Wiep Stuurop:
een
sneldichtende,
muzikale
duizendpoot
Bewaarder
van
de „huizen
der
levenden"
4a de gouden komen de blikken
aren. We zullen een grote stap
erug moeten doen, maar beslist
liet bij de pakken neer moeten
b jaan zitten. Net als na 1940 zul-
en we ons ook nu moeten aan-
jassen. Dat is de „boodschap"
tan entertainer-conferencier-
Dianist en sneldichter Wiep J.
Stuurop (56), die al jaren overal
n het land probeert het uitgaan
spubliek aangenaam bezig te
louden c.q. te vermaken. Stuur-
jp vertegenwoordigt een be-
oep dat lijkt uit te zullen gaan
als de bekende nachtkaars, om-
lat zeer zeker ook in de hore-
ca-sector de broekriem aange-
ïaald wordt. Na de bekende
Willy Alfredo is Wiep Stuurop
een van de wéinige muzikale
smaakmakers, die al improvise-
end en steunend op routine en
vakmanschap in staat zijn van
liets iets te maken, waardoor
een avondje-uit tot een succes
wordt.
Een van onze verslaggevers,
Klaas Goïnga, zocht hem op en
vond hem achter de vleugel in
het Haagse restaurant „De
Poentjak" tussen de rijsttafelen
de gasten.
Entertainer-sneldichter-pianist Wiep Stuurop achter de vleugel bij Indonesisch restaurant „De Poentjak"
in Den Haag.
Stuurop, even uitrustend na een improvisatie. Van de huidige ar-
vindt hij, dat ze vaak over te weinig vakkennis beschik-
om later „een hele grote" te gaan worden. Zelf zou hij graag wat
kinderen gaan doen. Een ideetje daartoe van de TROS is tot dusver
nooit gehonoreerd.
DEN HAAG ZOETERMEER ..Kun jij
dat ook zo vlug"? Wiep Stuurop (56) trekt
een grijns van oor tot oor en rolt een nieu
we sigaret. Zojuist heeft hij een kerstge
dicht voorgedragen, waarvan hij de tekst
bedacht op het moment dat hij de woor
den uitsprak. Een gedicht, waarvan be
grippen als naastenliefde, economische re
cessie, schouders er onder en naast el
kaar staan het uitgangspunt vormen. Met
dat gedicht heeft hij tegelijkertijd zijn visi
tekaartje afgegeven: Wiep Stuurop, snel
dichter, pianist en entertainer. Zittend ach
ter de vleugel in een Haags restaurant
houdt Stuurop de gasten bezig: hij verwel
komt ze, maakt liedjes op verzoek, houdt
een lichtvoetige conference kortom, hij
is een muzikale duizendpoot, die al impro
viserend de sfeer in de zaak tracht te ver
hogen en die hoopt dat gasten, die alleen
maar voor een aperitief binnenkomen, ook
zullen blijven eten.
,,lk probeer me dag in dag uit rendabel te
maken voor het bedrijf waar ik werk", zegt
Stuurop, terwijl hij (met gepaste trots) een
briefje laat zien van de voormalige staats
secretaris Neelie Smit-Kroes, waarin deze
blijk geeft van haar „persoonlijke waarde
ring" voor „de veelzijdige kunstuitingen"
van Stuurop, van wie ze bekent „een fan"
te zijn.
„Leuk hè"?, zegt Stuurop, die vier hoog in
een reusachtig flatcomplex in Zoetermeer
woont en daar uitkijkt op de bedrijvigheid
van de Driemanspolder. Hij praat honder
duit over zijn schijnbaar nooit opgedro-
gende dichtader, waarbij hij de produkten
meteen in een muzikale lijst zet. Geboren
in het Overijsselse Kampen werkt Wiep
Stuurop al weer dertien jaar in en om Den
Haag en Scheveningen, terwijl hij daar
naast free-lance overal in het land op
treedt.
„Ik werkte op zeker ogenblik in de
Utrechtse bar „The black horse", toen de
baas daarvan me vertelde dat hij iets ge
weldigs had meegemaakt: een pianist, die
op verzoek liedjes maakte met als onder
werp de gasten in zijn zaak. Dat kan ik
ook, vloog het me uit de mond", vertelt
Stuurop. „En diezelfde avond begon ik als
sneldichter. Nou moet ik bekennen dat ik
heel vlug een gedichtje kon maken, zodat
ik niet zo heel bang was dat het zou mis
gaan. Maar ja, het was toch wel een waag
stuk in het begin. Enfin, op een gegeven
ogenblik kreeg ik een telefoontje van de
AVRO of ik als sneldichter in de Bonte
Dinsdagavondtrein wilde optreden. Dat
werd een geweldig succes en vanaf dat
moment ben ik als sneldichter, pianist en
entertainer opgetreden in restaurants,
bars en nachtclubs".
Smaakmaker
Wiep Stuurop is dus wat je kunt noemen
een muzikale smaakmaker. „Ik heb een
grote woordenkeus, ken heel veel rijm
woorden en puzzel ontzettend veel", ver
telt hij. „En ik kan niet alleen een humoris
tisch dingetje maken, maar ook een ern
stig liedje. Liedjes die mensen, wanneer ze
in de put zitten, opfleuren. Zo'n liedje
heeft niet alleen maar het van: „We zitten
hier gezellig, we zitten hier oké maar
heeft ook inhoud. Met een lach en een
traan dus. En nooit een parodie op men
sen met bijvoorbeeld een lichaamsgebrek,
wat oh zo gemakkelijk is. Ik beledig nooit
Iemand en ik laat me ook niet beledigen.
Maar grapjes op mensen, die iets hebben
waar ze niets aan kunnen doen nee,
dat kun je niet maken".
Terwijl hij achter de piano in zijn woonka
mer van zijn Zoetermeerse flat aan de
Stadhoudersring schuift, is Wiep Stuurop
een andere man aan het worden. Trefze
ker glijden zijn handen over de toetsen.
Een 'paar akkoorden hier, een riedeltje
daar Dan begint hij te zingen. Een lied
je over een Brabantse schoenfabrikant,
die graag op kosten van een ander een
borreltje drinkt. Hem ingefluisterd door de
eigenaresse van de zaak waar hij op dat
ogenblik was. Op een gegeven ogenblik
komt hij bij 's mans specifieke bezighe
den: schoenen maken. En hij vertelt al zin
gend dat hij genoeg bruine, maar nog
steeds geen paar zwarte schoenen in de
kast heeft staan. Het lied is uit en Stuurop
komt terug met een paar zware schoenen
in de hand. „Kreeg ik thuis gestuurd. Twee
dagen nadat ik in die zaak was opgetre
den. Van die schoenfabrikant". Hij grijnst
opnieuw zijn tevreden grijns en praat over
zijn muzikale achtergrond.
„Ik zat ooit eens te spelen in de Stadsher
berg, dat restaurant bij de burg over de
IJssel in Kampen, 't Was op een receptie
en ineens komt er een mevrouw bij me
staan en die zegt zachtjes: „Stuk verdriet"
tegen me. Ik wist niet wat ik hoorde. Ik
zeg: pardon mevrouwEn zij weer:
„Stuk verdriet dat je bent". Enfin, om een
lang verhaal kort te maken, het was de
pianolerares uit mijn jeugd. Hartstikke
leuk; ik heb nog een speciaal liedje voor
haar gemaakt".
„Ik wou vroeger helemaal niet studeren,
weet je. Helemaal niet. En dan vroeg mijn
vader: hoe gaat het op pianoles? En ik:
prima pa, prima hoor. En hij dan weer: en
wat is dit dan? Een brief van je lerares,
waarin staat dat je niks uitvoert... Tja,
mijn vader Doeke Stuurop. die veertig jaar
lang in heel Nederland is opgetreden in
een cabaretgezelschap. En mijn oom
Henk; die was pianist bij Louis Pisuisse.
Mijn broer Henk speelde ook piano op de
Bühne. En ik ook natuurlijk. Na de Tweede
Wereldoorlog ben ik naar Amsterdam ge
gaan. Werd ik entertainer-pianist bij Kras-
napolsky. Later op verzoek in het
Astoria Hotel, waar ik een contract kreeg
als barpianist, terwijl Jan Corduwener in
het restaurant optrad. Daarna ben ik het
hele land doorgereisd: Rotterdam,
Utrecht, Den Haag, LeeuwardenIn
Leeuwarden heb ik vijf jaar in de Klanderij
gewerkt. Als ik optrad hingen de mensen
over de stoelen heen. Maar ja, de zaak be
gon te verlopen en nadien ben ik naar
Twente gegaan. Bij restaurant Ten Hoopen
in Hengelo heb ik drie en een half jaar ge
werkt. Daarna ben ik via wat schnabbel-
werk in het Lido in Scheveningen terecht
gekomen. Na éèn dag had ik daar al een
contract voor een jaar. In totaal ben ik er
twaalf en een half jaar gebleven. Waarom
ik er ben weggegaan is een heel verhaal,
waarover ik liever niet wil praten. Maar nu
speel ik drie avonden (vrijdag, zaterdag en
zondag) in de Poentjak aan de Kneuterdijk
in Den Haag, terwijl ik op donderdagavond
en zaterdagmiddag in een drugstore van
het winkelcentrum Babyion optreed".
Niet bang
Vooruitblikkend naar de toekomst, die hij
afzet tegen de huidige economische pro
blemen, zegt Wiep Stuurop dat hij niet
bang is, ook niet nu het minder gaat in de
horeca. „De mensen willen nog steeds uit
gaan, geld uitgeven. En de restaurants en
hotels moeten meer over gaan naar leven
de muziek in hun zaak. Dat is toch gezel
lig, zo'n pianist't Is nu allemaal veel te
koud en te kil. Heus, het komt weer terug.
Ik ben niet bang voor de toekomst. Dat
hoef je trouwens ook niet wanneer je een
vak verstaat en wilt werken. Dan krijg je
altijd werk. Ik ga dan ook gewoon door
wanneer ik 65 ben geworden. Natuurlijk
alleen als ik goed gezond blijf, maar op dit
ogenblik kan ik er gewoon nog niet buiten.
Ze weten wie Wiep Stuurop is. Ze gooien
je wel dood met pianisten, maar niet met
artiesten, die piano spelen, een babbeltje
hebben, kortom die entertainer zijn, zoals
ik".
KLAAS GOÏNGA
FOTO'S: MILAN KONVALINKA
ilSTERDAM „Welke begraafplaats
ld ik de mooiste"? De heer Eduard Kei-
:^f zoekt enigszins hulpeloos in de hoge
;ipel documentatiemateriaal voor hem op
d huiskamertafel. „Ik zou het niet weten,
pdse begraafplaatsen zijn eigenlijk hele-
ial niet mooi, niet in die zin tenminste
iarin christelijke kerkhoven, vooral som-
je katholieke, mooi zijn. Kerkhoven
t woord zegt het al. Lusthoven voor het
-jg kunnen het zijn, prachtig begroeide
nen. Joodse begraafplaatsen hebben
en begroeiing met bomen en heesters,
it u, wortels groeien. Ze zouden op den
ur het gebeente van de overledenen van
n plaats kunnen duwen; de rust in het
af verstoren. En dat moet volgens de
tradities koste wat kost voorkomen
ptirden".
ie dagen na het gesprek belt hij op. „Ik
b nog eens nagedacht over de vraag
it ik op zo'n begraafplaats voel. Ik had
ar nooit eerder bij stilgestaan. Weet u,
let bezoeken van joodse begraafplaatsen
latvoor mij een soort automatisme gewor-
net als tanden poetsen. Maar nu weet
n het. Ik voel eerbied. Eerbied voor de do-
oen, maar ook eerbied voor de levenden,
i [voel dat eerbied de spil is waarom alles
Faait. Respect".
zal inmiddels duidelijk zijn: de heer
Beizer, zakenman in ruste te Amsterdam;
een vrij unieke manier om zijn le
nsavond, die inmiddels tot 78 jaar ge-
rderd is, te vullen. Hij reist de 192 jood-
p begraafplaatsen af die over het hele
Sd verspreid liggen sobere, verstilde
"•fstanten van de bloeiende joodse ge-
...penschappen die er plachten te tieren,
Wordat de holocaust kwam. „Je vindt ze
maar vooral in dorpjes en steden
®ak tegen onze oostgrens aan, in Gronin-
^5n, Drente, Overijssel. Ik denk dat het als
te verklaren valt. In de zestiende en
zeventiende eeuw had je die verschrik-
|lijke progroms in Rusland en Polen. De
len vluchtten er weg, berooid, te voet,
tor Duitsland heen waar ze ook allesbe-
ilve welkom waren. Op de eerste de
£ste plaats waar ze zich veilig konden
ilen, ploften ze neer en dat was vlak
Jer de Nederlandse grens. Nederland
$5 in die tijd over de hele wereld be-
md als een land van vrijheid. Iedere
d wist dat".
Ie joodse begraafplaatsen zijn eigendom
het Nederlands-Israëlitisch Kerkge-
Sotschap en dat heeft de inspectie ervan
ir opgedragen aan Eduard Keizer. Zes-
in jaar lang doet hij het werk al. „Ik ben
min of meer toevallig ingerold. Ik had
eens tegen dokter Dasberg, mijn toen-
ilige huisarts, tevens voorzitter van het
..'nootschap, laten ontvallen: als je me er-
2§ns voor kunt gebruiken, wil ik wel wat
ir je doen. Dat herinnerden ze zich toen
een inspecteur voor hun begraafplaat-
nodig hadden. Zodoende".
ure plicht
i plaatsen waar ze hun doden begraven,
n de joden heilig. „Huis der Levenden"
fcemen ze hun begraafplaatsen, of „Huis
Ier Vaderen". Nakomelingen hadden de
lure plicht de graven van hun voorouders
e verzorgen. De slachting van de Tweede
gaan", verzucht de heer Keizer. „In de
Tweede Wereldoorlog natuurlijk, maar ook
tijdens bijvoorbeeld de Napoleontische
oorlog. Vijandelijke legers durfden zich na
melijk minder aan christelijke dodenakkers
te vergrijpen dan aan joodse. Vandaar".
Nationaal bezit
En juist de zerken vormen een kostbaar
nationaal bezit. Ze staan in de grond ge
plant als een kroniek van steen, te belang
rijk omdat veel papieren archieven over de
joden in Nederland tijdens de bezetting
verloren zijn gegaan. Beelden mochten
dus niet. Hoogstens vindt men twee zege
nende handen in hardsteen gehouwen of
een schenkkan. Dan ligt er een nakome
ling van de hogepriester Aaron begraven
of van Levi. De heer Keizer schiet in een
korte lach. „Je hoort iemand wel eens po
chen dat zijn stamboom teruggaat tot de
zestiende eew. Nou: bij ons gaat hij dui
zenden jaren terug en we weten precies
tot wie. Daar kunnen we een eed op doen.
Verder vind je heel soms een sjofar op een
zerk afgebeeld, de ramshoorn die de over
ledene tijdens zijn leven bij wijze van ere-
functie op gezette dagen in de synagoge
mocht blazen. En ik ken enkele symbo
lische afbeeldingen in de trant van de Da
vidster, de Leeuw van Juda en al nau
welijks joods meer zandlopers, graftak
ken of levensbomen".
Maar allemaal heel sober. En juist bij ont
stentenis van weelderig beeldhouwwerk
kregen de teksten kans op zeggings
kracht. Ze leveren informatie die overal el
ders verloren is gegaan; over het leven en
werken van de overledene, over familie
verhoudingen, uitgeoefende kerkelijke
functies en de plaats, die de dode in de
joodse gemeenschap heeft bekleed. De
heer Keizer neemt als voorbeeld grafsteen
nummer 148 te Appingedam. „De tekst
daarop maakt duidelijk dat de in 1886 ge
storven Samuel Abraham Kroon een zeer
gewaardeerde spil van de gemeente was.
Zijn daden worden lovend geprezen en de
gemeente ervoer de dood van zijn be- 1
stuurder blijkbaar als een groot verlies,
want op zijn grafsteen werd de ondubbel
zinnige tekst vermeld: Wie zal ons troos
ten, onze kroon is van ons hoofd gevallen.
De tekst van Prediker 7.1 werd op hem
van toepassing geacht: Een goede naam is
beter dan goede olie".
Of steen 150 in datzelfde Appingedam:
Mijn hart en ziel treuren in droefheid om
onze moeder die hier ligt, een godvrezen
de vrouw. De ellendigen was zij nabij. Zij
was met haar man in de echt verbonden
meer dan dertig jaar te goeder naam en
faam. Zij was de bescheiden vrouw, een
lieflijke hinde en een bekoorlijke ree.
Zo spreken de stenen over het onderlig
gende gebeente, dat Eduard Keizer be
waakt krachtens een mandaat, hem gege
ven door degenen die het zelf niet konden.
Maar alle teksten eindigen onveranderlijk
met de vijf Hebreeuwse letters TNSBH, die
staan voor de bede: „Moge zijn ziel ge
bonden zijn in de bundel des levens".
Een tijdelijk huis slechts zijn de graven,
met Eduard Keizer als tijdelijke, plaatsver
vangend huisbewaarder.
PIET SNOEREN
Wereldoorlog echter liet nauwelijks meer
nakomelingen over. Dus neemt de heer
Keizer hun taak waar. Een eretaak noemt
hij het. „Omdat ik als een van de zeer wei
nigen het concentratiekamp Bergen-Bel-
sen heb overleefd, zie ik het als een op
dracht, een verplichting jegens de anderen
die niet zijn teruggekeerd. Ik voel me een
gemachtigde, een invaller, een plaatsver
vanger. Ik doe het uit dankbaarheid om
het feit dat ik heb mogen overleven. An
ders was ik er nooit aan begonnen".
In Nederland worden graven tegenwoordig
na tien jaar geruimd, zoals dat heet. De
stoffelijke resten zijn dan genoegzaam ver
gaan om plaats te kunnen maken voor an
dere, zonder dat de piëteit geweld wordt
aangedaan. Maar joodse graven mogen
niet geruimd worden. Het graf is, zelfs
voor de niet-religieuze jood, zijn „tijdelijke
huis" waarin hij onberoerd, door de eeu
wen heen, geduldig de dag van zijn weder
opstanding kan afwachten. Heeft de pro
feet Ezechiël niet gezegd dat „op de dorre
beenderen van de doden weer spieren
groeien, dat daar een nieuwe huid over
wordt getrokken en dat in het lichaam
weer geest wordt gebracht zodat zij herle
ven"?
Vanuit deze diepgewortelde visie is het
voor de joden zaak over hun dodenakkers
te waken. Hoe licht immers zou een be
graafplaats niet ten offer kunnen vallen
aan een uitbreidingsplan of ruilverkave
ling? Er zijn zelfs joden ter ruste gelegd in
dijken vanuit de redenering: dat zijn wach
ters tegen het water die wel eeuwig onge
moeid gelaten zullen worden. En onge
moeid blijven ze, als het aan Eduard Kei
zer ligt. „We gaan er alleen bij zeer hoge
uitzondering toe over een begraafplaats te
ruimen. Ik noem Gouda. Daar werd in de
buurt van de joodse begraafplaats hoog
bouw neergezet. Door de druk van al het
beton steeg het grondwater, zodat de gra
ven overstroomd dreigden te raken. Dat
zou in strijd zijn geweest met onze eerbied
jegens de doden, dus hebben we ze een
voor een heel zorgvuldig opgegraven en
herbegraven in Wageningen".
Summier
De pijnlijke zorg waarmee joden hun do
denakkers omringen, valt er voor niet-jo-
den nauwelijks aan af te zien. „Ze maken
op buitenstaanders geen inspirerende in
druk". geeft de heer Keizer toe. „Ze zijn
simpel, eenvoudig, zeg maar: summier. Ze
lijken er zo maar een beetje bij te liggen.
Toch heeft dat zijn diepe achtergrond.
Hier, Genesis 3.19. Want gij zijt stof en gij
zult tot stof wederkeren. En Job 1.21.
Naakt ben ik uit mijner moeder buik geko
men en naakt zal ik daarhenen wederke
ren. De Here heeft gegeven en de Here
heeft genomen. Daarin wortelt onze tradi
tie om de begraafplaatsen zo eenvoudig
mogelijk te houden. Het is een soort wet".
Voor joden is iedereen in de dood gelijk,
dus krijgt iedereen een gelijke behande
ling. De heer Keizer: „Allemaal dezelfde
stenen op de graven en geen monumen
ten; hoogstens bij een opperrabijn om aan
te geven dat hij een vörst onder Israël
was. Die prachtige, soms meer dan levens
grote beelden die je bijvoorbeeld op ka
tholieke kerkhoven ziet, zouden bij ons
trouwens niet eens mogen. Hier, Exodus
20.4.: Gij zult geen gesneden beeld noch
enige gelijkenis maken van hetgeen boven
in de hemel is, noch van hetgeen onder op
de aarde is, noch van hetgeen in de wate
ren onder de aarde is".
Miljonair of pauper, winnaar van een No-
Eduard Keizer
op de joodse
begraafplaats in
Monnickendam.
„Joodse
begraafplaatsen
zijn eigenlijk
helemaal niet
mooi, niet in die
zin tenminste
waarin
christelijke
kerkhoven,
vooral sommige
katholieke, mooi
zijn.
Kerkhoven
het woord zegt
het al.
Lusthoven voor
het oog kunnen
het zijn, prachtig
begroeide
tuinen. Joodse
begraafplaatsen
hebben geen
begroeiing met
bomen en
heesters. Ziet u,
wortels groeien.
Ze zouden op
den duur het
gebeente van de
overledenen van
hun plaats
kunnen duwen,
de rust in het
graf verstoren.
En dat moet
volgens de
joodse tradities
koste wat kost
voorkomen
worden".
belprijs of simpele geest, voor joden zijn
ze in de dood gelijk. „Katholieken kunnen
bijvoorbeeld missen kopen", blijft de heer
Keizer geduldig uitleggen, „maar bij ons is
er niet eens verschil mogelijk in de soort
kist waarin je begraven wordt. En voor ie
dereen dezelfde lijkkleding, geen zijde
voor de een en katoen voor de ander. De
zelfde gebeden ook aan het graf. Niemand
kan voor een tientje een paar woorden
meer kopen. Hier, Prediker 9.10.: Er is
geen werk, noch verzinning, noch weten
schap, noch wijsheid in het graf daar hij
heen gaat. En 12.8.: IJdelheid der ijdelhe-
den, het is al ijdelheid".
De heer Keizer bezoekt ze allemaal, van
Eysden tot Nieuwe Schans, de 192 joodse
begraafplaatsen in Nederland. Minstens
één keer per jaar, ondanks zijn hoge leef1
tijd. De oudste in het Friese Workum, door
vier eeuwen vergrijsd en vervaald. Of die
in Monnickendam, rustiek aangevlijd tegen
de stadswal, waarvan immers verwacht
mocht worden dat men hem nooit zou
slechten. Het alternatief voor een dijk.
Maar ook die bij het Drentse Dalen, een
kale pukkel in het landschap, zonder zer
ken. „O ja, veel zerken zijn verloren ge-