Willem Sandberg:
museumdirecteur,
verzetsman
en typograaf
„Ik vond het
tijd dat er
beslissingen
werden genomen"
ZATERDAG 3 JULI 1982
bnkheer meester doctor
jfillem Jacob Henri Berend
andberg werd op 24 oktober
|}97 geboren in Amersfoort,
ezelfde stad waar
ijfentwintig jaar eerder Piet
ïondriaan het licht
anschouwde dat in het leven
jan beide mannen zo'n
minente rol zou spelen: in
■jet leven van Mondriaan als
rondvester van de
jndamentele abstracte
tfiilderkunst, in dat van
andberg als wereldvermaard
m ider van een modern
jiuseum en als toonaangevend
rpograaf.
an de invloedrijke
activiteiten van Sandberg als
museumman en grafisch
ontwerper wijdt De Zonnehof
in Amersfoort van 6 juli tot en
met 19 september een grote
overzichtstentoonstelling, die
is opgebouwd rond
hoogtepunten uit zijn werk.
Gedurende zijn
directeurschap, van 1945 tot
1963, verhief Sandberg het
Stedelijk Museum in
Amsterdam tot voorbeeld van
de museumwereld en tot
brandpunt van de moderne
beeldende kunst, nationaal en
internationaal.
Sandberg maakte Nederland
vertrouwd met de werken van
Kandinsky, Picasso, Matisse,
Cobra, Bissiere, Chagall,
Mondriaan, Malewitch, Moore
en vele, vele anderen. Met zijn
tentoonstellingen Cobra,
Bewogen Beweging en
Dylaby, dynamisch labyrint
doorbrak hij bestaande
grenzen en opende hij nieuwe
wegen voor een modern
museumbeleid. Baanbrekend
werk verrichtte Sandberg ook
en vooral ten aanzien van de
inrichting van het museum en
de informatie aan het publiek,
ten behoeve waarvan hij
honderden catalogi, affiches
en teksten ontwierp. Er is op
de wereld praktisch geen
museum voor moderne kunst
aan te wijzen, waarin geen
ideeën van Sandberg zijn
verwerkt.
Mondriaan, begonnen in een
stad met één toren, overleed
op 1 februari 1944 in New
York, een stad vol torens.
Het zien van zijn werk, in
1922 in Parijs, gaf aan de
levensloop van zijn veel
jongere stadgenoot een
beslissende wending.
Sandberg, inmiddels 85 jaar, is
nog springlevend. Het raam
aan de voorzijde van zijn
kamer, biedt uitzicht op het
prachtig ontworpen evenbeeld
van zijn eigen Amsterdamse
etagewoning, waarvan de
felrode, blauwe en gele
borstweringen het hart van
Mondriaan zouden hebben
doen opspringen. Boven aan
de trap worden we begroet
door een kwieke grijze kuif,
die zacht als zijde, maar
met een onverwoestbare
inplant met een flitsend
handgebaar telkens opnieuw
voor twee alerte blauwe ogen
moet worden weggewerkt.
Als wij onze verbazing uiten
over het reusachtige volume
van een vingerplant met
boomdikke stammen, vertelt
Sandberg dat hij die plant al
veertig jaar heeft, om ons
vervolgens en niet zonder
gepaste trots te wijzen op een
magnifieke kamerlinde, die
het al dertig jaar bij hem heeft
uitgehouden.
Zijn medewerking aan het
gesprek over zijn jeugd, zijn
rol in de illegaliteit, zijn
periode als museumdirecteur,
zijn studietijd, zijn
bemoeienissen met het Centre
Pompidou in Parijs en de
jongste stromingen in de
schilderkunst is
voorbeeldig. Sandberg,
beminnelijk, inschikkelijk,
voorkomend en onvermoeid
doorpratend, maakt echter na
twee en een half uur abrupt
en gedecideerd een einde aan
het gesprek: „Ik heb om half
twee een afspraak, dus we
stoppen er mee".
Twee dagen later belt
Sandberg op: hij is iets
belangrijks vergeten.
Gelijktijdig met de opening
van de tentoonstelling
verschijnt zijn boek „Art
notities over kunst in de jaren
'40-'45", een uitgave van
Swerts-Utrecht en Stünke-
Keulen. Of ik dat nog wil
vermelden.
|p§ bent in 1897 in Amersfoort geho
on, waar uw vader gemeen tesecre-
'is was. In 1904, na de benoeming
t uw vader tot griffier van de
ten van Drente, verhuisde het
?zin Sandberg naar Assen. Welke
irinneringen bewaart u nog aan
Amersfoortse periode?
'at is heel weinig. We bewoonden
yjj^n grote witte villa met een grote
lin. In die tuin hield ik allerlei
jieren, onder andere kippen en een
jeit, waar ik veel mee in de weer
tras. Maar de sterkste herinneHng
lewaar ik aan de huisbediende die
ksftij, gekleed in een lange zwarte jas
3-|n een hoge zwarte hoed op, dage
lijks naar school bracht en van
-vitchool haalde. En het gaslicht, na-
n^urlijk. Dat geitje werd in Assen,
Invaar ik ook bijen hield, door een
d witsnapte zwerm bijen doodgesto
ken. Dat heeft diepe indruk op mij
evenals een ansichtkaart
z'tie ik in die tijd eens ontving en
nraarop een afbeelding stond van
t fen man die werd gevierendeeld.
:k[erder herinner ik me vrijwel
Sets uit die periode",
ek
vader vertegenwoordigde een
artterk hiërarchisch bestuurlijk ge-
W, uw moeder was haar leven
vang betrokken bij vraagstukken
llfcn opvoeding en onderwijs. U
jebf een actieve rol gespeeld bij het
jrganiseren van het kunstleven,
lifooral na de oorlog, terwijl uw mu
seumbeleid altijd een duidelijk op
(educatief) stempel
cHee/f gedragen. Hebt u die beleids-
-1ccenten van thuis meegekregen?
iék weet dat zo niet, ik denk van
tiet. De werkzaamheden van mijn
"jader, of de publikaties en activi
van mijn moeder waren
(luis zelden onderwerp van ge-
Ïrek, of het moest terloops zijn.
;e, dat zijn toch elementen die
ortvloeien uit mijn al vroeg ont-
kkelde maatschappelijke en soci-
opvattingen. Daarop was ook
iatere personeelsbeleid in het
Museum gebaseerd. Een
H in mijn eerste daden in het mu-
um was de oprichting van een
personeelsvereniging en er voor
irgen dat alle museummedewer-
ers, ongeacht hun functie, ambte-
lar werden, met alle daaraan ver-
jnden sociale zekerheden".
jdens uw gymnasium-opleiding
Assen ontmoette u de schilder
oessingh, die u schilder- en teken-
s gafDat bracht u in contact met
'n milieu, dat volmaakt tegenge-
eld was aan de streng-calvinisti-
he omgeving thuis.
fa, ja, door Roessingh leerde ik
>or het eerst een ongebonden
mstenaarsmilieu kennen. Zijn
ouw was een Antwerpse, dus het
yng daar heel gastvrij en los' toe.
ft ben toen heel anders over de
Sngen gaan denken. Die ontmoe-
Ïig heeft mijn leven zeker beïn-
oed, ja".
t[a uw eindexamen ging u naar de
rijksacademie in Amsterdam. U
ebt het daar niet lang uitgehou-
"Nee, een half jaar, geloof ik. Het
teviel me niet op de academie. Ik
ond het niet zo interessant wat
Bar gebeurde, dus stopte ik er
jee".
andere gebeurtenis van belang
<tas uw ontmoeting met de persoon
-li de ideeën van de dichter Her-
■ian Gorter, in datzelfde jaar. Hoe
■yam dat contact tot stand?
was samen met Willem van
in militaire dienst. Die
toonde in Haarlem, maar hij stu-
ierde rechten in Amsterdam. Van
'averen had de hbs doorlopen en
staatsexamen gedaan,
iarvoor hij lessen in Latijn en
irieks bij Gorter had gevolgd. Van
"averen wilde tijdens die lessen al
•aag meer weten over het commu-
hij wist dat Gorter com-
nist was maar Gorter had al-
gezegd: „Eerst je examen doen,
in praten we daarover". Toen dat
tver was, zocht Van Waveren, die
teen kamer had in Amsterdam,
'en geschikte ruimte om met Gor-
I r, die in Bussum woonde, Das
apital van Marx door te nemen,
odoende kwam Van Waveren bij
mij met de vraag of ik mijn kamer
daarvoor niet wilde lenen. „Dat is
best", heb ik toen gezegd, „maar
dan wil ik bij die lezingen en ge
sprekken aanwezig zijn". Die ge
sprekken zijn voor mij heel belang
rijk en stimulerend geweest".
Met mensen
In december 1922 u was inmid
dels getrouwd ging u naar Parijs
om een woning te zoeken. U wilde
naar de Académie de la grande
chaumière, omdat je daar vrij naar
model kon tekenen. U hebt toen
ook het werk van Piet Mondriaan
leren kennen.
„In deze periode dacht ik er al aan
om het schilderen op te geven. Het
werk van Mondriaan gaf voor mij
de doorslag: het gevoel dat ik ooit
nog wel eens zou kunnen maken
wat Mondriaan al lang gedaan had,
zette een streep onder mijn schil
der-ambities. Bovendien wilde ik
meer in het maatschappelijke leven
staan, met mensen werken in
plaats van alleen in mijn atelier te
zijn met een schildersezel".
In 1927 volgde u in Wenen colleges
bij de psychologen Bilhler en Adler
en ging u ook beeldstatistiek stude
ren bij Otto Neurath, die een sterk
maatschappelijk geëngageerde me
thode voor beeldoverdracht had
ontwikkeld.
„Nou ja, studeren ik heb van
hem geleerd hoe het moest, want ik
herinner me niet dat ik er voor die
tijd al mee bezig was. Beeldstatis
tiek had mijn bijzondere interesse
door mijn maatschappelijke uit
gangspunten. Het had iets nuttigs
en tegelijkertijd had het iets met
kunst te maken".
Uw typografische werk blinkt uit
door helderheid en eenvoud, het is
altijd duidelijk wat u daarmee hebt
willen overdragen. Zijn de grond
slagen voor die helderheid opge
daan bij Neurath?
„Misschien, ik weet dat niet meer
zo precies. Ik vond het in elk geval
een bijzondere man en ben in We
nen veel met hem opgetrokken.
Dat was trouwens in het Wenen
van toen heel gemakkelijk. Mensen
gingen daar makkelijk met elkaar
om, je werd bijvoorbeeld meteen
uitgenodigd om te blijven eten. Ik
kreeg wel eens de indruk dat bui
tenlanders in Oostenrijk belangrij
ker werden gevonden dan Oosten
rijkers zelf".
Na bezoeken aan Berlijn en Dessau,
waar u nader kennismaakte met
het werk en leden van het Bau-
haus, keerde u terug naar Neder
land en kwam u min of meer toe
vallig in de drukkerswereld te
recht.
„Ik kende een uitgever, die mij
vroeg voor hem een ontwerp te
maken, nou en toen ben ik maar
aan de gang gegaan, zonder een be
paald doel, maar ik heb toen wel
mijn ogen wijd opengezet. Enige
drukkerservaring had ik in Zwit
serland opgedaan, waar ik zes we
ken op een drukkerij had gestaan
en heb geletterzet, ik keek gewoon
hoe anderen het deden. Door mijn
contacten met het Bauhaus ben ik
ook meer de abstracte kant opge
gaan".
Van wanneer dateren uw eerste
contacten met het Stedelijk Mu-
„Kijk eens, in 1930 kreeg ik van
het Stedelijk mijn eerste opdrach
ten om beeldstatistieken te maken.
In 1932 werd me gevraagd lid te
worden van de VANK de Vere
niging van Ambacht en Nijver
heidskunst, de latere GVN, de Gra
fische Vormgeving Nederland
die een aantal malen in 't jaar een
paar ruimten van de benedenver
dieping van het Stedelijk kon krij
gen om tentoonstellingen te organi
seren. Omdat ik bij die organisatie
betrokken was, kwam ik in contact
met het museum. In 1934 kwam
Moholy Nagi, een van de belangrij
kere professoren van het Bauhuis,
onder druk van het nationaal socia
lisme in Duitsland naar Nederland.
Hij leefde toen van zijn typografi
sche ontwerpen voor het blad „In
ternational Textiles", dat hier werd
uitgegeven. Ik heb hem voorgesteld
van zijn werk een tentoonstelling
in het Stedelijk te maken. Hij ging
daar grif op in omdat hij zijn werk
zelf niet uit Berlijn had kunnen
meenemen. Het museum kon dat
echter wel. We hebben toen een
betrekkelijk belangrijke tentoon
stelling van zijn werk kunnen or
ganiseren, waarin onder andere
zijn „Lichtmachine" een van de
eerste voorbeelden van kinetische
kunst een rol speelde. In diezelf
de tijd leerde ik Nelly van Does
burg kennen en zo kwam ik in"
contact met de buitenlandse ab
stracter Daardoor kor ik, vrijwel
direct na mijn benoeming als ad
junct-directeur, een tentoonstelling
over abstracte kunst organiseren,
met werk van Kandinsky, Mondri
aan, Van Doesburg natuurlijk, en
anderen".
Dat verzoek om adjunct-directeur
van het Stedelijk te worden, ging
nogal curieus in zijn werk.
„Ja, de vorige onderdirecteur, Van
Regteren-Altena, was tot professor
benoemd en toen vroeg Röell, de
toenmalige directeur, of ik hem
geen namen kon noemen voor de
opvolging. Ik heb hem toen alle na
men genoemd die ik kende, maar
op elke naam zei hij telkens nee.
Op een zeker moment ben ik maar
opgestapt en toen ik bij de deur
was zei hij: „Denk er nog eens over
na". „Niks over na te denken", zei
ik, „alle mensen die ik ken, heb ik
je genoemd". Die dag kwam ik
thuis. Mijn vrouw stond in de keu
ken en ik vertelde haar het ver
haal. Nadat ik was uitverteld zei ze:
„Ben jij een domme jongen hij
bedoelt natuurlijk jou". De volgen
de dag belde Röell mij op en vroeg
of ik er al over had nagedacht. Ik
vertelde hem dat mijn vrouw dacht
dat hij mij bedoelde. Röell ant
woordde: „Je vrouw heeft gelijk, ik
bedoelde jou".
Was dat echt een verrassing voor
„Jazeker, ik had nog nooit aan die
mogelijkheid gedacht. Met mijn ty
pografische opdrachten en beeld
statistieken kon ik een behoorlijke
boterham verdienen. Bovendien,
die ambtelijke wereld trok me niet
erg aan. Een aanleiding om het
toch te doen was de voorbereiding
van het Nederlandse Paviljoen op
de Wereldtentoonstelling in Parijs,
waar ik als commissaris intensief
bij was betrokken. Dat was heel
veeleisend werk, maar het werd
beschouwd als een erebaantje, met
na afloop een ridderorde als salaris.
Ik kon in die tijd dus best wat ge
bruiken. Als onderdirecteur ging ik
driehonderd gulden in de maand
verdienen, geloof ik".
Een van uw eerste geruchtmaken
de daden was het laten wit schilde
ren van de rode en gele steentjes,
waaruit de muren in het museum
waren opgetrokken.
„Na zo'n vijf maanden zei ik tegen
Röell dat ik dat gebouw niet meer
om aan te zien vond en dat ik het
ging wit schilderen. Röell was het
helemaal met me eens, maar vond
dat daarvoor eerst toestemming aan
de gemeente moest worden ge
vraagd. Ik zei hem, dat je die toe
stemming toch niet kreeg, maar als
hij de verantwoording niet op zich
wilde nemen, dat ik dat dan wel
wilde doen. Dus stelde ik hem voor
er een weekje tussenuit te gaan,
dan zou hij wel zien wat er was ge
beurd als hij terugkwam. We heb
ben toen de boel gewitkwast. Toen
burgemeester De Vlugt, die zelf
aannemer was geweest, zag wat er
was gebeurd, vond hij dat ik het
meesterwerk van architect Weis
man geschonden had".
Hij was echt woedend?
„Hij was echt heel kwaad, vooral
omdat hij meende dat het niet met
afwasbare verf was gebeurd. Ik zei
hem, da's niet waar, heb toen een
vinger natgemaakt en achter een
van de oude brandslangen, die aan
de muur waren bevestigd, het wit
er afgeveegd. Dat kalmeerde hem.
Overigens ben ik tijdens de oorlog,
toen ik in het verzet als verbin
dingsman optrad, goed bevriend
met hem geraakt".
Verzet
Hoe raakte u in het verzet betrok
ken?
„Jaffé was als assistent van Van
Regteren-Altena ook assistent van
het Stedelijk. Onder Röell was hij
als volontair bij het rpuseum geble
ven. Tussen '41 en '42 werd hij
plotseling opgeroepen voor de Ar-
beitseinsatz in Duitsland en is toen
ondergedoken. Mijn vriend Mart
Stam, die directeur was van de
Kunstnijverheidsschool tegenover
het Stedelijk, heb ik toen gebeld
om over die zaak te praten, want ik
vond dat we wat voor Jaffé moes
ten doen. Nou, dat werd dus het
vervalsen van persoonsbewijzen,
dus het maken van persoonsbewij
zen zonder „J" maar ook voor an
dere mensen die voor de Einsatz
waren opgeroepen. Dat lukte heel
goed".
Hoe deed u dat met de watermer
ken?
„Eerst had Gerrit van der Veen
daar proeven mee genomen, een
echt watermerk met papierpap en
zo, maar dat papier vloeide, daar
kon je niet met inkt op schrijven.
We kwamen op het idee wiens
idee het was weet ik niet meer pre
cies om twee vellen papier te ne
men, één met een grijs fond, met
een watermerk uitgespaard in wit.
Dat werd op het tweede vel geplakt
en met dat procédé bleek het valse
niet van het echte te onderschei
den.
Het enige bewijs kon nu alleen nog
maar door het Bevolkingsregister
worden geleverd, dus vatten wij
het plan op dat register op te bla
zen, maar niet nadat wij ons ervan
hadden verzekerd dat dat geen le
vens van buitenstaanders zou kos
ten. Dat is dan ook niet gebeurd.
Een vriend van Arondeus, onze
koerier, is snel na de aanslag door
de Duitsers gepakt en die heeft al
onze namen en adressen opgege
ven. Ik weet niet onder welke tor
tuur, ik zal hem dat ook nooit kwa
lijk nemen. Dat was op 27 maart
1943. Op 1 juli van hetzelfde jaar
zijn achttien mensen die bij de
overval waren betrokken, gefusil
leerd. Onder wie mijn beste vrien
den Willem Arondeus, Willem
Brouwer en Koen Limperg, de ar
chitect. Gerrit van der Veen en ik
zelf waren de enige direct betrok
kenen die niet zijn gepakt. Ik had
niet aan de overval zelf meegedaan
omdat ik kort tevoren nog mensen
van de politie in het museum had
rondgeleid. Het risico dat ik zou
worden herkend was daarvoor te
groot. Zelf ben ik op 1 april onder
gedoken in de Vondelstraat, daarna
in Arnhem, vervolgens in Gen
nep".
Bestond er naast al uw verzetsacti
viteiten na de aanslag op het be
volkingsregister en gedurende uw
onderduikperiode trad u op als ver
bindingsman van de illegaliteit
nog gelegenheid om over de toe
komst na te denken, bijvoorbeeld
hoe het er in Nederland na de be
vrijding zou moeten komen uit te
zien?
„Nou, we hadden een groepje van
vijf mensen dat daarop studeerde,
als onderdeel van de Geestelijke
Weerbaarheid, een organisatie die
vóór de Duitse inval al bestond. Zo
was er een Utrechtse groep, een
Rotterdamse en een Amsterdamse
groep met Jan Romein, Zuis, mr.
Baard, professor Valkhof en ikzelf.
Ik trad onder meer op als verbin
dingsman tussen de Amsterdamse
en de Utrechtse groep. De meeste
van die bijeenkomsten waren in
Castricum, waar ik een houten
huisje in de duinen had bij de bun
ker waar de museumschatten wa
ren opgeborgen. Naar aanleiding
van die gesprekken heeft Jan Ro
mein een brochure geschreven die,
naar ik meen, heet: „Naar een
nieuw Nederland". We wilden dus
naar een socialistische samenle
ving, maar het Militair Gezag heeft
dat natuurlijk helemaal onmogelijk
gemaakt".
Het aanvatten van het volksherstel
en de restauratie, meteen na de
oorlog, moet voor u en uw vrien
den een bittere teleurstelling zijn
geweest
„Ja, jazeker. Maar vooral dat Mili
taire Gezag".
Heeft die verbittering nooit nadeli
ge invloed gehad op uw werk en
inzet na de oorlog? Nooit momen
ten gekend waarop u zich afvroeg
waar doen we het allemaal voor?
„Nee, nooitIk ben niet zo'n gro
te twijfelaar, ha, haha
Controverse
In het boek „Sandberg een do
cumentaire" van Ad Petersen en
Pieter Brattinga wordt melding ge
maakt van een controverse tussen
u en de toenmalige directeur van
het Stedelijk, Röell, direct na de
bevrijding. Er bestonden plannen
om Röell het directoraat over alle
Amsterdamse musea te geven. U
was daar fel op tegen en bood uw
ontslag aan. In het boek wordt niet
verder ingegaan op de vraag, waar
om u daar zo tegen gekant was.
„Omdat ik de vrije hand wilde heb
ben! Het was een heel plezierige di
recteur, we hebben altijd uitste
kend samengewerkt. Maar hij
dacht nou eenmaal over bepaalde
zaken anders dan ik. En hij kon
geen beslissingen nemen, het was
een twijfelaar. Ik geloof dat hij bij
voorbeeld die Cobra-t.entoonstel-
ling in 1949 nooit zou hebben geac
cepteerd. Dus ik vond het tijd dat
dergelijke beslissingen wél werden
genomen. Ik heb toen mijn ontslag
aangeboden, dat echter door wet
houder De Roos, met wie ik uitste
kend overweg kón, werd gewei
gerd. De Roos bedacht toen een
constructie waardoor ik directeur
van het Stedelijk kon worden".
Naast uw veelgeroemde beleid ten
aanzien van de functie en de in
richting van het museum en de
tentoonstellingen daarin, is met
name uw democratische opstelling
ten opzichte van het personeel veel
geprezen. Zo heeft u eens een
chauffeur een tentoonstelling laten
uitzetten.
„We hadden van de illegaliteit het
verzoek gekregen in de Nieuwe
Kerk een tentoonstelling in te rich
ten over het verzet. Toen heb ik
gezegd, kijk eens. ik heb het al zo
druk, dan moet ik tijdelijk een auto
met een chauffeur hebben. Zo kon
ik op de dag mijn werk in het Ste
delijk doen en de tentoonstelling in
de Nieuwe Kerk inrichten. De
avonden gebruikte ik om de ten
toonstellingen in het Stedelijk uit
te zetten. Dat waren dikwijls heel
zware schilderijen, dus vroeg ik de
chauffeur mij een handje te helpen
bij het uitzetten van die schilderij
en. Ik had dat gedaan, maar ik was
'er niet tevreden over. Zegt die
chauffeur: „Ik kan het beter" (hij
keek vooral naar de kleur, of zo
wat). Ik heb hem bijgebracht dat
symmetrie helemaal niet nodig was
en dat heeft-ie ook direct begrepen.
Hij heeft die tentoonstelling uitge
zet en dat reuzefijn gedaan. Het
was werk van Picasso. De volgende
avond moesten we werk van Henri
Matisse uitzetten en dat heb ik ook
maar aan hem overgelaten. Later
heeft hij nog wat dingen gedaan
In het Franse tijdschrift „Art d'au-
jourd'hui" van oktober 1950 hebt u
in een lang artikel uw ideeën over
een museum voor moderne kunst
uiteengezet, ideeën waarvan de
meeste in uiteenlopende musea
over de hele wereld zijn verwezen
lijkt Gedeeltelijk ook in het Centre
Pompidou in Parijs. U maakte deel
uit van de jury die een keuze moest
maken uit de 680 ingezonden pro-
dukten.
„Dat was een internationale jury
met onder anderen Jean Prouvé,
de Franse ontwerper, de Ameri
kaan Philip Johnson, de architect
Niemeyer en een bibliothecaris uit
Brussel die een niksnut was. We
hadden veertien dagen de tijd om
een ontwerp uit te zoeken. Na een
paar dagen al stonden Prouvé,
Johnson, Niemeyer en ik voor het
huidige project en alle vier riepen
we: „Dat is wat we zoeken!" De
resterende dagen heeft Jean Prou
vé gebruikt om de andere vijf jury
leden te overtuigen, wat hem op
één na ook is gelukt".
Zo helder als de functie van het
Pompidou-complex zich aan de
buitenkant laat aflezen, zo ondui
delijk vind ik het gebouw van bin
nen.
„Nou, ik vind ook dat ze de ten
toonstellingen in het centrum over
het algemeen heel slecht neerzet
ten. Ik vind dat echt een verschrik
king. De-tentoonstelling van Pol
lock was gelukkig wat beter ge
daan, ik was daar heel erg blij om".
Uw museumbeleid heeft altijd een
sterk educatief accent gekend. Vo
rig jaar laaide de discussie over het
educatieve beleid van de Neder
landse musea hoog op naar aanlei
ding van de grote tentoonstelling
over massacultuur in het Gemeen
temuseum in Den Haag. Wat vond
u van die tentoonstelling?
„Dat was bepaald niet mijn idee. Ik
vond het ook niet helder uiteenge
zet. Ik kan me eventueel voorstel
len dat je een tentoonstelling over
massacultuur maakt, maar dit vond
ik in elk geval geen succes. Ik denk
dat mijn ideeën daarover in het
buitenland meer hebben aange
sproken dan in Nederland".
U hebt altijd (en nog) een sterke
voorkeur gehad voor de vitaliteit
in de kunst. In de jongste stroming
en is sprake van een hernieuwde
vitaliteit. Spreekt het werk van de
jonge Duitsers, of dat van de jonge
Amerikaan Julian Schnabel u aan
„Verschillende dingen van de jonge
Duitsers wel. Schnabel niet. Dat
stoot me af. Ik vind dat zo agres
sief. Dat gebruik van scherven, dat
heeft Gaudi toch veel beter ge
daan".
GODERT VAN COLMJON