor één met smeer-
worst en één met pindakaas en een pilletje.
Ik zat verbaast te kijken. „Is dat eten?" „Ja
dit is het eten wat we op de reis hard nodig
hebben". Ik nam het eten maar aan. „Maar
hoe moet ik het eten", vroeg ik. „Gewoon
door dit luikje", zei mijn vader. Nou ik
vond het maar gek met die zware pakken
aan, ingewikkeld was het wel. Het eten was
niet lekker. „Bah" Nou ik heb het maar
gauw opgegeten. Ik vroeg aan mijn broer of
die mee wilde doen met, urdieburdie, een
gokspel. Dat wilde hij wel. Het was al don
ker geworden. We moesten de discolichten
aandoen. Mjn vader begon meteen te disco-
en nadat mijn zus het stuur had overgeno
men, nou ja, een stuur kon je het niet noe
men het was meer een hendel met knop
pen. Ineens begon mijn zus te gillen. „Een
rots, een rots". Mijn vader rende naar de
stuurhendel en gaf hem een zwieper We
rolden allemaal door de raket heen en
klapten tegen de kanten. We konden de
rots net ontwijken kggggg maar wat was
dat. Er zat nog een uitsteeksel aan de rots.
Er was een gaatje in de raket gekomen. Ge
lukkig zat mijn moeder net op Bubblicious
te kauwen. „Blaas gauw een bal", zei ik.
Toen de bal klaar was plakten we hem
gauw op het gaatje het gat was gedicht. We
gingen weer verder. „Dat was op het nip
pertje", zei mijn broer. Ik deed de dop van
de sterrekijker eraf. En keek erin. Wat was
het mooi. Na een tijdje was ik het kijken
ook al weer zat. „Je moet nu wel naar bed",
zei me moeder. Ze drukte op een knop. Er
kwam ineens een bed uit de muur. „Mooi
gemaakt pap", zei mijn zus. Ik sprong op
het bed, het veerde goed. Na een nachtzoen
ging ik gauw slapen. Ik was het zat. Het
was een lange dag geweest. Zo reisden we
een week lang al naar mars. Opeens werd
het helemaal rood voor ons. We kregen het
stikheet. Het drinkwater begon te borrelen.
Het kookte. Mijn vader begon te schreeu
wen en gooide het stuur om. „Waarom doet
u dat", vroeg ik. „We hebben geluk gehad",
zei mijn Vader. We waren bijna gesmolten.
Toen begreep ilc waar die andere mensen
gebleven waren. Zij waren dus gesmolten
waarschijnlijk. Na een hele lange tijd kwa
men we op de aarde aan. Het was er erg
gezellig geworden. Alle narigheid was
voorbij. De oorlog, atoombommen, kernaf
val enz. Het was weer net als vroeger.
MARION V.D. KROGT
St. Aloysiusschool Zoetervyoude.
Bregje v.d. Meer,
Naaldwijk
Lisette van Reijn, Rijswijk
Zo, nu gaan we een beetje deeg maken.
Even een kom, waar staat dat dingHa
daar. Eerst een klont boter erin, daarna sui
ker en tot slot een pak oliebollenmix en nu
maar mixen, rrrrrrrrr, zo dat is klaar. Nu
even in een hoekje zetten met een theedoek
er over, en nu even laten rijzen. O pardon,
verkeerde gedicht, ehh, opstel, nou ja, men
sen is vergisselijk, ehh, vergissen is mense
lijk. Nu graag het volgende gedicht, ehh,
opstel.
Reis ronde de wereld
Midden in het wijde veld, tussen de koeien
en de schapen tussen de bergen en de da
len, stond een eenzaam paardebloemetje, te
bakken in de zón, te kijken in het rond en
te genieten van de wijde omtrek. Maar
opeens kwam daar een koe aangelopen die
er hongerig uitzag. Het paardebloempje had
niets in de gaten en werd opgeslokt, behal
ve 3 zaadjes die waren weggeblazen. Ze
vlogen over de berg waar ze op stonden.
Ook vlogen ze over heleboel landen, waar
andere paardebloemen vroegen: „komen
jullie bij ons wonen"? Maar de drie zaadjes
vonden het niet mooi genoeg en vlogen
verder. Onderweg werd een zaadje opge
slokt door een bijziende kikker, die hem
aanzag als een vlieg en de twee anderen
vlogen verder maar heel bedroefd. Zo kwa
men ze ook langs Veelpoenië een heel rijk
land waarvan de rijkste man de twee zaad
jes zag vliegen. Hij vond, dat ze er smake
lijk uitzagen, en besloot om ze te vangen en
op te eten. Hij zei tegen zijn dienaren, dat
ze de zaadjes moesten vangen omdat ze an
ders 1 miljoen moesten betalen. En je kon
wel merken, dat de man oliedom was, want
in zijn kleinste tuintje had hij een veld vol
paardebloemen met een omtrek van vele
kilometers.
Maar helaas, één van de zaadjes werd ge
vangen en opgegeten. De ander kon geluk
kig ontsnappen en vloog door totdat hij
doodmoe in de oude wei terugkwam. En in
de bergen, tussen de koeien en de schapen,
tussen de bergen en de dalen, staat nu een
eenzaam paardebloempje, te bakken in de
zon, te kijken in het rond en te genieten
van de wijde omtrek.
JEROEN OPSTAL
Petrus Canisiusschool Den Haag.
Boemeltje
we
Het treintje Boemeltje reed elke dag v kst
keer op en neer van Luttele naar La;
woud. Een deel van de rit ging door e
bos. De kinderen vonden het ritje fijn. 1 1.
was leuk om door het bos te rijden, je i iq
altijd wel wat, zoals paddestoelen of
dier. De mensen van Luttele konden
trein niet missen. De kinderen moesten £er
mee naar school. Op woensdag gingen
vrouwen uit Luttele in Laagwoud naar
markt. Boemeltje was dan propvol met i
ders, moeders en kinderen. Hij deed alt
goed zijn best, maar was toch al een tiji
ontevreden. De mensen in de trein kond
op hun gemak naar het bos en de dier
kijken, maar Boemeltje ging daar veel
snel voor. Op een mooie herfstdag was Be
meltje het zat. Hij besloot 's ochtens
langzaam te rijden dat hij nu eens alles k
bekijken. O, o dacht iedereen de volgen
ochtend de trein is kapot, nu komen
veel te laat op ons werk! De kinderen vo
den het wel leuk, ze kwamen te laat
school en dat was de schuld van BoemeltF"
Boemeltje bekeek alles heel goed en lacl t
om de dieren, die allerlei gekke sprong >va
maakte. De machinist dacht als we ma'
niet stil blijven staan, want dan moeten a
mensen dat hele eind lopen. Maar Boemijot
tje bleef toch heel langzaam rijden. To
waren ze het bos uit, in de verte zag je
huizen van Laagwoud al. Boemeltje beg
opeens keihard te rijden, de kinderen v
len joelend over elkaar. Wat een heerl
ritje vonden ze dit, ze hadden er echt v
genoten. Alle mannen keken kwaad
hun horloge. De trein hoefde van hun n
meer zo hard te rijden ze kwamen toch
laat. De machinist mopperde: „volgens nfese
is deze trein helemaal behekst". Nu vlo
Boemeltje het station binnen, de kinder
vielen weer joelend over elkaar. Boemel
zuchte hij had nu eindelijk eens geda
waar hij zin in hajlj
)es
>pt
ini
Reizen door
allerlei plaatsen
Ik ben Aquamarijntje ik heb heel v;
avonturen beleefd. Een daarvan is pas ge
den nog gebeurd. Het ging zo:
Ik lag rustig op mijn wolkje in de zon, in
hemel. Opeens kwam er een donkere wc
aan. dat was mijn vader. Hij zei: „Waaro
werk jij niet?" Toen kwam ik erachter
ik werken moest. Voor straf laat ik je rei
nen! zei mijn vader. En daar vloog ik d
door de lucht. Ik kwam precies op e(
steen terecht. Later werd dat een hele gro;
plas. Maar daar kwamen zo'n stel vervele
de jongetjes aan, die boven op je gaan sta
dansen. Een jongen ging bijna op mij staa c
maar ik vloog net op tijd weg. Maar
kwam, wat niet de bedoeling was in e
put terecht. Brr. wat stinkt het hier, dac
ik. Ik zat nl. in een riool. In het riool 2
een lek. Door die lek kwam ik heel erge
anders. Nl. in een grote opslagruimte v
speelgoed. Ik kwam precies in een spet
goedbootje. Wat later pakte een man 1r
bootje waar ik in zat. Hij deed het bootje
een doosje. Later werd dat doosje met n
meer speelgoed, in een grote vrachtauto
zet. Die vrachtauto ging naar Zeeland,
vrachtwagenchauffeur leverde het boo
waar ik in lag af. Het bootje werd metei
in de winkel gezet, en meteen verkocht a
een jongetje. Die jongen ging die avoi'
meteen in bad. Maar hij spatte zo dat ik
middels al op de grond lag. Toen kwam j
moeder binnen en zei: „Wat maak jij
toch een troep van. Ze pakte een dweil,
even later wrong ze allemaal water uit
dweil.
Ik kwam op een meneer zijn hoofd,
schudde eens met zijn hoofd, en ik kwa
op zijn fiets. Later toen ik er af viel:
Au Au mijn been" kwam ik op de grond
recht.
Toen kwam er een auto aan die over
heen reed. Ik vloog toen op een ande
auto. Met die auto reed ik mee naar Ma;
tricht. Daar bleef ik een tijd liggen. De zi
ging schijnen, en ik verdampte. Ik kwa
weer in mijn eigen wolkje, en mijn vad
en moeder waren blij dat ik weer ter
was. Ik vertelde al mijn avonturen.
Die nacht sliep ik heerlijk, en lag lekker
dromen. Maar opeens ging het hard wai
en. Boven Leiden stortte opeens mijn wo
los, en ik dwarrelde naar beneden,
kwam net op een man zijn broek terecl
deze werkte op het kantoor van 'n krai
Zo kwam ik op 't bureau van die m;
waar ik m'n hele verhaal kon vertellen.
„)hn
Ellen van .As, Zoetermeer phn