Langs Omwegen Tien eeuwen Leiden en zijn bewoners en een pakkend voluerend stadsbeeld |,Kom eens op de koffie en luister dan naar de herrie" :gio IMWONENDEN WASSENAARS ZWEMBAD BIJ RAAD VAN STATE: )EEL9 VAN HUTSPOT, HARING EN WITTEBROOD IN, BIJNA, GEUREN EN KLEUREN LEIDSE COURANT VRIJDAG 9 JULI 1982 PAGINA 5- Op mijn omwegen door stad en land kom ik graag mensen tegen. U kunt mij telefonisch of schriftelijk vertellen wie u graag in deze rubriek zou willen tegenkomen. Ik ben bereikbaar via 071 - 12 22 44 op toestel 10. HAAG/WASSE- - iAR „Kom op een b >Qie zomerdag maar is bij ons op de koffie luister naar de herrie *Jhet zwembad bij ons >p de achtertuinen brengt, je t s ik dit van tevoren ge- 1 iten had, dan had ik het lis nooit gekocht". Aldus n geëmotioneerde me- ouw Weevers-Stous gis teren tijdens een zitting van de Raad van State. Mevrouw Weevers-Stous en een aantal bewoners van de Admiraal Hel- frichlaan en de Schouw- weg waren bij de Raad van State in beroep ge gaan tegen een uitbrei ding van het zwembad, waarvoor de gemeente Wassenaar vergunning heeft verleend. „Bij de uitbreiding van het bad komt een bikinibar én een ter ras aan het sportveld. Vooral bij mooi weer gaat dat veld volzitten. Op mooie dagen hoeven wij niet in de tuin te gaan zitten, we vergaan dan van de herrie" aldus haar man, ir. J.D. Weevers-Stous. Deze klaagde er ook over dat het zwembad geregeld 's nachts door jongeren wordt gekraakt, met de nodige over last vandien. In totaal wonen er ongeveer tachtig mensen in de directe omgeving van het bad. Volgens de heer Weevers- Stous hebben zeker dertig om wonenden klachten over het geluid. Volgens de directeur van de N.V. Sportfondsenbad, de heer B.J. Timmermans, is het zwembad bij een aantal omwo nenden „altijd de zondebok. Het is te betreuren dat mensen die bevoorrecht wonen, in ri ante huizen met grote tuinen, zo intolerant zijn, dat zij kin deren uit veel minder bevoor rechte buurten het plezier van het spel op een zomerse dag in het buitenbad misgunnen", al dus Timmermans. Geluidschermen Volgens de directeur van het zwembad gaat er genoeg ge beuren om de geluidsoverlast te beperken. Zo komen er twee geluidsschermen. Daar door wordt het geluidsniveau met minstens de helft vermin derd. Daarnaast zei hij dat het met de nieuwbouw van het overdekte wedstrijdzwembad van vijftig meter lengte in de zomer mogelijk blijft om bin nen te zwemmen. Nu is dat niet mogelijk bij grote drukte. „Daardoor neemt ook de ge luidhinder af", zo vertelde de heer Timmermans. De heer Weevers-Stous bracht daartegen in dat de gemeente en de architect van het nieuw te bouwen gedeelte van het bad, nooit rekening hebben gehouden met de geluidhinder die hierdoor kan ontstaan. „Ze geven dat zelf toe, de architect zei zelfs dat hij daar geen ver stand van had In de zomer van vorig jaar heeft een geluidonderzoeksbu reau de herrie gemeten. Vol gens het rapport van dat bu reau valt het wel mee met de overlast. Een deskundige van de Delftse. Stichting Geluid hinder betoogde echter dat er, met de te plaatsen geluidwal, nog wel veel herrie overblijft. Zich uitspreken tegen het ver lenen van de hinderwetver gunning door de gemeente deed hij niet. Wel maakte hij duidelijk dai het geluid van menselijke stemmen, die niet zijn geme ten maar wel doorklinken, heel hinderlijk kan zijn. Een vertegenwoordiger van hei bureau dat de geluidmetingen voor de gemeente had gedaan, verklaarde dat het geluidni veau juridisch gezien nergens wortjt overschreden De staatsraad doet binnenkort uitspraak. 'I let lag voor de hand, lat deel 9 van de reeks jHutspot, Haring en Wit tebrood" een smeuïge ïjverzameling „allerleids" taou worden. Het gaat jhier om „tien eeuwen" JLeiden, Leidenaars en Jhun straatleven. Een vier ■man (onder wie een ^vrouw, Ingrid Moerman) 9sterk team heeft zich met jkennelijk veel plezier op jde objecten geworpen. jHet zijn, voor de goede orde, G.J.M. van Baarsel, E.P. Kwaadgras en l.W.L. Moerman, met bij dragen van D.E.H. de >er. Ze moeten zich en van jolijt in de han den gewreven hebben Jfalvorens het Leidse r-istraatleven aan te pak ken. Zoals het in opbou wende geschriften hoort, -4toont een van de auteurs -jzich tenslotte ook een te enstander van het he- iendaagse straatbeeld, "dat in de city goeddeels bepaald wordt door kar- revrachten auto's, zowel doorgaande als gepar keerde. Ofschoon het Leidse straatle ven qua gezelligheid nog lang niet dood is, met de rijen martktkraampjes die duizen den trekken, met de „sier- dltuintjes" langs vele stadsge- 2 veis, met de in tal (en preca- j-io toenemende terrasjes, met het straatorgël dat elek- ^Kttsch „draait" en harmo- ilieuze loopjes neemt temid- e den van de slenteraars in de winkelstraten, en verzoek nummers speelt op straat-, buurt- en familiefeesten. Woonerven 3$Maar die auto heeft nog lang r niet gewonnen. Men signa leert met ondubbelzinnig ple- yyizier, dat woonerven met c drempels en „remmende j slingers" het verkeer trach ten in te tomen. Regulerende j maatregelen die, helaas, ge paard moeten gaan met het plaatsen van ontelbare beton nen en ijzeren paaltjes. Alles bijeen, zo zegt men, gaat het „in feite om voetgangersre servaten temidden van auto- land". Nee, dan was het een jaar of tachtig geleden wel even an ders. Toen, in 1899, bezorgde studerende jonker Schorer Leiden z'n eerste automobiel, (tweedehands) Benz 1 Comfortable, die vele scheve ogen maakte en door „le peu- ple" als een monstrueus on- ding werd beschouwd. Maar J1' Schorer zat op de bok van zijn heraut van een nieuw tijdperk, trok de pet tot bijna over z'n ogen en draaide de rem los, schakelde, rinkelde met de bel en gaf stotend gas. Sombere gezichten alom. In Sómmige Leidse straten zag -je een blauw bord met daar op: „Voertuigen met mecha nische kracht stapvoets rij den". Botsing Een kwart eeuw later was Leiden al zover, dat er een re|ferme autobotsing kon ilaatsvinden: in 1924 reden >ij het Haagsche Schouw "Jtwee luxe vervoermiddelen Wasdag aan de Waardgracht, eind vorige eeuw. op elkaar en zorgden voor een internationaal treffen: een Nederlandse T-Ford en een Belgische Minerva. Beide met particuliere chauffeur, want een normale sterveling reed toen nog niet zelf of hij moest een puissant rijke ster veling zijn. Ook dat was Leids straatleven. De ver keersdrukte, zelfs met paar- detram of de electrische tram, was nog gemakkelijk te verwerken. Je kon nog best met vee op -de Stationsweg lopen, op een marktdag. De trambestuurder gaf dan wel voorrang. Maar de man- en paardek- racht begonnen het onmis kenbaar af te leggen tegen de motorische krachten in op komst. Voor het louter „men selijke" hooguit onder steund door trekschuit, de karren en koetsen of ander onschuldig rollend materieel moeten we terug naar vo rige eeuwen. Daar is een schilderij uit 1789 (u zult het best vinden, dat de maker er van Paulus Constantijn la Fargue was), dat de „termi nal" van trekschuiten aan de Korte Mare laat zien. Daar liggen er wat, een stuk of drie, te wachten op de dienst regeling of op een goed beta lende, verwende huurder. Sinds 1657 vertrokken de schuiten vanaf het Haarlem se Veer aan de Korte Mare naar Haarlem. Met in de buurt veerhuizen, aan het be ginpunt. Ja, die schuiten zorgden met aankomst en vertrek al voor heel wat Leids straatleven. En de be volking eromheen was nog fifty-fifty: voor een deel mensen, en een goed deel koeien en ander rundvee. Te klein Zoals elders was het leven van alledag in Leiden (zoals vandaag nog het leven in zui delijker streken) op straat waarneembaar. Niet zozeer omdat het buiten zo warm was, maar omdat de meeste huisjes te klein waren om voortdurend binnen te zitten. Ook toen men toont ons beelden uit het einde der 19e eeuw was er behoefte aan „frisse lucht"; hoewel die be zwangerd werd door aller hande geuren en geurtjes. De leerlooier en de bakker „loosden" op de vrije natuur, en de kleine bierbrouwer deed hetzelfde. Verf ketels stonden er te pruttelen boven turfvuurtjes, en midden in de stad stonden nog niet eens zo heel lang geleden de varkens, geiten, schapen en koeien op stal. Kippen pikten in straat en steeg nog hun graantje mee, en de vrouwen, aan de Waardgracht zeg maar, vierden er hun wasdag met een uitbundigde verto ning tot op de kinderhoofdjes van het wegdek. Want pro per waren we wel, in het verleden, ook in Leiden. De jongens en meisjes van toen leefden zich als kinderen uit, vlak langs de linnen lakens die te bleken lagen. En de moeders kijfden. Er waren nog kijfvrouwen. Tegen woordig vatten we zoiets on der andere termen. Een auteur, die van de sfeer geproefd moet hebben, vraagt zich af, hoe „anders" Leiden destijds geroken heeft. Zonder de uitlaatgas sen van vandaag, of de walm van snackbars en machines. Dat is weer wat anders dan de „overlast" van een koffie branderij. „En hoe ontwaakte de stad, zonder het gedreun van de eerste vrachtauto's, zonder de „wolk" van gelui den, sirenes en treinen, sner pende brommers en daveren de Jumbojets?" Heel anders, natuurlijk. En de auteur zou het een feest vinden als het mogelijk was, dat bonte ver leden echt in geuren en kleu ren te vertellen. Klokkengelui Maar hij komt al een heel eind, als hij 't heeft over het dagelijks klokkengelui waar mee de goede stad Leiden in de prille ochtend tot de ar beid werd geroepen. Klok ken, zowel carillon als kerk- „weversklokken of dagklok- ken", maakten de dienst uit. Op de minuut af. Treuzelen met opstaan was er niet bij. Na zeven minuten klonk een tweede kloksignaal, en wie dan nog niet op z'n werk was kon z'n hele dagloon verspe len. Dat was de macht van de oude ochtendklok; gold voor zowel de kleermakers en de schoenmaker, de bakkers, als voor de wevers en vollers, de smeden. Je most aan de slag, of je wilde of niet; een win kelsluitingswet was nog even onbereikbaar als Mars voor ons. En de boeren met hun vee buiten maar wachten voor de stadspoorten, tot ze open zouden gaan. En, trou wens, de avondklok was ook zo'n baas: als je niet op tijd binnen was kon je wel inpak ken, want de wachten aan de poorten kenden geen pardon. Dan had je nog de „roep klok", vanaf het stadhuis, als het stadsbestuur weer eens wat besloten had. Of je die klok gehoord had of niet, je diende, bijvoorbeeld, 's win ters, bij vorst, maar een bijt te hakken in de buurt van waar je woonde. Ten behoeve van de brandweer, want 's winters brandden er heel wat lampjes en haardvuren. En de brandklok, niet te verge ten. Baldadigheid, door aan zo'n klokketouw te trekken, werd gestraft met een stevige boete. Het middeleeuwse en wat latere Leiden had over tredingen beter in de hand dan in onze dagen. Stapvoets Leiden was in die voorbije dagen één woonerf. Ieder weggebruiker nam voetstoots het tempo stapvoets aan, op straffe weer van een straffe boete. Hard rijden met kar ren was er niet bij. Alleen in de oogsttijd, als iedereen moest helpen bij het op tijd binnenhalen van het gewas, mocht men er de zweep over leggen. Spelen mocht je na genoeg overal. Zelfs die inge snoerde kinderen van de 17e eeuw, en die opgeprikte uit de 18e. Tollen en hoepelen en zo, en kaatsen, of met een pijl en boog schieten. Maar niet te dicht bij de Latijnse School, want door spelen en ander kattekwaad zouden de scholieren gestoord kunnen worden. En op de stadse kerkhoven moest je je ook inhouden, bij verordening. En zeker geen tikkertje spe len of schieten. Schieten, daar waren onze jeugdige en ook minder jeugdige voorva deren gek op. Op vogels, ha zen en vossen. Ook ooievaars (eens in de stad net zo talrijk als tegenwoordig onze rei gers) werden niet met rust gelaten. Wat de ooievaars aangaat was een stad als Lei den een stuk beter voorzien dan het Oudewater van 1982. Maar het afschieten zat er al vroeg in, ondanks de bepa lingen van de overheid die beschermend wilde werken. Nu naar het gedachte „onge dachte". Wie meende, dat Leiden geen „rosse buurt" heeft, moet nu van de be schrijvende auteurs aanne men, dat dit in het verleden wel even anders is geweest. Je had er talloze buurten, Aan het eind van de Hooigracht, omstreeks 1900, met de smederij van M. Lange- zaal en Zn. Toen de fiets in zwang kwam, werd hij ook rijwielhandelaar. In 1935 sneuvelde dit rijtje huizen, en maakte plaats voor de Kaasmarkt. Rechts de gepekte Brug over de Oude Rijn, verbinding tussen Hooigracht en Pelikaanstraat. Een „internationale" aanrijding bij het Haagsche Schouw in 1924; tussen „Nederland en België". met de fraaiste namen: „Pry- ly", bijvoorbeeld, en „Pad mos" en „Cranenburch", of het Rijck van Pallas (Athe ne). Maar je had net zo goed Billenburch: de buurt rond het Noordeinde, begrensd door de Groenhazengracht. Daar zaten in de 15e eeuw al beschermde deernen, die toe stemming hadden er hun be roep uit te oefenen. Zo had je ze ook in het Maredorp bij de Mirakelsteeg en Clarensteeg (toen nog Sint Nyclaissteeg). Bij de Haagpoort of Witte Poort had je het middeleeuw se „eroscentrum", het terri toir van Fye „mitten Billen" en „Schelu Truyden" en „Groen Haze", welke laatste waarschijnlijk de enige bor deelhoudster in Nederland is die een straat naar zich ver noemd kreeg: Groenhazen gracht. Leiden staat ook in dit opzicht voor niks! Schele Trui was een voorgangster van Groen Haze en andere zwoele stadgenotes. Overi gens: het stadsbestuur werkte wel beperkingen in de hand, zodat „goede, eerbare persoe nen" ongedeerd buiten de „openbaire herberge" kon den blijven. Misstappen Nou, gekke verhalen hoor, dissen me daar die samen stellers van deel 9 op. Over misstappen en nachtelijke voetgangers, die hun boekje te buiten gingen. Overmoedi ge buien door de drank, het inslaan van ruiten bij buren en magen, kennissen of poli tieke tegenstanders. De nachtwakers maakten wel haast overuren. En als meisje kon je je beter ook niet 's avonds alleen op straat wa gen. Al in de 15e eeuw niet. En ook eerder niet, en ook niet later. Nooit dus. Daar is sprake van Bouwen de lepel maker, die in 1483 (toen zich onderbetaald voelende werk lieden nog doende waren met de bouw van de Pieterskerk; ik noem nou maar een vrome bezigheid) met vrinden een paar meisjes naar huis bracht, na een feestje. Krijgt Bouwen het me daar opeens op de heupen en richtte z'n „quade begeerte" eensklaps op Meijnse Jans dochter. Toevallige passanten (en zo laat) konden het meis je nog ontzetten. Maar Bou wen, hardnekkig in z'n lus ten, ging na een paar dagen weer stappen. Nu met de priester heer Gerrijt Clais- zoon. Opnieuw ontmoette Bouwen het andere geslacht: twee deernen. En opnieuw kon hij zich niet bedwingen. Nogmaals (ik vermijd verder het beschrijven van zijn ge drag) konden voorbijgangers tijdig hulp verlenen. Heer Gerrijt speelde geen beste rol; hij werd later door het gerecht aan de rechtbank van de bisschop (van Utrecht) overgedragen. Ge noeg daarover: Bouwen heeft het nooit geleerd, en als sex- maniak moest hij een bede vaart maken naar Santiago de Compostella in Spanje (onze „Lodewijk" weet daar meer van), en bij thuiskomst vertrok Bouwen noodge dwongen onmiddellijk weer naar Rome, voor een nieuwe bedevaart. Daarna kon hij beter maar uit Leiden weg blijven. Nee, de samenleving is er sindsdien wel anders op geworden. Markt Leiden en de markt. Een hoofdstuk apart. Schilderach tig en boeiend. Ik zal daar niet verder over uitwijden. Men schaffe zich beter deel 9 van de reeks aan. Wel moet het mij van het verraste hart. dat in 1800 door een zekere R. Feil, op zijn „Reize door de Bataafsche Republiek", de „Leidsche zindelijkheid" werd beschreven. „De inwo ners van Leyde zijn beroemd voor hunne strenge onophou delijke zorg voor zindelijk heid. Nationale deugd der Hollanders, weliswaar, en te recht". Maar Feil zag Leiden in het bijzonder, en hij stond er perplex van. „Werden de huizen niet bijna dagelijks gewassen, en daardoor de na delige werking van den dampkring tegen gegaan, dan zou de vochtige luchtgesteld heid in Holland binnen wei nige jaren de vergankelijke stoffen bederven en verte ren". Er staat in deel 9 van de boeiende uiteenzetting over Leiden en z'n bewoners nog veel meer opgetekend dat de moeite en het plezier van het lezen en kijken waard is. Men schaffe zich deze stof aan; ook de vorige delen kun je niet missen, als Leiden en z'n verleden je ter harte gaan. Nog een paar maanden (deel 10 staat direct voor de deur), en de zaak kan verza meld worden in een pracht- bewaarband. En dan hup in de boekenkast, en anderen maar vragen of ze „het even mogen lenen". Maar deze luchtige, amusante en getrou we weergave van een Leidse historie kunnen we straks in feite allemaal „op ons eige" voor ogen en op de plank hebben staan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1982 | | pagina 5