Willem Sandberg: museumdirecteur, verzetsman en typograaf „Ik vond het tijd dat er beslissingen werden genomen" ZATERDAG 3 JULI 1982 bnkheer meester doctor jfillem Jacob Henri Berend andberg werd op 24 oktober |}97 geboren in Amersfoort, ezelfde stad waar ijfentwintig jaar eerder Piet ïondriaan het licht anschouwde dat in het leven jan beide mannen zo'n minente rol zou spelen: in ■jet leven van Mondriaan als rondvester van de jndamentele abstracte tfiilderkunst, in dat van andberg als wereldvermaard m ider van een modern jiuseum en als toonaangevend rpograaf. an de invloedrijke activiteiten van Sandberg als museumman en grafisch ontwerper wijdt De Zonnehof in Amersfoort van 6 juli tot en met 19 september een grote overzichtstentoonstelling, die is opgebouwd rond hoogtepunten uit zijn werk. Gedurende zijn directeurschap, van 1945 tot 1963, verhief Sandberg het Stedelijk Museum in Amsterdam tot voorbeeld van de museumwereld en tot brandpunt van de moderne beeldende kunst, nationaal en internationaal. Sandberg maakte Nederland vertrouwd met de werken van Kandinsky, Picasso, Matisse, Cobra, Bissiere, Chagall, Mondriaan, Malewitch, Moore en vele, vele anderen. Met zijn tentoonstellingen Cobra, Bewogen Beweging en Dylaby, dynamisch labyrint doorbrak hij bestaande grenzen en opende hij nieuwe wegen voor een modern museumbeleid. Baanbrekend werk verrichtte Sandberg ook en vooral ten aanzien van de inrichting van het museum en de informatie aan het publiek, ten behoeve waarvan hij honderden catalogi, affiches en teksten ontwierp. Er is op de wereld praktisch geen museum voor moderne kunst aan te wijzen, waarin geen ideeën van Sandberg zijn verwerkt. Mondriaan, begonnen in een stad met één toren, overleed op 1 februari 1944 in New York, een stad vol torens. Het zien van zijn werk, in 1922 in Parijs, gaf aan de levensloop van zijn veel jongere stadgenoot een beslissende wending. Sandberg, inmiddels 85 jaar, is nog springlevend. Het raam aan de voorzijde van zijn kamer, biedt uitzicht op het prachtig ontworpen evenbeeld van zijn eigen Amsterdamse etagewoning, waarvan de felrode, blauwe en gele borstweringen het hart van Mondriaan zouden hebben doen opspringen. Boven aan de trap worden we begroet door een kwieke grijze kuif, die zacht als zijde, maar met een onverwoestbare inplant met een flitsend handgebaar telkens opnieuw voor twee alerte blauwe ogen moet worden weggewerkt. Als wij onze verbazing uiten over het reusachtige volume van een vingerplant met boomdikke stammen, vertelt Sandberg dat hij die plant al veertig jaar heeft, om ons vervolgens en niet zonder gepaste trots te wijzen op een magnifieke kamerlinde, die het al dertig jaar bij hem heeft uitgehouden. Zijn medewerking aan het gesprek over zijn jeugd, zijn rol in de illegaliteit, zijn periode als museumdirecteur, zijn studietijd, zijn bemoeienissen met het Centre Pompidou in Parijs en de jongste stromingen in de schilderkunst is voorbeeldig. Sandberg, beminnelijk, inschikkelijk, voorkomend en onvermoeid doorpratend, maakt echter na twee en een half uur abrupt en gedecideerd een einde aan het gesprek: „Ik heb om half twee een afspraak, dus we stoppen er mee". Twee dagen later belt Sandberg op: hij is iets belangrijks vergeten. Gelijktijdig met de opening van de tentoonstelling verschijnt zijn boek „Art notities over kunst in de jaren '40-'45", een uitgave van Swerts-Utrecht en Stünke- Keulen. Of ik dat nog wil vermelden. |p§ bent in 1897 in Amersfoort geho on, waar uw vader gemeen tesecre- 'is was. In 1904, na de benoeming t uw vader tot griffier van de ten van Drente, verhuisde het ?zin Sandberg naar Assen. Welke irinneringen bewaart u nog aan Amersfoortse periode? 'at is heel weinig. We bewoonden yjj^n grote witte villa met een grote lin. In die tuin hield ik allerlei jieren, onder andere kippen en een jeit, waar ik veel mee in de weer tras. Maar de sterkste herinneHng lewaar ik aan de huisbediende die ksftij, gekleed in een lange zwarte jas 3-|n een hoge zwarte hoed op, dage lijks naar school bracht en van -vitchool haalde. En het gaslicht, na- n^urlijk. Dat geitje werd in Assen, Invaar ik ook bijen hield, door een d witsnapte zwerm bijen doodgesto ken. Dat heeft diepe indruk op mij evenals een ansichtkaart z'tie ik in die tijd eens ontving en nraarop een afbeelding stond van t fen man die werd gevierendeeld. :k[erder herinner ik me vrijwel Sets uit die periode", ek vader vertegenwoordigde een artterk hiërarchisch bestuurlijk ge- W, uw moeder was haar leven vang betrokken bij vraagstukken llfcn opvoeding en onderwijs. U jebf een actieve rol gespeeld bij het jrganiseren van het kunstleven, lifooral na de oorlog, terwijl uw mu seumbeleid altijd een duidelijk op (educatief) stempel cHee/f gedragen. Hebt u die beleids- -1ccenten van thuis meegekregen? iék weet dat zo niet, ik denk van tiet. De werkzaamheden van mijn "jader, of de publikaties en activi van mijn moeder waren (luis zelden onderwerp van ge- Ïrek, of het moest terloops zijn. ;e, dat zijn toch elementen die ortvloeien uit mijn al vroeg ont- kkelde maatschappelijke en soci- opvattingen. Daarop was ook iatere personeelsbeleid in het Museum gebaseerd. Een H in mijn eerste daden in het mu- um was de oprichting van een personeelsvereniging en er voor irgen dat alle museummedewer- ers, ongeacht hun functie, ambte- lar werden, met alle daaraan ver- jnden sociale zekerheden". jdens uw gymnasium-opleiding Assen ontmoette u de schilder oessingh, die u schilder- en teken- s gafDat bracht u in contact met 'n milieu, dat volmaakt tegenge- eld was aan de streng-calvinisti- he omgeving thuis. fa, ja, door Roessingh leerde ik >or het eerst een ongebonden mstenaarsmilieu kennen. Zijn ouw was een Antwerpse, dus het yng daar heel gastvrij en los' toe. ft ben toen heel anders over de Sngen gaan denken. Die ontmoe- Ïig heeft mijn leven zeker beïn- oed, ja". t[a uw eindexamen ging u naar de rijksacademie in Amsterdam. U ebt het daar niet lang uitgehou- "Nee, een half jaar, geloof ik. Het teviel me niet op de academie. Ik ond het niet zo interessant wat Bar gebeurde, dus stopte ik er jee". andere gebeurtenis van belang <tas uw ontmoeting met de persoon -li de ideeën van de dichter Her- ■ian Gorter, in datzelfde jaar. Hoe ■yam dat contact tot stand? was samen met Willem van in militaire dienst. Die toonde in Haarlem, maar hij stu- ierde rechten in Amsterdam. Van 'averen had de hbs doorlopen en staatsexamen gedaan, iarvoor hij lessen in Latijn en irieks bij Gorter had gevolgd. Van "averen wilde tijdens die lessen al •aag meer weten over het commu- hij wist dat Gorter com- nist was maar Gorter had al- gezegd: „Eerst je examen doen, in praten we daarover". Toen dat tver was, zocht Van Waveren, die teen kamer had in Amsterdam, 'en geschikte ruimte om met Gor- I r, die in Bussum woonde, Das apital van Marx door te nemen, odoende kwam Van Waveren bij mij met de vraag of ik mijn kamer daarvoor niet wilde lenen. „Dat is best", heb ik toen gezegd, „maar dan wil ik bij die lezingen en ge sprekken aanwezig zijn". Die ge sprekken zijn voor mij heel belang rijk en stimulerend geweest". Met mensen In december 1922 u was inmid dels getrouwd ging u naar Parijs om een woning te zoeken. U wilde naar de Académie de la grande chaumière, omdat je daar vrij naar model kon tekenen. U hebt toen ook het werk van Piet Mondriaan leren kennen. „In deze periode dacht ik er al aan om het schilderen op te geven. Het werk van Mondriaan gaf voor mij de doorslag: het gevoel dat ik ooit nog wel eens zou kunnen maken wat Mondriaan al lang gedaan had, zette een streep onder mijn schil der-ambities. Bovendien wilde ik meer in het maatschappelijke leven staan, met mensen werken in plaats van alleen in mijn atelier te zijn met een schildersezel". In 1927 volgde u in Wenen colleges bij de psychologen Bilhler en Adler en ging u ook beeldstatistiek stude ren bij Otto Neurath, die een sterk maatschappelijk geëngageerde me thode voor beeldoverdracht had ontwikkeld. „Nou ja, studeren ik heb van hem geleerd hoe het moest, want ik herinner me niet dat ik er voor die tijd al mee bezig was. Beeldstatis tiek had mijn bijzondere interesse door mijn maatschappelijke uit gangspunten. Het had iets nuttigs en tegelijkertijd had het iets met kunst te maken". Uw typografische werk blinkt uit door helderheid en eenvoud, het is altijd duidelijk wat u daarmee hebt willen overdragen. Zijn de grond slagen voor die helderheid opge daan bij Neurath? „Misschien, ik weet dat niet meer zo precies. Ik vond het in elk geval een bijzondere man en ben in We nen veel met hem opgetrokken. Dat was trouwens in het Wenen van toen heel gemakkelijk. Mensen gingen daar makkelijk met elkaar om, je werd bijvoorbeeld meteen uitgenodigd om te blijven eten. Ik kreeg wel eens de indruk dat bui tenlanders in Oostenrijk belangrij ker werden gevonden dan Oosten rijkers zelf". Na bezoeken aan Berlijn en Dessau, waar u nader kennismaakte met het werk en leden van het Bau- haus, keerde u terug naar Neder land en kwam u min of meer toe vallig in de drukkerswereld te recht. „Ik kende een uitgever, die mij vroeg voor hem een ontwerp te maken, nou en toen ben ik maar aan de gang gegaan, zonder een be paald doel, maar ik heb toen wel mijn ogen wijd opengezet. Enige drukkerservaring had ik in Zwit serland opgedaan, waar ik zes we ken op een drukkerij had gestaan en heb geletterzet, ik keek gewoon hoe anderen het deden. Door mijn contacten met het Bauhaus ben ik ook meer de abstracte kant opge gaan". Van wanneer dateren uw eerste contacten met het Stedelijk Mu- „Kijk eens, in 1930 kreeg ik van het Stedelijk mijn eerste opdrach ten om beeldstatistieken te maken. In 1932 werd me gevraagd lid te worden van de VANK de Vere niging van Ambacht en Nijver heidskunst, de latere GVN, de Gra fische Vormgeving Nederland die een aantal malen in 't jaar een paar ruimten van de benedenver dieping van het Stedelijk kon krij gen om tentoonstellingen te organi seren. Omdat ik bij die organisatie betrokken was, kwam ik in contact met het museum. In 1934 kwam Moholy Nagi, een van de belangrij kere professoren van het Bauhuis, onder druk van het nationaal socia lisme in Duitsland naar Nederland. Hij leefde toen van zijn typografi sche ontwerpen voor het blad „In ternational Textiles", dat hier werd uitgegeven. Ik heb hem voorgesteld van zijn werk een tentoonstelling in het Stedelijk te maken. Hij ging daar grif op in omdat hij zijn werk zelf niet uit Berlijn had kunnen meenemen. Het museum kon dat echter wel. We hebben toen een betrekkelijk belangrijke tentoon stelling van zijn werk kunnen or ganiseren, waarin onder andere zijn „Lichtmachine" een van de eerste voorbeelden van kinetische kunst een rol speelde. In diezelf de tijd leerde ik Nelly van Does burg kennen en zo kwam ik in" contact met de buitenlandse ab stracter Daardoor kor ik, vrijwel direct na mijn benoeming als ad junct-directeur, een tentoonstelling over abstracte kunst organiseren, met werk van Kandinsky, Mondri aan, Van Doesburg natuurlijk, en anderen". Dat verzoek om adjunct-directeur van het Stedelijk te worden, ging nogal curieus in zijn werk. „Ja, de vorige onderdirecteur, Van Regteren-Altena, was tot professor benoemd en toen vroeg Röell, de toenmalige directeur, of ik hem geen namen kon noemen voor de opvolging. Ik heb hem toen alle na men genoemd die ik kende, maar op elke naam zei hij telkens nee. Op een zeker moment ben ik maar opgestapt en toen ik bij de deur was zei hij: „Denk er nog eens over na". „Niks over na te denken", zei ik, „alle mensen die ik ken, heb ik je genoemd". Die dag kwam ik thuis. Mijn vrouw stond in de keu ken en ik vertelde haar het ver haal. Nadat ik was uitverteld zei ze: „Ben jij een domme jongen hij bedoelt natuurlijk jou". De volgen de dag belde Röell mij op en vroeg of ik er al over had nagedacht. Ik vertelde hem dat mijn vrouw dacht dat hij mij bedoelde. Röell ant woordde: „Je vrouw heeft gelijk, ik bedoelde jou". Was dat echt een verrassing voor „Jazeker, ik had nog nooit aan die mogelijkheid gedacht. Met mijn ty pografische opdrachten en beeld statistieken kon ik een behoorlijke boterham verdienen. Bovendien, die ambtelijke wereld trok me niet erg aan. Een aanleiding om het toch te doen was de voorbereiding van het Nederlandse Paviljoen op de Wereldtentoonstelling in Parijs, waar ik als commissaris intensief bij was betrokken. Dat was heel veeleisend werk, maar het werd beschouwd als een erebaantje, met na afloop een ridderorde als salaris. Ik kon in die tijd dus best wat ge bruiken. Als onderdirecteur ging ik driehonderd gulden in de maand verdienen, geloof ik". Een van uw eerste geruchtmaken de daden was het laten wit schilde ren van de rode en gele steentjes, waaruit de muren in het museum waren opgetrokken. „Na zo'n vijf maanden zei ik tegen Röell dat ik dat gebouw niet meer om aan te zien vond en dat ik het ging wit schilderen. Röell was het helemaal met me eens, maar vond dat daarvoor eerst toestemming aan de gemeente moest worden ge vraagd. Ik zei hem, dat je die toe stemming toch niet kreeg, maar als hij de verantwoording niet op zich wilde nemen, dat ik dat dan wel wilde doen. Dus stelde ik hem voor er een weekje tussenuit te gaan, dan zou hij wel zien wat er was ge beurd als hij terugkwam. We heb ben toen de boel gewitkwast. Toen burgemeester De Vlugt, die zelf aannemer was geweest, zag wat er was gebeurd, vond hij dat ik het meesterwerk van architect Weis man geschonden had". Hij was echt woedend? „Hij was echt heel kwaad, vooral omdat hij meende dat het niet met afwasbare verf was gebeurd. Ik zei hem, da's niet waar, heb toen een vinger natgemaakt en achter een van de oude brandslangen, die aan de muur waren bevestigd, het wit er afgeveegd. Dat kalmeerde hem. Overigens ben ik tijdens de oorlog, toen ik in het verzet als verbin dingsman optrad, goed bevriend met hem geraakt". Verzet Hoe raakte u in het verzet betrok ken? „Jaffé was als assistent van Van Regteren-Altena ook assistent van het Stedelijk. Onder Röell was hij als volontair bij het rpuseum geble ven. Tussen '41 en '42 werd hij plotseling opgeroepen voor de Ar- beitseinsatz in Duitsland en is toen ondergedoken. Mijn vriend Mart Stam, die directeur was van de Kunstnijverheidsschool tegenover het Stedelijk, heb ik toen gebeld om over die zaak te praten, want ik vond dat we wat voor Jaffé moes ten doen. Nou, dat werd dus het vervalsen van persoonsbewijzen, dus het maken van persoonsbewij zen zonder „J" maar ook voor an dere mensen die voor de Einsatz waren opgeroepen. Dat lukte heel goed". Hoe deed u dat met de watermer ken? „Eerst had Gerrit van der Veen daar proeven mee genomen, een echt watermerk met papierpap en zo, maar dat papier vloeide, daar kon je niet met inkt op schrijven. We kwamen op het idee wiens idee het was weet ik niet meer pre cies om twee vellen papier te ne men, één met een grijs fond, met een watermerk uitgespaard in wit. Dat werd op het tweede vel geplakt en met dat procédé bleek het valse niet van het echte te onderschei den. Het enige bewijs kon nu alleen nog maar door het Bevolkingsregister worden geleverd, dus vatten wij het plan op dat register op te bla zen, maar niet nadat wij ons ervan hadden verzekerd dat dat geen le vens van buitenstaanders zou kos ten. Dat is dan ook niet gebeurd. Een vriend van Arondeus, onze koerier, is snel na de aanslag door de Duitsers gepakt en die heeft al onze namen en adressen opgege ven. Ik weet niet onder welke tor tuur, ik zal hem dat ook nooit kwa lijk nemen. Dat was op 27 maart 1943. Op 1 juli van hetzelfde jaar zijn achttien mensen die bij de overval waren betrokken, gefusil leerd. Onder wie mijn beste vrien den Willem Arondeus, Willem Brouwer en Koen Limperg, de ar chitect. Gerrit van der Veen en ik zelf waren de enige direct betrok kenen die niet zijn gepakt. Ik had niet aan de overval zelf meegedaan omdat ik kort tevoren nog mensen van de politie in het museum had rondgeleid. Het risico dat ik zou worden herkend was daarvoor te groot. Zelf ben ik op 1 april onder gedoken in de Vondelstraat, daarna in Arnhem, vervolgens in Gen nep". Bestond er naast al uw verzetsacti viteiten na de aanslag op het be volkingsregister en gedurende uw onderduikperiode trad u op als ver bindingsman van de illegaliteit nog gelegenheid om over de toe komst na te denken, bijvoorbeeld hoe het er in Nederland na de be vrijding zou moeten komen uit te zien? „Nou, we hadden een groepje van vijf mensen dat daarop studeerde, als onderdeel van de Geestelijke Weerbaarheid, een organisatie die vóór de Duitse inval al bestond. Zo was er een Utrechtse groep, een Rotterdamse en een Amsterdamse groep met Jan Romein, Zuis, mr. Baard, professor Valkhof en ikzelf. Ik trad onder meer op als verbin dingsman tussen de Amsterdamse en de Utrechtse groep. De meeste van die bijeenkomsten waren in Castricum, waar ik een houten huisje in de duinen had bij de bun ker waar de museumschatten wa ren opgeborgen. Naar aanleiding van die gesprekken heeft Jan Ro mein een brochure geschreven die, naar ik meen, heet: „Naar een nieuw Nederland". We wilden dus naar een socialistische samenle ving, maar het Militair Gezag heeft dat natuurlijk helemaal onmogelijk gemaakt". Het aanvatten van het volksherstel en de restauratie, meteen na de oorlog, moet voor u en uw vrien den een bittere teleurstelling zijn geweest „Ja, jazeker. Maar vooral dat Mili taire Gezag". Heeft die verbittering nooit nadeli ge invloed gehad op uw werk en inzet na de oorlog? Nooit momen ten gekend waarop u zich afvroeg waar doen we het allemaal voor? „Nee, nooitIk ben niet zo'n gro te twijfelaar, ha, haha Controverse In het boek „Sandberg een do cumentaire" van Ad Petersen en Pieter Brattinga wordt melding ge maakt van een controverse tussen u en de toenmalige directeur van het Stedelijk, Röell, direct na de bevrijding. Er bestonden plannen om Röell het directoraat over alle Amsterdamse musea te geven. U was daar fel op tegen en bood uw ontslag aan. In het boek wordt niet verder ingegaan op de vraag, waar om u daar zo tegen gekant was. „Omdat ik de vrije hand wilde heb ben! Het was een heel plezierige di recteur, we hebben altijd uitste kend samengewerkt. Maar hij dacht nou eenmaal over bepaalde zaken anders dan ik. En hij kon geen beslissingen nemen, het was een twijfelaar. Ik geloof dat hij bij voorbeeld die Cobra-t.entoonstel- ling in 1949 nooit zou hebben geac cepteerd. Dus ik vond het tijd dat dergelijke beslissingen wél werden genomen. Ik heb toen mijn ontslag aangeboden, dat echter door wet houder De Roos, met wie ik uitste kend overweg kón, werd gewei gerd. De Roos bedacht toen een constructie waardoor ik directeur van het Stedelijk kon worden". Naast uw veelgeroemde beleid ten aanzien van de functie en de in richting van het museum en de tentoonstellingen daarin, is met name uw democratische opstelling ten opzichte van het personeel veel geprezen. Zo heeft u eens een chauffeur een tentoonstelling laten uitzetten. „We hadden van de illegaliteit het verzoek gekregen in de Nieuwe Kerk een tentoonstelling in te rich ten over het verzet. Toen heb ik gezegd, kijk eens. ik heb het al zo druk, dan moet ik tijdelijk een auto met een chauffeur hebben. Zo kon ik op de dag mijn werk in het Ste delijk doen en de tentoonstelling in de Nieuwe Kerk inrichten. De avonden gebruikte ik om de ten toonstellingen in het Stedelijk uit te zetten. Dat waren dikwijls heel zware schilderijen, dus vroeg ik de chauffeur mij een handje te helpen bij het uitzetten van die schilderij en. Ik had dat gedaan, maar ik was 'er niet tevreden over. Zegt die chauffeur: „Ik kan het beter" (hij keek vooral naar de kleur, of zo wat). Ik heb hem bijgebracht dat symmetrie helemaal niet nodig was en dat heeft-ie ook direct begrepen. Hij heeft die tentoonstelling uitge zet en dat reuzefijn gedaan. Het was werk van Picasso. De volgende avond moesten we werk van Henri Matisse uitzetten en dat heb ik ook maar aan hem overgelaten. Later heeft hij nog wat dingen gedaan In het Franse tijdschrift „Art d'au- jourd'hui" van oktober 1950 hebt u in een lang artikel uw ideeën over een museum voor moderne kunst uiteengezet, ideeën waarvan de meeste in uiteenlopende musea over de hele wereld zijn verwezen lijkt Gedeeltelijk ook in het Centre Pompidou in Parijs. U maakte deel uit van de jury die een keuze moest maken uit de 680 ingezonden pro- dukten. „Dat was een internationale jury met onder anderen Jean Prouvé, de Franse ontwerper, de Ameri kaan Philip Johnson, de architect Niemeyer en een bibliothecaris uit Brussel die een niksnut was. We hadden veertien dagen de tijd om een ontwerp uit te zoeken. Na een paar dagen al stonden Prouvé, Johnson, Niemeyer en ik voor het huidige project en alle vier riepen we: „Dat is wat we zoeken!" De resterende dagen heeft Jean Prou vé gebruikt om de andere vijf jury leden te overtuigen, wat hem op één na ook is gelukt". Zo helder als de functie van het Pompidou-complex zich aan de buitenkant laat aflezen, zo ondui delijk vind ik het gebouw van bin nen. „Nou, ik vind ook dat ze de ten toonstellingen in het centrum over het algemeen heel slecht neerzet ten. Ik vind dat echt een verschrik king. De-tentoonstelling van Pol lock was gelukkig wat beter ge daan, ik was daar heel erg blij om". Uw museumbeleid heeft altijd een sterk educatief accent gekend. Vo rig jaar laaide de discussie over het educatieve beleid van de Neder landse musea hoog op naar aanlei ding van de grote tentoonstelling over massacultuur in het Gemeen temuseum in Den Haag. Wat vond u van die tentoonstelling? „Dat was bepaald niet mijn idee. Ik vond het ook niet helder uiteenge zet. Ik kan me eventueel voorstel len dat je een tentoonstelling over massacultuur maakt, maar dit vond ik in elk geval geen succes. Ik denk dat mijn ideeën daarover in het buitenland meer hebben aange sproken dan in Nederland". U hebt altijd (en nog) een sterke voorkeur gehad voor de vitaliteit in de kunst. In de jongste stroming en is sprake van een hernieuwde vitaliteit. Spreekt het werk van de jonge Duitsers, of dat van de jonge Amerikaan Julian Schnabel u aan „Verschillende dingen van de jonge Duitsers wel. Schnabel niet. Dat stoot me af. Ik vind dat zo agres sief. Dat gebruik van scherven, dat heeft Gaudi toch veel beter ge daan". GODERT VAN COLMJON

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1982 | | pagina 15