Opstelwedstrijd slaat aan ZATERDAG 16 OKTOBER 19 Een paar duizend vierde-, vijfde- en zesdeklassers van basisscholen uit deze streek hebben meegedaan aan onze opstelwedstrijd. Het onderwerp was gelijk aan dat van de Kinderboekenweek: „reizen". Complete reisverslagen kwamen er uit de bus, vakanties naar landen over de hele wereld; reizen naar andere planeten, reizen in verleden en toekomst. Werkstukken waaraan scholieren met hart en ziel hebben gewerkt. Toch kon maar een beperkt aantal worden bekroond en geplaatst. Niet verbeterd, niet aangepast, precies zoals ze werden geschreven. De jury, een aantal redacteuren van deze krant, lette op originaliteit, stijl taal, compositie en verzorging. Ook op lengte. Waardoor sommige opstellen die de maximale lengte van 500 woorden él te ver te boven gingen, moesten afvallen, goed of niet. Tien opstellen, die voor een prijsje in aanmerking kwamen, werden na langdurig overleg uitgezocht. Maar hadden twintig opstellen op één pagina gekund, ze waren moeiteloos gevonden. De tien uitverkorenen krijgen in de loop van de volgende week allen een boek thuisgestuurd, maar als extra-verrassing zullen de klassen waartoe zij behoren in de komende maanden een uitnodiging ontvangen om eens een kijkje te komen nemen in ons bedrijf in Rijswijk. De tekeningen op deze pagina behoren bij niet bij de prijswinnende opstellen. Het is een willekeurige greep geworden uit d talloze tekeningen die de opstellen? versierden. Rest ons de leerkrachten te bedanken, die hun leerlingen hebben aangespoord aan de wedstri mee te doen. n I De gouden ketting. Er was eens een Egyptische jongen, Necho genaamd, die samen met zijn vader, de fa rao, en zijn moeder Sjabaka in een prachtig huis woonden. Op een dag ging Necho naar de schatkamer van zijn vader. Hij had dit nooit gemogen en omdat zijn vader en moe der er toch niet waren, besloot Necho om er een^ een kijkje te gaan nemen. In de schat kamer was het erg donker zodat Necho niet eens zag waar hij liep. Opeens struikelde Necho over een kistje en viel op de grond. Nadat Necho weer opgek abbeld was pakte hij het kistje op en bracht het naar zijn ka mer. Eindelijk kon Necho het kistje wat aandachtiger bekijken. Het kistje had een groenige kleur. Aan de zijkant zat een gou den slot met een sleutel erin. Necho draaide het sleuteltje om en het kistje sprong open. In het kistje lag een gouden ketting en daaraan hing een gouden beeldje. Ook lag er een brief in het kistje. Die luidde als- volgt: Beste vinder: U, die mij gevonden heeft, zal ik belonen met een verrassing. Ga op reis en met mijn begeleiding zult u avonturen beleven en tot slot een beloning ontvangen. Afzender is onbekend! Necho las de brief nog eens een paar keer door en dacht toen na. Dus als hij op reis ging zou hij een beloning krijgen. Nu, daar was hij best voor te vinden. Necho pakte zijn tas in en deed de gouden ketting om. Toen ging hij naar buiten. De reis was be gonnen. Toen hij buiten stond keek Necho naar het beeldje. En tot zijn grote verbazing stond daar op: „Ga naar het Oosten en daar zul je een wit huis vinden". Necho keek op zijn kompas en zag dat hij in de richting van de rivier de Nijl moest. Dat was nog wel een aardig eindje lopen maar ja, Necho had het er voor over. En eindelijk, na uren lopen zag Necho de rivier de Nijl. Toen keek Ne cho weer naar het beeldje en daar stond toen op: „Ga de rivier de Nijl over en als je dat hebt gedaan, ga dan rechts af en daar <zul je het witte huis vinden". „Nou", dacht 'Necho toen. „hoe moet ik die rivier dan over. Opeens wist hij het. Een eindje terug was hij een bos gepasseerd. „Als ik van die bomen nou eens een vlot maak, dacht hij, „dan vaar ik daarmee naar de overkant". Nadat Neco naar de overkant was gevaren en de wal was opgekrabbeld, vervolgde hij zijn weg. Eindelijk zag hij het witte huis. Necho belde aan en een oud vrouwtje deed open. Toen ze zag dat Necho de gouden ketting om had zei ze: „Komt u binnen, ik wist al dat u zou komen". „Maar hoe kan dat nou?" vroeg Necho. „Och", vervolgde het oude vrouwtje, „iedereen heeft al van u gehoord. U bent toch immers de grote Alah die alles kan en mag". „Oh", zei Necho, „daar weet ik niets van". „Maar u hebt toch de gouden ketting om", zei het oude vrouwtje. „O, is het dat", zei Necho, „En u weet natuurlijk waarom ik juist bij u moest komen". Natuurlijk weet ik dat", zei het oude vrouwtje weer. „Ik heb hier narpelijk een ring en die moet je geven aan een prin ses. Die prinses woont in kasteel Draken- stein. Ga daar heen. De volgende ochtend vertrok Necho naar het kasteel. Na uren te hebben gewandeld kwam Necho bij het kasteel aan. Toen hij daar binnenkwam zag Necho daar een beeldschoon meisje zitten. Necho gaf haar de ring. En wat er toen ge beurde was niet moeilijk. Necho werd ver liefd op de prinses en trouwde met haar. Het werd een prachtig feest. En zo werd ie dereen gelukkig, dank zij de ketting. En die ketting kreeg een speciaal plekje in het huis van Necho en zijn vrouw. En ze leef den nog lang en gelukkig. RENATE JANSEN Petrusschool Rijswijk. Sónja van Vliet, Poeldijk Een weekje naar de Ardennen De famillie Geitema, zou een weekje naar de Ardennen gaan, op de grens van België. Eindelijk was die week aangebroken. Maar zodra de contactsleutel omgedraaid was, be gon de ellende al Eentje moet plassen, eentje heeft honger, eentje is wagenziek, een paar hebben ruzie en ga zo maar door. In België: Pa en ma hebben precies drie kwartier er over gedaan om de tent op te zetten. Een paar dagen later, zitten pa en ma zich heerlijk bruin te bakken in de zon. Ze ruiken de heerlijke geur van de beek, bos, en brand. Brand? Brand!!! Riep vader terwijl hij helemaal in paniek raakt. Ter wijl vader de brand dooft, komt er een dis cussie over wie de brand heeft aangesto ken. Eindelijk komen ze erachter, dat één van de kinderen wou barbequen, maar dat dat een beetje uit de hand was gelopen. De volgende ochtend: Ma heeft een pakje vlees buiten gezet. Ze gingen een eindje lo pen en Pa heeft zijn transistor radiotje aan gezet. Hij hoorde op 't (belgische) nieuws, dat een paar dieren uit de dierentuin waren ontsnapt waaronder ook Tijgers!! Toen ze een beetje uitgewandeld waren, zei ma: „O, o! Ik heb een pakje vlees buiten gezet! De dieren zullen toch niet Ze gingen gelijk kijken, en jawel hoor, een paar Belgaanse tijgers zaten lekker te ge nieten van de biefstuk. Maar opeens viel een Belgaanse tijger vader aan! Pa,en Ma sprongen gelijk van de schrik in de wagen, en reden hard weg naar Nederland. En de kinderen? Tja, als je dat wilt weten moet je maar een keertje met je pa en ma naar de Ardennen gaan. Maar zet vooral geen pakje vlees buiten!!! MARCEL NAUMANN ols Op Dreef, Sassenheim. Reizen Op een dag zwom ik van het dorpje Dorfi naar het stadje Leventjes. Het stadje heette zo omdat het wel erg levendig was. Nu be grijpen jullie zeker niet waarom ik het woordje „zwom" heb geschreven, nou dat zit zo; luister. Ik was een keer een gewoon meisje, heel normaal, toen ik een keertje naar de zee ging en ik ging zwemmen. Toen werd ik door een zeeman gepakt, hij zei: „Jij moet hier absoluut niet zwemmen, het spookt hier". „Waarom ma...". Ik mocht niet eens uitpraten. Ik kende hem wel, geen leuke, en geen aardige man. „Hoepel jij maar op, oude dikzak", zei ik tegen hem. Ik kreeg het koud toen ik een hele tijd in de zee was gebleven, ik ging er snel uit. Een paar minuten later zag ik die zelfde zeebonk weer (je kunt het niet geloven, maar hij was aan het hoepelen). Toen zei ik tegen mijn vader: „Pap, je weet wel over die ene zeeman waar ik het over had? Nou ik zei „hoepel op" tegen hem, en nou gaat- 'ie nog echt hoepelen ook, die is kennelijk zeer getikt." Mijn vader hoorde wat ik zei: „Ja meisie, die zeelieden halen ook wel eens een pint". Pap zei dit toen die zeeman langs liep. Hij hoorde wat pap zei. „Dat zal ik je betaald zetten jonge man." Op het zelfde ogenblik legde hij de hoepel neer en greep mij en duwde mij de zee in, hij pakte een bootje, sleurde mij erin en vaarde weg. „Mam, Pap, help me," schreeuwde ik zo hard als ik kon, maar niemand hoorde mij. Na een eindje verder varen zei de man: „Jij zei iets brutaals tegen mij, nou doe ik iets naars tegen jou. Hier neem deze tablet." Ik nam het maar, ik wist helemaal niet waar voor deze tablet diende. Op bijna het zelfde ogenblik zag ik niet mijzelf, maar een zee meermin. Ik had geen benen, maar daar voor in de plaats had ik een staart. De man zei tegen me: „Zo, die tablet dient ook dat je onder water kan ademen, dag en vaarwel." Hij duwde mij het water in, tegelijker tijd gebruikte ik mijn staart, het was geweldig, de golven gooiden me heen en weer. Na een paard dagen had ik al vrienden en vriendinnetjes. Eén van mijn vrienden was een geleerde kreeft, en nog één was mijn beste vriendje: hij heette: Flippy, hij was een zeepaardje. Na een paar weken leerde ik al veel van onderwater natuur, en de plaatsen. Na vier weken vond ik het jam mer dat ik mijn vader en moeder niet zag, maar op een dag kwam mijn vader aan de kust van het strand staan, hij zag me!! Elke dag kwamen mijn ouders. En verder was het heerlijk onder water. AMANDA TROTT St. Maartensschool Voorburg. Alet v.d. Hoeven, Naaldwijk Patty in figurenland Patty is een meisje van twaalf jaar en gaat op vakantie naar haar tante. Als ze met een taxi word weggebracht, krijgt ze opeens pijn in haar hoofd en alles begint voor haar ogen te draaien. Als ze haar ogen weer open doet staat ze opeens in een land. dat haar helemaal niet bekent voorkwam. Het was een land dat ze nog nooit had gezien, want er stonden zul ke rare dingen in allerlei rare vormen. De boomstammen zijn rechthoekig met daarop een grote groene cirkel. De grassprieten waren in de vorm van een driehoek en in allerlei kleuren. Opeens zag ze in de verte een reusachtige zonnebloem staan, met op de stam een soort deurtje. Ze ging er naar toe en zag dat het een huisje was, ze klopte op de deur en het ging open. Daar stond het meest rare mannetje dat ze ooit gezien had. Zijn hoofd was in de vorm van een drie hoek, hij had een lijfje zo rond als een ton netje en zijn beentjes waren zo kort dat je dacht dat hij ze niet had. Opeens kwamen er uit zijn lijfje twee handjes die haar een hand gaven. „Hallo" zei het mannetje, „welkom in figurenland". Patty, die nog steeds erg verbaast was zei „eh, hallo". „Kunt u mij vertellen hoe u heet?" „Ja ik ben tonnetje, en jij?" „Ik heet Patty, Patty Bruine. „Zo zo, wat staan we eigenlijk te praten kom toch binnen en ga zitten". Pat- ty ging naar binnen maar moest haar hoofd buigen want ze was veel te groot. Het ka mertje was erg klein, er stond één bed één tafel één stoel en één bank en een reuze bed van wel twaalf meter lang. Het bed paste niet in het huisje, dus had tonnetje, twee gTote gaten in de muur gemaakt zodat de uiteinden naar buiten gingen. „Wie woont hier nog meer?" vroeg Patty. „Dodo" zei tonnetje. „Oh wat dreunt de aarde, is dat een aardbeving?" vroeg Patty. „Nee daar komt Dodo". Patty keek door het raam en stond opeens stijf van schrik Daar kwam een monster aan dat er zo griezelig uitzag dat ze begon te gillen van angst. Op dat ogenblik werd ze door de chauffeur van de taxi wakker geschud. Want ze was ingedut. Patty stapte een beetje verlegen uit de taxi, betaalde de chauffeur en liep het station binnen. Toen ze na drie weken thuis kwam, vertel de ze de droom aan haar moeder en die moest hartelijk lachen. Toen zei ze „Geluk kig dat dromeland niet bestaat." BELLA VAN BERKUM Titus Brandsmaschool Voorburg Naar stripland „Wat is het leven toch saai", zei meneer Hoogevorst terwijl hij zijn sigaar uitmaakte. Hij riep Pladé zijn hulpje bij zich. Deze kwam haastig aanrennen en vroeg wat me-' neer wenste. „Verzin iets, ik verveel me!" Plotsling begonnen de ogen van Pladé te glanzen en hij vroeg: „Zou u iets leuks wil len beleven?" Meneer Hoogevorst keek verbaasd en zei: „Ja, wat bedoel je?" „Drinkt u hier maar wat van!" Pladé hield een glaasje voor zijn neus dat meneer Hoogevorst gretig op dronk. Meneer Hoogevorst voelde zich in eens draaierig worden en hij viel in slaap. Uren later werd hij wakker. Hij keek ver baasd om zich heen. „Waar ben ik?" vroeg hij zich af. Meneer Hoogevorst had het ge voel alsof hij uren had gereisd. Waarmee wist hij niet. Hij keek nog eens om zich heen en zag dat hij zich in een huiskamer bevond. Een gezellige, zo te zien; de tafel was gedekt alsof er gasten verwacht wer den. Meneer Hoogevorst maakte aanstalten om op te staan, toen er op de deur werd ge klopt. „Binnen!" riep hij verstrooid. De deur ging open en er kwam een stoet mensen binnen. Nou, ja mensen, stripfiguren, Meneer Hoo- gevoorst keek zijn ogen uit! Micky Mouse, Katrien, Kwik, Kwek, Kwak en Donald en nog veel meer gingen zitten riepen in koor: „hallo meneer Hoogevorst!" Meneer Hoogevorst was even verbaasd om iets te zeggen. Toen herstelde hij zich en nam ook plaats aan de tafel. Hij kletsde honderduit en amuseerde zich kostelijk. „Raar", dacht hij, „ik heb nooit gedacht dat stripfiguren bestonden." Hij keek op zijn horloge; het was één minuut voor twaalf. Hij nam een grote slok wijn. Mm, die was zalig! Ineens voelde hij zich weer draaierig net als de vorige keer. Als werd donker om hen heen zijn ogen vielen dicht Een paar uur later ontwaakte meneer Hoogevorst in zijn eigen huiskamer. Hij knipperde met zijn ogen. Was het werkelijk waar geweest. Had hij echt naar stripland gereisd? O, Pladé stond voor hem. Hij kon het hem maar beter vragen. Nadat hij de. vraag gesteld had, die Pladé hem had be antwoord met een blik of hij gek was, leun de hij achterover in zijn stoel. Hij was moe. Ik kan maar beter gaan slapen, dacht hij, dromen over Katrien de mooie kwakeend en de andere figuren. Meneer Hoogevorst viel in slaap met een tevreden gedachte STINE JENSEN, De Springplank Oegstgeest. Het hongerleed en de vertrapping In 1982 komt nog steeds hongerleed voor. En in 1983 en 84 ook nog wel. In het bui tenland komt het 't meeste voor dan jn het binnenland. Mijn verhaal gaat hier over. Een man had een vrouw met twee kinde ren. Ze leefden in armoe en hadden veel honger. In hun eigen land kon vader geen werk krijgen. Tot op een dag vader bericht kreeg uit het buitenland. Hij kon daar ko men werken maar, hij moest wel een eigen huis bouwen in dat land plus dat hij zelf een reis moest boeken om naar dat land te kunnen gaan. Hij moest eerst geld bij me kaar verzamelen om een reis te kunnen boeken. Na drie weken had hij net genoeg geld om te gaan. Op woensdag 27 februari 1981 nam hij het vliegtuig en vertrok. Na een groot verdriet gingen ze naar huis en toen ze thuis kwamen lag er een berichtje op tafel dat als ze bericht kregen van een posbode dat ze naar vader mochten komen, want dan zal hij er ook drie tickets bij geven. Eén week ging voorbij, twee weken, drie weken, vier weken, en na vier en halve week kregen ze bericht dat ze konden ko men want vader had daar hard voor ge werkt en nu kunnen ze daar blijven wonen want vader had nu veel meer geld. Nu en dan ging het goed, maar na een V/2 jaar be gonnen de mensen te klagen over dat die mensen die daar pas zijn komen wonen, heel vervelend waren. Maar dat was helemaal niet waar, want ze legden niemand wat in de weg, ze bemoei den zich met niemand en kwam nooit over al tussen, maar toch gingen ze een hekel aan die mensen krijgen. Ze werden ver trapt, voor niets. Ze zijn alleen maar jaloers omdat ze nu in een mooi huisje wonen en vroeger in een armoedig huisje woonden. Ze werden vertrapt. ROELIE VAN DE MUYSENBERG Dr. J. A. Gerth v. Wijkschool Den Haag Manon van Velthoven, Naaldwijk Een reis in het jaar 2500 1 10.. 9.. 8.. 7.. 6.. 5.. 4.. ffffboem. De raket steeg de lucht in. We waren los van de aarde. Ik zat samen met mijn vader, moeder mijn broer en zus in de raket, die mijn vader ontworpen had. We stoven met een snelheid van 5Ö0.000 km per uur door de lucht. Het ging ontzettend snel. Het was een raar gevoel in me buik. Vreemd om zo door het ruim te zweven. Ons doel was om naar mars te gaan. Het was een zooitje op de aarde met die oorlog, atoombommen en kernenergie. Er waren al verschillende mensen naar mars vertrok ken. Van die mensen hadden we nooit meer iets gehoord. Ik was erg gespannen. Alles ging als een film door me heen. Hoe zou het zijn? Zouden we het halen? Wonen daar ook mensen? Mijn vader stootte me aan. „Wil je wat eten?" Ik schrok op uit mijn gepeins. Wat zei U? Of je wat wil eten. Hij hielt twee tubes voor één met smeer- worst en één met pindakaas en een pilletje. Ik zat verbaast te kijken. „Is dat eten?" „Ja dit is het eten wat we op de reis hard nodig hebben". Ik nam het eten maar aan. „Maar hoe moet ik het eten", vroeg ik. „Gewoon door dit luikje", zei mijn vader. Nou ik vond het maar gek met die zware pakken aan, ingewikkeld was het wel. Het eten was niet lekker. „Bah" Nou ik heb het maar gauw opgegeten. Ik vroeg aan mijn broer of die mee wilde doen met, urdieburdie, een gokspel. Dat wilde hij wel. Het was al don ker geworden. We moesten de discolichten aandoen. Mjn vader begon meteen te disco- en nadat mijn zus het stuur had overgeno men, nou ja, een stuur kon je het niet noe men het was meer een hendel met knop pen. Ineens begon mijn zus te gillen. „Een rots, een rots". Mijn vader rende naar de stuurhendel en gaf hem een zwieper We rolden allemaal door de raket heen en klapten tegen de kanten. We konden de rots net ontwijken kggggg maar wat was dat. Er zat nog een uitsteeksel aan de rots. Er was een gaatje in de raket gekomen. Ge lukkig zat mijn moeder net op Bubblicious te kauwen. „Blaas gauw een bal", zei ik. Toen de bal klaar was plakten we hem gauw op het gaatje het gat was gedicht. We gingen weer verder. „Dat was op het nip pertje", zei mijn broer. Ik deed de dop van de sterrekijker eraf. En keek erin. Wat was het mooi. Na een tijdje was ik het kijken ook al weer zat. „Je moet nu wel naar bed", zei me moeder. Ze drukte op een knop. Er kwam ineens een bed uit de muur. „Mooi gemaakt pap", zei mijn zus. Ik sprong op het bed, het veerde goed. Na een nachtzoen ging ik gauw slapen. Ik was het zat. Het was een lange dag geweest. Zo reisden we een week lang al naar mars. Opeens werd het helemaal rood voor ons. We kregen het stikheet. Het drinkwater begon te borrelen. Het kookte. Mijn vader begon te schreeu wen en gooide het stuur om. „Waarom doet u dat", vroeg ik. „We hebben geluk gehad", zei mijn Vader. We waren bijna gesmolten. Toen begreep ilc waar die andere mensen gebleven waren. Zij waren dus gesmolten waarschijnlijk. Na een hele lange tijd kwa men we op de aarde aan. Het was er erg gezellig geworden. Alle narigheid was voorbij. De oorlog, atoombommen, kernaf val enz. Het was weer net als vroeger. MARION V.D. KROGT St. Aloysiusschool Zoetervyoude. Bregje v.d. Meer, Naaldwijk Lisette van Reijn, Rijswijk Zo, nu gaan we een beetje deeg maken. Even een kom, waar staat dat dingHa daar. Eerst een klont boter erin, daarna sui ker en tot slot een pak oliebollenmix en nu maar mixen, rrrrrrrrr, zo dat is klaar. Nu even in een hoekje zetten met een theedoek er over, en nu even laten rijzen. O pardon, verkeerde gedicht, ehh, opstel, nou ja, men sen is vergisselijk, ehh, vergissen is mense lijk. Nu graag het volgende gedicht, ehh, opstel. Reis ronde de wereld Midden in het wijde veld, tussen de koeien en de schapen tussen de bergen en de da len, stond een eenzaam paardebloemetje, te bakken in de zón, te kijken in het rond en te genieten van de wijde omtrek. Maar opeens kwam daar een koe aangelopen die er hongerig uitzag. Het paardebloempje had niets in de gaten en werd opgeslokt, behal ve 3 zaadjes die waren weggeblazen. Ze vlogen over de berg waar ze op stonden. Ook vlogen ze over heleboel landen, waar andere paardebloemen vroegen: „komen jullie bij ons wonen"? Maar de drie zaadjes vonden het niet mooi genoeg en vlogen verder. Onderweg werd een zaadje opge slokt door een bijziende kikker, die hem aanzag als een vlieg en de twee anderen vlogen verder maar heel bedroefd. Zo kwa men ze ook langs Veelpoenië een heel rijk land waarvan de rijkste man de twee zaad jes zag vliegen. Hij vond, dat ze er smake lijk uitzagen, en besloot om ze te vangen en op te eten. Hij zei tegen zijn dienaren, dat ze de zaadjes moesten vangen omdat ze an ders 1 miljoen moesten betalen. En je kon wel merken, dat de man oliedom was, want in zijn kleinste tuintje had hij een veld vol paardebloemen met een omtrek van vele kilometers. Maar helaas, één van de zaadjes werd ge vangen en opgegeten. De ander kon geluk kig ontsnappen en vloog door totdat hij doodmoe in de oude wei terugkwam. En in de bergen, tussen de koeien en de schapen, tussen de bergen en de dalen, staat nu een eenzaam paardebloempje, te bakken in de zon, te kijken in het rond en te genieten van de wijde omtrek. JEROEN OPSTAL Petrus Canisiusschool Den Haag. Boemeltje we Het treintje Boemeltje reed elke dag v kst keer op en neer van Luttele naar La; woud. Een deel van de rit ging door e bos. De kinderen vonden het ritje fijn. 1 1. was leuk om door het bos te rijden, je i iq altijd wel wat, zoals paddestoelen of dier. De mensen van Luttele konden trein niet missen. De kinderen moesten £er mee naar school. Op woensdag gingen vrouwen uit Luttele in Laagwoud naar markt. Boemeltje was dan propvol met i ders, moeders en kinderen. Hij deed alt goed zijn best, maar was toch al een tiji ontevreden. De mensen in de trein kond op hun gemak naar het bos en de dier kijken, maar Boemeltje ging daar veel snel voor. Op een mooie herfstdag was Be meltje het zat. Hij besloot 's ochtens langzaam te rijden dat hij nu eens alles k bekijken. O, o dacht iedereen de volgen ochtend de trein is kapot, nu komen veel te laat op ons werk! De kinderen vo den het wel leuk, ze kwamen te laat school en dat was de schuld van BoemeltF" Boemeltje bekeek alles heel goed en lacl t om de dieren, die allerlei gekke sprong >va maakte. De machinist dacht als we ma' niet stil blijven staan, want dan moeten a mensen dat hele eind lopen. Maar Boemijot tje bleef toch heel langzaam rijden. To waren ze het bos uit, in de verte zag je huizen van Laagwoud al. Boemeltje beg opeens keihard te rijden, de kinderen v len joelend over elkaar. Wat een heerl ritje vonden ze dit, ze hadden er echt v genoten. Alle mannen keken kwaad hun horloge. De trein hoefde van hun n meer zo hard te rijden ze kwamen toch laat. De machinist mopperde: „volgens nfese is deze trein helemaal behekst". Nu vlo Boemeltje het station binnen, de kinder vielen weer joelend over elkaar. Boemel zuchte hij had nu eindelijk eens geda waar hij zin in hajlj )es >pt ini Reizen door allerlei plaatsen Ik ben Aquamarijntje ik heb heel v; avonturen beleefd. Een daarvan is pas ge den nog gebeurd. Het ging zo: Ik lag rustig op mijn wolkje in de zon, in hemel. Opeens kwam er een donkere wc aan. dat was mijn vader. Hij zei: „Waaro werk jij niet?" Toen kwam ik erachter ik werken moest. Voor straf laat ik je rei nen! zei mijn vader. En daar vloog ik d door de lucht. Ik kwam precies op e( steen terecht. Later werd dat een hele gro; plas. Maar daar kwamen zo'n stel vervele de jongetjes aan, die boven op je gaan sta dansen. Een jongen ging bijna op mij staa c maar ik vloog net op tijd weg. Maar kwam, wat niet de bedoeling was in e put terecht. Brr. wat stinkt het hier, dac ik. Ik zat nl. in een riool. In het riool 2 een lek. Door die lek kwam ik heel erge anders. Nl. in een grote opslagruimte v speelgoed. Ik kwam precies in een spet goedbootje. Wat later pakte een man 1r bootje waar ik in zat. Hij deed het bootje een doosje. Later werd dat doosje met n meer speelgoed, in een grote vrachtauto zet. Die vrachtauto ging naar Zeeland, vrachtwagenchauffeur leverde het boo waar ik in lag af. Het bootje werd metei in de winkel gezet, en meteen verkocht a een jongetje. Die jongen ging die avoi' meteen in bad. Maar hij spatte zo dat ik middels al op de grond lag. Toen kwam j moeder binnen en zei: „Wat maak jij toch een troep van. Ze pakte een dweil, even later wrong ze allemaal water uit dweil. Ik kwam op een meneer zijn hoofd, schudde eens met zijn hoofd, en ik kwa op zijn fiets. Later toen ik er af viel: Au Au mijn been" kwam ik op de grond recht. Toen kwam er een auto aan die over heen reed. Ik vloog toen op een ande auto. Met die auto reed ik mee naar Ma; tricht. Daar bleef ik een tijd liggen. De zi ging schijnen, en ik verdampte. Ik kwa weer in mijn eigen wolkje, en mijn vad en moeder waren blij dat ik weer ter was. Ik vertelde al mijn avonturen. Die nacht sliep ik heerlijk, en lag lekker dromen. Maar opeens ging het hard wai en. Boven Leiden stortte opeens mijn wo los, en ik dwarrelde naar beneden, kwam net op een man zijn broek terecl deze werkte op het kantoor van 'n krai Zo kwam ik op 't bureau van die m; waar ik m'n hele verhaal kon vertellen. „)hn Ellen van .As, Zoetermeer phn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1982 | | pagina 18