derlandse pstukken terug Bar bronzen idperk weest. Een indrukwekkende beeldengalerij van circusartiesten getuigt vèn haar passie voor Uit pure noodzaak is de beeldhouwster Bep van den Bergh in het begin van de jaren dit eeuwenoude volksvermaak. zeventig van klei overgestapt op was. „Klei is niet geschikt voor kleine beeldjes. Daar is het te grof voor". „Is-ie nog warm genoeg? Of iauw nieuwe zetten?" pakt an den Bergh een bronzen vj uit het wandrek. Ze tilt het êizaam naar het licht en vraagt pl: „Kunt u zien, wie dat is?", jen vijf seconden wit. Daarna sert ze met ongemene dap- het antwoord van haar be- I, die tijd rekkend wat vaag Ijipel produceert: „Ja, ik heb idee hoor, maar j, roept ze bij interruptie, „u niet, dat het Robert Paul is. een imitator. Zo'n man met imen, zal ik maar zeggen. U lobert Paul toch wel, hoop snelle taxatie van de vliesdunne die haar per omgaande wordt vervolgt ze opgewekt: „Ik was er ■voor. Maar U moet het zich vooral veel aantrekken hoor, want ik heb ook de grootste moeite mee. Vol- ij komt dat door de neus. Die neus ■^et. Daar moet wat af. Dat hoop ik ite. want als een beeldje naar de i geweest, kan ik er niks meer aan ■jen. Maar zó is het in elk geval niet li van Robert Paul. Dat ziet een kind et zal een kwestie van millimeters iar die bepalen juist, of hij lijkt of it beeldje terug op zijn plaats tus- chts Willem Duys, die, terugge bracht tot hem passende proporties, van uit een umpirestoel toekijkt en links Henk van der Meyden in zijn glansrol van mario nettenspeler, die een handvol landgenoten aan draadjes naar zijn pijpen laat dansen. De gelijkenis van beiden is treffend en laat geen ruimte over voor persoonsverwisse ling. Dat geldt trouwens ook voor Simon Carmiggelt, die met een aap op schoot een piëdestal bekroont en voor AVRO- voorzitter Keyzer, die in zithouding vereeu wigd is, ofschoon in zijn nabijheid geen stoel te bekennen is. „Een grapje", verdui delijkt Bep proestend, „bij de AVRO zit je goed, begrijpt U? Ik ben dol op dat soort plagerijtjes". Terwijl ze onverhoeds een strenge vinger in het wandrek prikt roept ze: „En wie stelt dat voor?". Ook deze keer blijft de bezoeker het ant woord schuldig. Een slordig incident waar voor de beeldhouwster nochtans de rode kaart niet wenst te trekken. „Ik had het al half en half verwacht", legt ze uit, „tussen ons gezegd en gezwegen heb ik met dit beeldje ook de grootste moeite. Van het lijf zeg je misschien nog: „Dat zou van Jos Brink kunnen zijn". Maar bij zijn kop gaat het mis. Het moeilijke met Jos Brink is, dat zijn gezicht niks karakteristieks heeft. Dat hebben ze bij C A uit het rek gehaald. Je hebt alleen wat houvast aan zijn schater lach, maar daar heb ik niet genoeg aan". „Toch blijf ik net zolang aan hem kneden, totdat ie wel lijkt. En lukken zal het. Wat zullen we nou krijgen. Ik heb toch zeker niet voor niks mijn halve leven portretten gemaakt. En portretten moeten precies lij ken. Want anders gaat de koop mooi niet door". Overledenen „Ik was gespecialiseerd in portretten van overledenen. Ik kende die mensen dus niet, wist niet hoe ze zich gedragen had den en hoe ze gesproken hadden. Alle maal belangrijke zaken. Ik had alleen een kiekje, dat in de meeste gevallen nog on duidelijk was. Want de fotografie stond in die tijd nog in de kinderschoenen". „Als je zo moet werken, kun je alleen maar gokken. Maar blijkbaar is het me al tijd gelukt om de goede gelijkenis te tref fen. Als ze het doek kwamen ophalen hoorde ik ze tenminste nooit zeggen: „Dat is 'm niet". Integendeel, ze waren vol lof en riepen: „Aan papa hoeft niks veranderd te worden". Mijn man zaliger vroeg altijd: „En Bep, hebben ze deze keer weer ge huild?". Want voor hem was dat het be wijs, dat het portret leek. Ik had dan vol gens hem de overledene uit zijn graf opge wekt. En dat is precies, wat nabestaanden willen". „Mijn man maakte graag grapjes over mijn vak. Als we een café bezochten, waar oudere heren aan de stamtafel zaten, zei- ie gnuivend: „Het wordt nou toch tijd, dat je kaartjes laat drukken met „posthumeu- se" erop. Daar zullen ze best oren naar hebben. Want de leeftijd hebben ze er voor". Walrussnor Na de tweede theeronde „Of hebt U lie ver iets fris?" komen de politieke figu ren aan de beurt. De fraai gelokte Dries van Agt, André van der Louw met walrus snor, losjes leunend tegen de Euromast, de minister van buitenlandse zaken, be trapt tijdens eën stoelendans. Joop den Uyl, het vermoeide hoofd tussen de schou ders en met een onderstel, waarvan de benen als spaghettislierten in elkaar ver ward zijn. Tegen de console staat een kaartje met de tekst: „Oei,oei, dat gedraai is vermoeiend". „Een grapje", souffleert Bep, „ik ben dol op plagerijtjes". Tot haar grote opluchting was ze nog met Til Gardeniers bezig, toen deze de politie ke radslag maakte van CRM naar het mi nisterie van volksgezondheid. „Daardoor kon ik er nog effe gauw die esculaap bij frommelen, begrijpt U? Als ze al van brons was geweest, had ik niks meer aan haar kunnen veranderen". Op de werkbank in de voorkamer van haar boven modaal ogend kabouterhuis in de Bentveldse duinen, wachten inmiddels weer nieuwe prominenten op hun bronzen tijdperk: Conny Stuart in haar rol als Ma dam, clown Bassie en zijn vrouw Coby, de echte Mata Hari en haar bloedeloze stand- in Josine van Dalsum. Tot nader order zijn ze echter nog kneedbare, nachtzwarte was in de boetserende handen van Bep, die aan de hand van foto's in Privé, Story en Weekend neusjes verlengt of verkleint en kinnebakjes liefdevol retoucheert. „Ik ben altijd met vier, vijf beeldjes tegelijk bezig", zegt ze, „en dat doe ik met opzet. Want als je te lang met één figuur bezig bent, krijg je onherroepelijk een hekel aan hem of haar. Nou begin ik 's morgens welge moed aan Bassie en als ik na een kwartier merk, dat het met hem niet lukt, pak ik Conny Stuart of Mata Hari". „Op die manier kan ik tenminste aan de gang blijven. En dat heb ik blijkbaar no dig, want beeldhouwen is mijn lust en mijn leven. Het is een bezetenheid. Ik kan het niet laten. Als ik bij iemand op bezoek ben, krijg ik gegarandeerd na verloop van tijd de kriebels. Dan denk ik: was ik maar vast thuis. Mijn beeldjes wachten op me". Als een wilde „En zo gaat het door, dag in dag uit. Ik word door die beeldjes geleefd en produ ceer als een wilde: vijf stuks in veertien dagen, daar draai ik mijn hand niet voor om". Deze tomeloze werkdrift heeft Bep van den Bergh waarschijnlijk geërfd van haar vader, die achteloos een professoraat in het staatsrecht combineerde met het lid maatschap van de Tweede Kamer. Daar naast zag hij ook nog kans om als sterren kundige een internationale reputatie te verwerven. Zijn bekering tot het socialisme werd hem overigens niet in dank afgenomen door vele verwanten, die, evenals hijzelf, bij hun geboorte met de neus in de lucratieve margarineberg van Van den Bergh en Jur- gens waren gevallen. „Actieve kunstbeoe fening", realiseert de beeldhouwster zich na een zorgvuldig gewetensonderzoek, „is nooit het sterkste punt van mijn familie ge weest. Alleen mijn grootvader wilde op Pa sen nog wel eens van zijn eigen boter een haasje in elkaar knutselen. Maar dat mag je niet serieus nemen". „Ik had wel een tante in Brussel, die full time beeldhouwster was. Ze had gestu deerd aan de Kunstacademie in Rotter dam, waar ze de eerste vrouw was, die een diploma haalde. In de vakanties mocht ik vaak bij haar logeren. Dan zat ik uren muisstil in een hoekje van haar atelier te ZELFS DRIES VANAGT ISALS WAS IN HANDEN VANBEP VANDEN BERGH In haar mini- atelier in Bentveld werkt Bep van den Bergh volgens een zelfbedacht procédé. Op de werkbank ligt een warmwaterzak, waarop de harde plakken was kneedbaar worden gemaakt. Als ze een beeldje geboetseerd heeft, gaat ze het te lijf met een oude föhn, die de weke materie weer spontaan doet verstijven. kleien. Zij is mijn grote voorbeeld geweest. Dat wil ik later ook gaan doen, dacht ik toen". Professor Bronner Zelf studeerde Bep van den Bergh aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, waar ze les kreeg van de be faamde professor Bronner, die het Hilde- brand-monument in de Haarlemmer dre ven heeft gemaakt. „Daar heeft-ie meer dan vijfentwintig jaar aan staan hakken", herinnert ze zich met smaak, „er kwam geen einde aan. Op het laatst geloofde geen mens meer, dat hij er echt serieus aan werkte". Bep van den Bergh, die na haar studie honderden portretten, plaquettes en bus tes van achtenswaardige vaderlanders heeft gemaakt, is pas tien jaar geleden op handzaam Madurodamformaat overge stapt. De directe oorzaak van die inkrim ping was haar kennismaking met circusar tiesten, wier prestastiés in en boven de piste haar inspireerden tot een nog steeds gestaag groeiende beeldengalerij. Op een tussenetage, die ze kortgeleden in haar hoge huis liet bouwen, maken ze nu hun act voor de eeuwigheid: trapezewer kers, in volle vlucht onder haar handen be vroren, de ranke lichamen gestrekt en de handen tevergeefs zoekend naar de ver lossende vanger in de verte. Philippe Petit, balancerend op de dunne draad, Lily Yo- kon op haar gouden fiets, de Niccolini's met hun aap, Lou Jacobs met zijn dochter Dolly, Galetti, Jos Mullens en de Rus Pop. „Vroeger werkte ik uitsluitend met klei", zegt ze, „maar dat materiaal is ongeschikt voor kleine beeldjes. Klei brokkelt onder je handen weg. Je kunt er geen subtiele details mee vastleggen". Pure noodzaak Uit pure noodzaak heeft Bep van den Bergh in het begin van de jaren zeventig daarom de klei afgezworen en heeft ze haar toevlucht genomen tot was, dat ze volgens een zelf bedacht procédé be werkt. Op haar werkbank ligt een rubbe ren warmwaterzak, waarop de harde, teer- achtige plakken kneedbaar worden ge maakt. Als ze een beeldje geboetseerd heeft gaat ze het te lijf met een oude föhn, die de weke materie spontaan doet verstij ven. „Het lijkt klungelwerk", geeft ze toe, „maar moeder bereikt er prima resultaten mee. En daar het toch om". Op die eigenzinnige wijze maakte ze ook de Oscar Carré-Trofee, die op 16 decem ber voor de eerste keer in de geschiedenis door mr. Geertsema, commissaris van de Koningin in Gelderland, in het Amsterdam se Carré-theater zal worden uitgereikt aan een artiest of groep, die in 1981 de beste circusprestatie heeft geleverd. Ze maakte ook de Vondeling-prijs, die jaarlijks wordt uitgereikt aan een parle mentaire journalist en de Persprijs, waar mee elk jaar in december tijdens het Inter nationaal Circusfestival in Monaco, de beste circusact wordt beloond. Deze week is ze voor de zevende keer ere gast van Prins Rainier en Prinses Gracia in hun minirijk aan de Middellandse Zee, „en reken er maar vast op, dat ik met tenmin ste vijf nieuwe beeldjes terugkom". Vorig jaar ontmoette ze daar de Zweedse tennisgod Björn Borg, die ze aan de hand van foto's en krantenknipsels vele malen vereeuwigd had. „Een gekke gewaarwor ding", zegt ze, „een Zweedse kennis bracht me met hem in contact en zei: „Björn, dit is nu de dame uit Holland, die beeldjes van je gemaakt heeft". Krankzin nig, dacht ik op dat moment, daar staat nou de beroemde Borg, aan wie ik dagen heb zitten kneden. Ik heb U vaak in mijn handen gehad, zei ik. Hij glimlachte en antwoordde: Ik had het slechter kunnen treffen. Want het beeldje, dat ik van U ge kocht heb, lijkt precies. Dat ben ik ten voeten uit". Grote was-dag Tijdens de afdaling naar de salon ziet Bep van den Bergh, dat oppositieleider Wiegel is gekapseisd. Ze helpt hem overeind en mompelt: „Ik zit nu met het probleem, dat ik in Nederland geen aardige mensen meer ken, van wie ik een beeldje zou wil len maken. Misschien wordt het tijd, dat ik eens in het buitenland ga kijken. Wie weet zitten daar nog interessante figuren, die ik in brons kan laten gieten". Opzij kijkend valt haar oog weer op Ro bert Paul. Hoofdschuddend zegt ze: „Voordat ie in bad gaat, zal ik toch echt wat aan zijn neus moeten doen. Daar heeft-ie recht op". Het is haar aan te zien, dat ze die correctie het liefst onmiddellijk zou willen aanbren gen. Want voor Bep van den Bergh Is het voort durend grote was-dag. LEO THURING Foto's: KEES VERKERK Het Is dus Franky Decaesstecker gewor den. Wat heeft die kustjongen van Middel- kerke genoten van zijn triomf. Tussen de twaalf ringtouwen sprong hij houterige ga ten door de lichtbundels in de van bier en Belga walmende sportzaal. Maar de overwinning heeft Franky ook pijn gedaan. Middenin zijn vreugdedans stond hij plots als versteend oog in oog met zijn deerlijk toegetakelde slachtoffer. Oog in oog is te veel gezegd. Franky keek ge schrokken neer op zijn vijf jaar oudere confrater Wies Carmeliet, die in zijn hoek zat gedrumd als een gescalpeerde krijger van de Fidji-eilanden. Wies bloedde behal ve uit beide kijkorganen ook uit de neus, de mond en het voorhoofd. Franky stamelde wat verontschuldigingen tegen het verdwenen gelaat van zijn kame raad, maar uit de bonte blubber borrelde een indringende terugverwijzing naar het midden van de boksring, opdat het uitzin nige Decaessteckerkamp zijn lieveling kon toejuichen. In de eerste ronde reeds waren er rake klapen gevallen. Na een non-stop offensief liep Carmeliet op een loepzuivere tegen stoot van Franky, en ging tegen het gelijk vloers. Referee Pol Goetkindt moest tot acht tellen vooraleer de 66 kilo's wel terge wicht van de titelverdediger terugbegon nen te dansen. Van bij de eerste herneming leek Wies nochtans geheel gedépanneerd. Hij mikte zelfs tot viermaal toe een rechtse crochet op het hoofd van Decaesstecker en lukte daarmee het matchpunt op zijn actief te schrijven. Ook in de derde ronde zocht de jeugdige uitdager nog te veel de harde slag, zoals zijn brede beenstand en platte voeten duidelijk lieten uitschijnen. Maar in het vierde bedrijf had Franky het noorden hervonden. Met linkse directen zoals zijn gevreesde stadgenoot Eddy Vandenhouweele ze niet had verbeterd, verhakkelde de herboren vuistvechter stil aan de voorgevel van zijn dierbare sport vriend Wies Carmeliet. Schabouwelijk getekend begon de dappe re routinier nog aan wat de laatste ronde zou worden. Franky bleef er met de grove borstel door gaan, zodat de menslievende kampleider een voortijdig einde stelde, aan de pandoering en het verdikt van de jury niets te pronostikeren overlatend. Voor Franky Decaesstecker was de zege vooral een sportieve weerwraak op zijn kortelingse debakel tegen de Brit Joe Mack. „Ik mocht enkel niet dezelfde fou ten begaan als tegen Mack", excuseerde de nieuwe kampioen zijn hoekslagen op kaakbeen en omstreken van Carmeliet. „Ik heb Wies niet zoveel averij willen aanrich ten, maar ik ben toch heel gelukkig van daag mijn supporters niet te hebben ont goocheld". Onzichtbaar sputterend vanonder de handdoek die over zijn beurse hoofd was gehangen replikeerde de 31- jarige versla- gene: „Het heeft een beetje tegengezeten. Ik moest gisteravond nog zes ronden bok sen om mijn gewicht te halen. En daaren boven geraakte mijn weegschaal defect, zodat ik wellicht ook te hard heb moeten trainen". Gevraagd of er thans een einde ging ko men aan zijn schitterende boksloopbaan antwoordde de onttroonde welterkoning moeizaam: „Ik ga geen haastige beslissin gen nemen. Maar ik overweeg alleszins van te stoppen. Het is toch mooi geweest zo. MARC DE KONINCK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1981 | | pagina 17