Arthur, een koning in de orde van zi jn eigen zin Het huisje langs het Verbindingskanaal ergens tussen Roswinkel en Nieuw- Weerdinge in Drenthe Is even laag en onaanzienlijk als zovele andere oude huisjes langs de Drentse kanalen. Aan de deur zit geen bel. Binnenglurend vang ik een glimp op van een helder zit- slaapkamertje met ingebouwde, moder ne pantry. Geen mens te bekennen. Uit gesneden in een stukje hout staat Ar thur van Putten" op de gevelhoek naast de deur. Maar Arthur woont hier niet. Hij huist in een van de provisorische op trekjes op het achtererf. Maar waar? Op het erf heerst een wanorde, die on der een zomerzon en gecamoufleerd door weelderig woekerend onkruid, on getwijfeld zelfs een Jan Steen verleid zou hebben zijn ezel buitenshuis op te zetten. In de late herfst ziet het er allemaal wat somber en vochtig-zwart uit: smalle paadjes met modderplassen voeren langs een diepe afwateringsput bij de composthoop tot aan een gat, waarin muurtjes en een cementen bodem aan geven, waar de visvijver komen moet. De diepste valkuilen zijn afgezet met draad, een restje gaas of de smeedijze ren spijlen van een tuinhekje. Een tuin slang ligt in gevaarlijke kronkels over het pad. Verderop doet een kleine compres sor met zijn gegrom vijf dartele biggen concurrentie aan. De ganzen achter hun gaas gaan tekeer alsof ze Rome willen waarschuwen voor de nadering van Hannibal. Nog geen Arthur van Putten. Geen nood: een hondje slaat aan. Een deur barst open en het dier danst blaf fend de bezoeker tegemoet, springt op en rent terug. Naar de baas, die nu be hendig naar buiten komt vanachter de deur, die niet helemaal open kan. Arthur draagt geen koningskleed maar een paar smoezelige truien, een gelapte spij kerbroek en totaal afgetrapte schoenen. Even later volgt, om te beginnen, een excursie langs het vee en een uitleg met brede armgebaren van wat de grondei genaar voor ogen staat: „Hier komt de moestuin. Die houtwal loopt tot daar en hier heb ik de boomgaard aangeplant". Onder het praten trekt de kou op. Wer ken is het beste middel tegen de kou. Als ik het koud heb, ga ik wat stenen sjouwen". Dus vindt het interview bin nen plaats, waar eerst een stoel moet worden vrijgemaakt. Midden in de ka mer staat een soort sarcofaag waarin in het beton de afdruk van Arthurs li chaam. Daar komen goudvissen in. Ach ter een houten schot in de hoek romme len de geiten rond, die door Arthur ge kalmeerd worden met een vriendelijk: ,,Dag jongens". Een pendule begint plotseling te slaan als een Jonge poes uit het halfdonker te voorschijn komt en, er bovenop springend, het wankele even wicht van het uurwerk verstoort. Boe ken, platen, prenten, stukken hout, een onopgemaakt bed; troep, waarin je de benen niet kunt strekken. Uitg4 opgepakt volgens „de orde zin". Geamuseerd kijkt Arthur naar 4 zing van zijn bezoeker. En zon spoor van verontschuldiging ook? zegt hij: „Opruimen? Et tie van een uurtje!" Maar dat 1 allang verstreken. En dus komt me wijn. Boten: Arthur tan stoelend met'ziin trohika vrienden. Rechts: De Frisse etabij ..Hot Dog f, niet bü baasie weg branden. we ervaring. Ook het leven van het land en van de dieren leert me het reële te mogen meemaken van de dieren die sterven van de kou In de winter, die nu weer zijn Intre de doet. Op het platteland Is de kans gro ter dan In de stad, dat Je dergelijke erva ringen bewust ondergaat. Al zijn ze ook binnenshuis wel te zien". Het slakje „In mijn aquarium Is een slakje geboren, het kleeft ai aan het glas, en gaat in het grote water niet verloren, 't Is met zijn eigen huisje in zijn sas hoewel het. klevend, pas in zijn eerste ver snelling was". „Als Amsterdam me dezelfde rust zou kunnen geven als dit hier, dan ging ik naar Amsterdam terug. Maar het geluld van één auto die hier naar verhouding sporadisch voorbijkomt, Is even Indringend als dat van dertig auto's In Amsterdam. En als Je hier binnen zit, zit Je net zo binnen al3 daar. Nu ik hier zit, heb ik graag dingen, waar ik wat aan heb. Er staat daar een tv. Daarmee kun Je Iemand In huls halen als Je alleen bent. Je pikt iets op van wat Ie zegt en kunt daarover zelf verder denken. Ver veelt die vent je, dan zet Je de tv af. Maar Je blijft met zijn gedachte bezig". Luxe Geen behoefte aan luxe? Toch heeft Ar thur een sauna aangelegd, Is er een water bed in aanbouw en metselt hij, midden in de kamer, een „goudvlssenbad" dat uit oogpunt van water- en energiebesparing, de vorm heeft van Arthurs lichaam. „Ik heb die spullen niet echt nodig. Voor hetzelfde geld ben ik met m'n tentje op' weg naar weet ik waar. Dan lijk ik arm en denken de mensen, dat ik alleen maar loop. Maar ik heb geen direct doel en kan dus elk moment weer stoppen. Als Je er gens wonen moet, dan probeer Je er Iets van te maken. Ik heb In een klein caravan netje gestaan op een wel bij een dorp. Daar kwam steeds Iemand binnenlopen. En als ik In het dorp liep, dan zag ik de mensen denken: Daar heb Je die kluize naar weer". „Dat gaf me de overtuiging dat Je pas vrij kunt zijn als Je een stukje grond hebt. Alle Nederlanders zouden In een klein, ver plaatsbaar huisje moeten kunnen wonen. Nu hier, dan daar. Dan zou meteen de va kantie niet meer nodig zijn". Arthur van Putten heeft nu zijn eigen grond. En dus zijn vrijheid, zijn koninkrijk. Wat zijn er de middelen van bestaan? Landbouw, veeteelt, tuin- en bosbouw. Als een Franciscus van Asslsl beschouwt hij de dieren op zijn erf met blije gelijkmoe digheid als zijn vrienden. Zijn zeug Knorrie schonk hem tien biggen, waarvan er In middels vijf verkocht zijn. Van de overige vijf worden er twee als fokzeug aangehou den. De resterende drie worden als „biolo gische" varkens verkocht. Dat zal nog wel wat moeite kosten. „Want", vertelt Arthur, „een varken is „gewoon" of het Is „blolo- gisch-dynamlsch", maar dan moet ook al mijn grond btologlscb-dynamlsch zijn. En als het niet past in het blologisch-i I sche wereldje, dan raak je het s >1 kwijt. Gewoon een kwestie van ecolw Voorlopig dienen de dieren dus noi n grond om te ploegen en te be 1 waar volgend seizoen de biol J moestuin komt. De dieren ruim J' groot deel van het huisvuil op. „I van wat je In de vuilnisbak gooit, voor de kachel. Een prima manier 1 van alle reclamefolders af te kome 1; halve melk, kaas en vlees leveren ij ten, die in een hoek van de kamer H zijn, Arthur warmte. Verder lopen' het erf nog kippen, ganzen en een r leveranciers van eieren en vlees. In komst komen er nog vissen bij. He 1 len van de vorst heeft de aanleg v< vijver onderbroken. Arthurs overige vrienden zijn det stabij „Hot dog" en de poezen, t\*k twee, Mayo en Nalse, Frika en „Als ik ze allemaal nodig heb", zj< „kan ik roepen: Troep!" De meeste warmte in huls geeft vo het afvalhout, dat de boeren uit de ving bij Arthur komen brengen en wZ hij eerst een deel als „geriefhout legt. Een houtwal van 1.200 bomei® over enkele jaren voldoende brands leveren, samen met het afval v1 boomgaard, die zojuist is aangepla 1 der meer voor het maken van zijr' wijn is „koning" Arthur nu nog aai' zen op de appelen, die de buren ovi* ben. Zijn „Vin de Roswinkel Wall1 bevat volgens het etiket geen rotzoi1 met geklungel bereid. Maar hij best. Oma Een ordelijke geest, die over Arth l loopt, raakt onder de Indruk van d oorde, die er lijkt te heersen hoe k ooit iets tot stand komen? 1 „Feitelijk volg ik de orde van mijn zin", zegt Arthur die veel waarde' aan de uitleg van zijn dromen, die gangen naar het leven aangeven", I zijn ervaring. Orde en techniek kon 1 de tweede plaats. Wat Is het uitgangspunt van Arthur onderneming? Na enige aarzeling woordt hij: „Mijn oma. Ze was gewo 1 volksvrouw, die goed was voor let Ze leefde zeer gelovig. Gerefor 1 Maar had geen boodschap voor df sen. De lui, die boeken schrijven en lemaal zo goed weten, die zijn bevot en In staatMaar onder gewont sen heb je er zoveel goeie. Je kun goed genoeg voor mensen zijn. Ml je goed bent voor Iemand, dan har meestal af van het goed-zijn van der. Als Iets zijn prijs heeft, moet vragen. Want Iets dat niets kost, niets waard". In het woonvertrek s krijt op een grote lel: „Niets voor n en alles is gratis" Eén ding hoopt Arthur vurig: HIJ wi met andere mensen die, als hij, wil genkomen, wat er allemaal in hem (v gen) is. En het is, denkend aan hen, de Nederlandse samenleving oprec dankt voor haar bijdrage in zijn WW ring. „De WW Is van groot belani me. Deze „subsidie" stelt me In sta nenkort mezelf te bedruipen, waard geen uitkering meer nodig zal hebb Tot slot nog één advies (van Arthui nog niet overtuigd Is van het tweei bruik van goederen, die gooit dit Int maar In de kachel en hij zal zien: 'I nog warmte ookl JAN B/ ROSWINKEL In het halfduister van het varkenskot zegt Arthur zacht: „Eén, tweeen met verrassende lenigheid wipt de zeug Knorrie zich op haar achter poten en legt ze haar voorpootjes op de rand van haar loop. Arthur pakt haar ruige kop en gaat met zijn wang langs de smak kende bek. Hij fluistert Iets in de laporen van het dier en krauwelt haar tussen de ogen. „Ze Is zo'n lief dier", zegt hij, „en ze ruikt zo lekkerRuik maar!" Nou Is Knorrie het schoonste varken, dat ik ooit gezien heb. Alsof ze zo uit de badkuip komt. Maar ze heeft de zware, kruidige geur van lavas. Ik prefereer de geur van een varken, dat In de pan suddert. Arthur denkt daar anders over. Maar de menin gen van Arthur van Putten wijken wel meer af van wat anderen als „normaal" beschouwen. Arthur van Putten, geboren In Amsterdam, leeft ergens In de ruimte tussen Nieuw-Weerdinge en Roswinkel. Hij Is een normaal mens. Dat wil zeg gen: een méns. Want wat is nor maal? Zijn antwoord op die vraag: „Door dit Interview merk ik, dat mijn leven in een bepaald kader geplaatst wordt. Alsof het een bepaalde vorm van leven Is. Maar het leven dat men „gewoon" noemt, Is vaak niet an ders dan een vorm die de kracht verloren heeft om nog bijzonder te zijn. De manier van leven is een bui tenkant, waarop men zich niet moet verkijken. Uiteindelijk gaat het om de vraag: wie ben Ik? En wie ben jij? Het komt er simpelweg in elke situa tie en bij elke taak op neer, dat je je Inzet op de plaats die Je daarin hebt: dat Je doet, wat Je te doen staat, zonder Je te vereenzelvigen met wat je taak op dat moment toevalliger wijs is. Dan besef Je tegelijkertijd hoeveel méér je bent dan wat Je doet. Zó ben ik op mijn beste momenten een werk tuig van God". Het bewuste zijn Is, wat Arthurs leven sterk genoeg maakt om bijzonder te zijn. Zijn denken is souverein. „Ik voel me een koning", zegt hij. En haast zich daaraan toe te voegen: „Maar wel een zonder on derdanen". „Ik kom uit Amsterdam. Uit een echt ar beidersgezin. Ik heb meer dan zestig baantjes gehad. En opleidingen ook ver schillende. Ik ben klassificeerder geweest, groepsleider, peuterldder, ziekenbroeder, heb aan de lopende band gestaan, ben la borant geweest, schoonmaker, bejaarden- helper, kantoorbediende en heb aan een benzinepomp gestaan. Na de lagere school had ik niet erg veel gelezen. Toen ik achttien was pleegde mijn vriendin zelf moord. Ze liet me een boekje na, dat Iets te maken had met mij. Daardoor leerde ik de waarde kennen van het lezen: de mo gelijkheid gedachten over te nemen en te toetsen. Ik heb zelf ook veel geschreven en maak zo nu en dan gedichten". „Ik heb een opleiding gevolgd tot huma nistisch raadsman, groepswerk bijvoor beeld gericht op stervensbegeleiding. En ik heb in Brabant mede een Baghwan-cen- trum opgericht maar daar ben ik midden in de nacht uitgelazerd. Ik ben ook hele maal geen Baghwan-volgeling: de leider voelde mijn kritiek op het ongelegen moment als een bedreiging van zijn macht. De opleiding tot humanistisch raadsman: al nét zoiets. Het legde me een etiketje op. Maar ik wil geen etiketje. De enige zin van een etiketje Is, dat je het kunt laten vallen. Maar dat Is dan meestal ook het moment, waarop Je het beroep dat Je wilde niet meer kunt uitoefenen". Onbegrensd Er zijn weinig of geen materiële din gen die het rijk van „koning" Arthur be grenzen. Sterker: hij beproeft voortdurend hoever zijn rijk zich uitstrekt. „Als ik maar ©ven Iets gedaan heb, heb ik ervaring ge noeg om weer verder te gaan. De vluchtig heid van die ervaring zegt anderen niets. Maar ik heb de slag te pakken en vergeet die niet". Vertellend over die ervaringen, zegt Ar thur „In wezen ben Ik lui en houd Ik niet terwijl tal van lotgenoten al of niet ge duldig de gang van zaken zaten af te wachten, drong Arthur zich op aan alles wat maar sterren en balken droeg en de clameerde voor hen een gedicht van H. Marsman over de weigering mensen te do den. Arthurs idee was: „Laat zien, dat Je er bent, dan verliezen ze je weer gauw uit het oog". Het werkte: Arthur van Putten zwaaide met „S 5" en enkele dagen soldij legaal af. Ik was In die dagen tegen het sy steem, misschien door contacten met anarchistische kringen. Maar om diezelfde reden ging ik ook naar Ierland. Want het Is daar niet, zoals altijd wordt voorgesteld, een strijd van katholieken tegen protes tanten. Het Is de strijd van een heel volk, dat toevallig voor het grootste deel katho liek Is en dat daarom al eeuwenlang wordt onderdrukt door een heersende klasse, die uit Engeland en Schotland' komt en protestant is". Een laatste ervaring Is het Drentse Ros winkel. Van de opbrengst van zijn huis in Amsterdam kocht hij een huisje met wat grond. „Maar ook zonder dat geld zou ik het gedaan kunnen hebben. Als ik 1300 gulden per maand krijg, zou ik er 1200 van kunnen overhouden. Als Je alle dingen uit sluit die Je denkt niet nodig te hebben, dan kom Je erachter, dat Je maar weinig nodig hebt. Werk, ver van huls, maakt bij voorbeeld een auto nodig. Als Je uitrekent dat je per Jaar zes weken op weg bent tus sen huis en je werk, dan heb Je meer aan zes weken vrij en geen auto. Want die auto kost Je ook nog eens een paar hon derd gulden per maand, waar Je weer voor moet gaan werken. Vrije tijd? Het zou leuk zijn na te gaan hoe mensen die andere tijd zouden noemenen wat het werkelijk Is". „Toen ik hier een week zat, voelde ik mij thuis. Ach, In Amsterdam dacht ik ook al In deze richting. Ik had er óók mijn dak- tulntje met een compostemmer. Dit hier is het verlengde ervan. Het lt weer een nleu- van lopen. Maar toen Ik hier belandde, ben ik begonnen met een voettocht door Nederland. Ik heb die moeten afbreken omdat mijn hond die meeliep, ziek werd van kou en uitputting". „Ik heb Iets tegen fietsen. Maar om te zien of ik het kon, heb ik gefietst. Wel van hier tot Turkije. Ik was in Frankrijk toen mijn oma stierf. Ik kon niet meer naar haar toe. Dus ben ik later bejaardenwerk gaan doen". „Ik had het etiketje van humanistisch raadsman en werd daardoor meteen In een uitzonderingspositie gedrongen. De arbeiders op de fabriek hadden hun eigen kantine en daar hoorde ik eigenlijk niet te komen. Dus werd ik fabriekarbeider". „Er zijn ook ervaringen, waar je aan kapot gaatof niet. Ik had bijvoorbeeld hoog tevrees. In Frankrijk, daar had Je van die silo's van veertig, vijftig meter hoog met een bol, stalen dak. Daar moesten veilig heidsrails op gemaakt worden. Ik ben toen als hulpje van de lasser mee omhoog ge-, gaan. Plat op Je buik, liggend op dat bolle ding omgekeerde therapie heet dat". „Ik had zoveel gehoord van oorlog. De angst van de dood. Ik ben naar Noord-ler- land gegaan, ben bij de IRA terecht geko men en reed er als vakantieganger in mijn korte broekje op een fiets door het land. Maar dan wel met een andere intentie dan Iedere andere vakantieganger". Tegenstrijdig? Was dat nou wel te vereningen met het beroep op de Wet Gewetensbezwaarden, dat Arthur deed toen hij in dienst moest? Zelfs vervangende dienstplicht weigerde hij. Hij voorzag de consequentie: gevange nisstraf. Dat liever niet! In elk geval niet wachten op het moment dat anderen voor hem bepaalden en waarop hij misschien Juist met andere dingen bezig zou zijn. Du3 ging Arthur zelf naar een kazerne liet zich naar het keuringscentrum afvoeren, en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1981 | | pagina 30