ALICE NAHON Nog altijd belangstelling voor mysterieuze Vlaamse dichteres ZATERDAG 23 JANUARI 1982 in 't eigen \jken i voor het t zorj tn droogt) dageraad el hart laan iige n •rd e ilectie k zal j gege\D ogen heb gei eien ,30 moed op hoogt n tei liefdeloze »155-lw deke van Jgenas é'n armen \iden i hoofd fem was mk op mijn rn leid als Jzoen ■Ti 't eigen ligt ver bronchitis. De open ramen waarbij ze al die jaren had moeten slapen, gingen nu dicht Na bezoeken aan kuuroorden in Italië en Frankrijk kwam de ge vierde kunstenares, naar het scheen redelijk hersteld, in 1927 te rug naar België en kreeg ze een be trekking als bibliothecaresse bij de „Stadsboekerij" van Mechelen. Uit de daaropvolgende jaren dagteke nen de diepgravender beschouwin gen die vrienden en bekenden onder wie intussen de grootsten van de Vlaamse literatuur aan haar ingewikkelde psychologie hebben gewijd. Ze treedt uit de verspreide notities naar voren als een uiterst begaafde vrouw, wier geest schitterde in vinnige debatten over vrije liefde en Marxisme, twee opgelegde gespreksthema's in de artistieke en studentikoze kringen van de jaren twintig. Alice Nahon was tevens impulsief en dweepziek met al het nieuwe, maar ook geestig, kwajongensach tig en charmant zodat ze elk stroef gezelschap meteen kon doen ont dooien. Geert Peijnenburg schrijft haar wat hij noemt een mannelijke instelling toe. „Ze werd je kame raad voor het leven en wekte geen begeerte op. Haar gevoel was vrou welijk maar haar intellect scherp, kritisch en ontledend. Dat was niet de goede grond om liefde in te la ten wortelen". Lang is deze originele vrouw in een „prins" blijven geloven, maar toen die almaar uitbleef kon soms verbittering bezit van haar nemen. Dan gaf ze blijk van wantrouwen tegenover mannen in 't algemeen en van teleurstelling over zichzelf omdat ze niet ziek wilde zijn en omdat alles haar eigen schuld was. In „Schaduw" schreef Alice Nahon: Ik heb de liefde lief gehad Daarom wellicht heeft zij me niet bemind Zo doet de mooie minnaar Met het zeer verliefde kind En elders treurt ze: 't Is of de bloemen het weten Ze kijken me vragend aan 't Is of de margrieten vermoeden Waarom je bent heengegaan Wat kan ik dan anders vertellen Aan die vragende kinders in 't gras Dan datje me hebt verlaten Omdat ik zo pover was Eddy du Perron, die in Brussel woonde en wiens moeder vurig hoopte op Alice Nahon als schoon dochter (omdat die altijd vrolijke meid zo'n goede invloed op haar Een rijzige figuur, het gezicht grijze ogen, flinke wenkbrauwen, mond zwaartillende zoon zou hebben), was een van de dierbare vrienden die altijd alleen maar dierbaar bleef. Voor haar poëzie hadden veel er kende Vlaamse schrijvers in die dagen overigens geen onverdeelde bewondering. Marnix Gijsen ver onderstelde dat de publieke bijval voor haar werk niet zozeer aan de inhoud was te danken, maar veel eer aan de doodsdreiging die over de schrijfster hing. Geratd Wal schap verwoordde de geringschat ting (of afgunst?) van de „echte" dichters jegens Alice Nahon aldus: „Haar Vondelingskens en Vooize- kens zijn overgegaan van de litera tuur tot de gemeenschap. Ze beho ren tot de kleinkunst die niet klein is maar wel eeuwig is. Het volk heeft het zo gewild". Minder subtiel was Paul van Os- tayen. Hij sprak van „feilloos gemis aan ritme" en van de „kleinburger lijke allure" van Nahons „tuinhuis- jespoëzie, maar in dit genre zo goed als perfect". Van Ostayen had de eerbewijzen die Alice ten deel vie len waaronder de Belgische staatsprijs voor letterkunde lie ver zien gaan naar iemand als Wies Moens, wiens onverteerbare Vlaams-nationalistische gewroch ten hem na de Tweede Wereldoor log de doodstraf bij verstek ople verden. Alice kon glimlachen om die schamperheden jegens haar „senti mentele rijmelarij". Ze had geen li teraire pretenties, ze schreef haar gedichten voor de eenvoudige zie len (de „miserie-mensen"vooral) en al haar critici hielden toch van haar. Nadat ze nog intens had genoten van de uitgifte van haar verzameld werk in 1931 ze woonde toen sprookjesachtig in het koetshuis van kasteel Cantecroy bij Antwer pen, eigendom van een bevriende arts takelde ze snel af. „Op een dag", zo schrijft ene Ca- miel Theijs in een gedenkschrift, gevormd en fraai belegd met grote een rechte neus en een gevoelige „zaten we op een terras aan de Emiel Jacqmainlaan in Brussel, Gust Vermeylen, Herman Teir- linck, Ernest Claes en ik. Daar kwam Alice als een opgejaagde hinde voorbijgerend, de wit-blonde haren wild warrelend in de wind. Iedereen bekeek iedereen en we zagen haar na tot ze tenslotte ver dween in de wazig-stoffige avond schemer van de grootstad, voor al tijd, reeds veroordeeld". Veertig jaar later zou Karei Jonck- heere nog een boekje wijden aan haar die hij „hoger schat dan me nig vernuftig poëet die niet tot bui ten zijn ingewijden geraakt". De dichteres is tenslotte aan een hartkwaal bezweken. Voortduren de koortsen- die de bronchitis ver gezelden, hadden de hartspier afge mat. Haar laatste intieme vriend was Renaat Korten, een ambte naar-dichter die later zou trouwen met Lucie, het 14 jaar jongere zusje van Alice. Die Lucie woont nog altijd in Ant werpen. Ze is weduwe. Nog heel vaak weten de mensen haar te vin den. Anonieme mensen, die vragen of ze teksten van Alice op muziek mogen zetten, waar ze de gedich- teftbundeltjes nog zouden kunnen krijgen (de zeldzame antiquaar die nog iets van Nahon heeft vraagt er een kapitaaltje voor) en of Lucie geen boek over haar zuster wil schrijven. De 71-jarige Antwerpse voelt zich er niet voor toegerust. Ze zegt: „Als ik altijd had beseft hoe belangrijk ze was, had ik meer van en over haar bewaard". En terugdenkend de tijd van toen: „Ik woonde de laatste twee jaar bij Alice in de Carnotstraat. Al zag ik soms dat ze tobde, echt huilen heb ik haar nooit zien doen. Ik had tot op het laatst niet het idee dat ze zou gaan ster ven. Ze was eigenlijk altijd vrolijk. Je kon geweldig met haar lachen. Ik was de pessimist, maar zij beur de me altijd op. Het was fantastisch bij haar". MARC DE KONINCK een uiterst begaafde vrouw, wier geest schitterde in vinnige debat ten. gaanl Wat «ederlanders zouden nog ets sn^t kennen dat met de vol- tls begint? P 't eigen hart te kijken en. bnLoor ^et sjapen gaan Qiageraad tot avond even ^art zeer gecjaan te verzen vol bloemen, inkeren en zoenen, door jn. Ze was een zeer tot KU^rekende en tegelijk my- •ouw, die al in 1933 op iftijd overleed. Het ge- een zondag in de Ant- '["^Pjnotstraat, vlak achter de ie, terwijl de stad gevuld n, myziek en zomerse Bar vele vrienden, Geert jg, die op dat moment in ig in het Kempendorp irbleef, schreef later: middag sprong de vaas had geschonken zonder oorzaak in stukken. vernamen we door de jaar levensdraad was af- rdduizenden in Vlaan- 'ederland was de dood ahon een harde, zij het 'achte klap. Want even iden meerdere van haar lit het hoofd. Het was teren bij die doorzich- waarin Alice haar op- uitzong over de van de natuur, de roer- •lde van haar meisjesziel eimen prijsgaf van de p in haar jonge, maar al °r een dodelijke knauw len d on^ermijnt^e lichaam, noëen zochten de avonden in kie od waaroP ze eigen al in ll voorlezen- De meqsen g naar haar feestelijke lehft"®! Haar rijzige figuur [elijking op met de Pri- Botticelli en het ge- ,1e dichteres was breed zlJn fraai belegd met grote kleur f fijnte wenkbrauwen, uden" neUS en een Sevoelige e''a S optreden voltrok zich men, F1932 voor een bomvolle ro?t' Rotterdam. Weinigen 113 I1 dden dat het einde van ler laifo toen nQg maar zeven den op zich zou laten aitijc einigen immers hadden oe wi, gekend dan al heel ziek en niettemin het m.°É> inbeeld van levenslust Dgelijk J vinnertn dood en ellende ook erk voortdurend reeds -ft opgeëist, getuige bij voorbeeld de bijtende woorden naar het hardvochtig bestaan en het zelden verheven slot daarvan: Mijn God wat woog die dode zwaar 't Was of zijn allerleste wrok Nog aan de sterke schouders trok Der dragers van de zwarte baar Alice Nahon kwam ter wereld in 1896 aan de Grote Markt nummer 58 in Antwerpen. Moeder was een meisje Gijsemans van de herberg „Het Kasteeltje van Namen" in het landelijke Putte, halverwege Leu ven. Vader Gerard Nahon, van Franse afkomst maar geboren in het Noordbrabantse Alphen, was in de Scheldestad beheerder van „De Nederlandse Boekhandel" die thans nog altijd aan de Sint Jacobs- markt bestaat. Als derde uit een gezin dat elf kin deren rijk, en daarom arm zou worden, ging Alice dikwijls logeren bij haar tante Mieke in Putte. Daar ontwaakte haar intense liefde voor alles wat groeit en bloeit in dat lief tallige Vlaamse landschap. Toen in 1969 aan de gevel van haar logeera dres een gedenkplaat werd ont huld, kon plaatselijk oud-burge meester Mertens nog herinnerin gen aan haar ophalen. „Alice was niet de laatste in het spel. Ze ging mee vogelnestjes zoeken in de lente en witvisjes vangen in de vijver met een kromgebogen speld aan een koord. Ze kon dan ineens ver rukt naar een bebloemde struik se ringen blijven kijken. De natuur trok haar onweerstaanbaar aan". Die bekoring weerspiegelde zich ja ren later in haar eerste bundel, „Vondelingskens", in gedichten als „Eenvoud", die gingen van: Ik voel m 'n ziel verwant met kleine simpele dingen Die op ons wegen staan als bloemen van het veld Verdoken in het gras, door weinigen geteld Al dragen ze in hun kelk de zoetste zegeningen Liefst 70.000 exemplaren van de „Vondelingskens" zouden er wor den verkocht, een ongekend aantal voor een gedichtenbundel. Maar voor het zover kwam zou er iets fa taals gebeuren in het leven van Alice Nahon. Nadat ze twee iaar in Overijse bij Brussel de landbouwschool had ge volgd brak de Eerste Wereldoorlog uit en nam het zeventienjarig meis je dienst in het Stuyvenberg-gast- huis in Antwerpen. Daar werden de slachtoffers van de beschietin gen binnengebracht en verzorgd in de vochtige en al gauw overvolle kelders. Alice ging er hoesten. Het bleek geen verkoudheid en dus was het de gevreesde tbc. Het betekende het begin van ein deloze verblijven in sombere sana toria, het langste in dat van Tessen- derlo. De jonge dichteres schreef: Daar is in ieders zustercel Bij 't ronken van de wekkerbei Een vaag gerucht begonnen 't Is 't mommel-momplen van gebeden De kloosterkerk wacht beneden Haar stille, vroege nonnen Maar Alice teert er vooral op haar mooie herinneringen en levendige fantasie en maakt er tal van ge dichten die als vanzelf de weg naar het hart van het volk zullen vin den. Zoals „De kinderen van de Soetewey", een beroemd geworden vers dat zelfs Guido Gezelle zou hebben gesierd. Ze maakt er ook „Drij Blommen", met ritmische regels die zich grif fen in je geheugen en aldus aan vangen: Zeg kerels en kent ge dat stekelig kruid Der distelsDat roeit er geen sterveling uit Toppunt van smart en liefde, en reeds de poëtische slagschaduw van haar worsteling met de kwaal die haar tot een leproze balling dreigde te maken, is het gedicht waarvan drie coupletten luiden: ...de natuur trok haar onweer staanbaar aan. O blijf niet aan me denken O blijf niet van me dromen M'n handje kan niet wenken M'n ziele kan niet komen Je kent mijn eenzaam leven O blijf niet voor me knielen Hoe zal ik je ooit geven M'n mondeke, m'n ziele O blijf niet voor me leven En zacht en hunkrend vragen Ik zouik zou me geven Ik kan 't niet langer dragen Toch heeft Alice Nahon bij meer dere mannen de heuse liefde ge kend. Ze mocht allengs vaker het sanatorium verlaten en het succes van haar eerste bundel bezorgde haar een zwerm van „kunstbroe ders" van wie ze het flonkerend middelpunt werd. De tweede bun del, „Op Zachte Vooizekens", ver scheen al een jaar later en verraadt meermaals een onstuimig leven. Zoals in: Kussen is een zomer a vondgaard Waar vruchten tot verlangens rijpen Kussen is een stonde dezer aard Waar de mens de hemel leert begrijpen En, heel openhartig, in „Avondlie dekens": En liefde ligt er in de avond Zoveel dat ik de wrede man Die 't schoonste van mijn droom ontwijdde Des avonds weer beminnen kan Die in dichterlijke kuisheid gebor gen hartstocht, de tragiek van haar slopende aandoening en de religio siteit van haar „oneindig dankbare verbazing over der dingen eenvou dig en wonder bestaan" (zoals Mar nix Gijsen het in zijn grafrede zou gaan noemen) maakten Alice Na hon in korte tijd ongemeen popu lair. In Nederland was het met name de schrijver Emanuel de Bom die in de Nieuwe Rotterdamse Courant de aandacht op haar vestigde: „Het is een klein mirakel opeens zulke zui vere klanken te horen opgaan in een tijd als deze". Dezelfde publi cist organiseerde in 1923 een collec te op Nederlandse scholen, die zo veel geld opbracht dat het Vlaamse idool naar een tbc-centrum in Zwitserland kon gaan. Daar konden de dokters geen bacil len bij haar ontdekken en conclu deerden ze dat Alice niet leed aan tering, waarvoor ze zeven jaar was behandeld, maar aan chronische

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1982 | | pagina 23