Jordanië:
een
land vol
met
vluchtelingi
voor
wiedestriji
verboden
Is
Palestijnen
verpauperen
in
smerige
kampen
a(
er
rie
""-ewff -
Tijdens zijn drieweekse reis door het
Midden-Oosten bracht onze redac
teur Rick Kersjes een bezoek aan het
Palestijnse vluchtelingenkamp Ba-
qa'a in Jordanië. Hier werd hem dui
delijk dat achter de schijnbare poli
tieke rust in dat land een Palestijns
verzet schuil gaat, dat door koning
Hoessein onderdrukt wordt.
De bedoeïenen, de keurtroepen van koning Hoessein, handhaven met ijzeren hand de orde in de Jordaanse woestijn.
AMMAN Koning Hoessein van Jordanië
regeert over een volk, dat voor het meren
deel uit vluchtelingen bestaat. De massale
verdrijvingen van Palestijnen door Israël
tijdens de oorlogen van 1948 en 1967 heb
ben ertoe geleid, dat nu 65 procent van de
Jordaanse bevolking van Palestijnse af
komst is. Palestijnen bevolken niet alleen
de vluchtelingenkampen in Jordanië, maar
bekleden ook belangrijke posities in dat
land. Hoewel deze vluchtelingen over het
Jordaanse staatsburgerschap beschikken,
dragen de meesten hun geboorteland Pa
lestina nog altijd een warm hart toe. In zijn
houding tegenover Israël dient koning
Hoessein dan ook rekening te houden met
de aanwezigheid van de Palestijnen in Jor
danië.
Na in 1971 de Palestijnse guerrillastrijders
uit haar land te hebben verdreven, heeft
de Jordaanse regering getracht door mid
del van geweld de vluchtelingen te verjor-
daniseren. Dit integratieproces is, zo is uit
gesprekken met bewoners van het vluch
telingenkamp Baqa'a gebleken, maar ten
dele geslaagd.
Baqa'a, dat 20 kilometer ten noorden van
de Jordaanse hoofdstad Amman ligt, telt
meer dan 80.000 Palestijnen. Khaled, die
in dit kamp woont en leraar Engels is, ver
telt dat „wij de slachting die koning Hoes
sein in 1971 onder ons aanrichtte, niet
vergeten zijn. De onderdrukking in dit
kamp is groot. De vele Jordaanse geheime
agenten controleren ons dagelijks. Daar
om kunnen wij ons niet organiseren in po
litieke groeperingen. Ook mogen wij geen
lezingen houden waarin politieke zaken
aan de orde komen".
Khaled wijst erop, dat „koning Hoessein in
1974 onder druk van de Arabische rege
ringen wel de PLO erkend heeft als de eni
ge vertegenwoordiger van ons volk, maar
wij mogen niet over de PLO praten".
Tweeslachtig
De houding van het Jordaanse konings
huis ten aanzien van de Palestijnen is altijd
tweeslachtig geweest. Al in april 1948, vlak
voor het uitbreken van de eerste Israë-
lisch-Arabische oorlog, was het koning
Abdoellah van Jordanië, die de Jordaanse
aspiraties ten aanzien van Palestina helder
onder woorden bracht,
in een geheime ontmoeting met mevrouw
Golda Meir, die verkleed als bedoeïenen
vrouw naar de Jordaanse hoofdstad Am
man gekomen vyas, deed hij haar het voor
stel van Jordanië en Palestina één staat te
maken. Aan het hoofd van deze staat zou
een koning moeten staan, zo legde hij
haar uit, en de regering zou half-Arabisch
en half-joods moeten zijn. Golda Melr, die
later premier van Israël zou worden, wei
gerde dit. (Een half jaar eerder, in novem
ber 1947, was door de Verenigde Naties
de zogenaamde delingsresolutie afgekon
digd, die bepaalde dat Palestina zou wor
den opgedeeld in een joodse en een Pa
lestijnse staat).
Veertien dagen na deze geheime ontmoe
ting brak de oorlog tussen Israël en de
Arabische landen uit. De belangrijkste uit
komst van de oorlog Was, dat Israël
900.000 Palestijnen had verdreven en een
groter deel van Palestina beheerste dan
door de VN was toegestaan. Tegelijkertijd
had koning Abdoellah de Palestijnen op
de westelijke Jordaanoever aan zich on
derworpen. Zo werd door de Israëlische
regering en het Jordaanse koningshuis het
Palestijnse probleem gecreëerd, dat nu
centraal staat in het Midden-Oosten-con-
flict.
Verzet
Koning Abdoellah heeft niet lang plezier
gehad van zijn Palestina-polltlek. In juli
1951 werd hij door een Palestijn in Jeruza
lem vermoord. Precies twintig jaar later
dreigde voor Abdoellah's kleinzoon, ko
ning Hoessein, eenzelfde lot. In 1971 stond
hij tegenover een krachtige Palestijnse
verzetsorganisatie, die in 1965 begonnen
was met de gewapende strijd voor de te
rugkeer naar Palestina.
De Palestijnse guerrillabeweging beschikte
toen over belangrijke bases langs de lange
Jordaans-lsraëlische grens en maakte in
toenemende mate de dienst uit In Jorda
nië. De bevrijding van Palestina, zo vrees
de de jonge koning, zou wel eens vla Am
man kunnen gaan.
In septebmer 1971 stuurde hij zijn be-
doeïënenleger naar de vluchtelingenkam
pen. Duizenden Palestijnen werden ge
dood en hun leiders moesten uitwijken
naar Libanon.
Met de uitschakeling van de guerrilla-or
ganisaties hoopte koning Hoessein voor
eens en voor altijd verlost te zijn van
„zijn" Palestijnse probleem. Wel slaagde
hij er in 1971 in de gewapende Palestijnse
strijd uit Jordanië te bannen, maar niet het
Palestijnse bewustzijn. Tot op de dag van
vandaag moeten Jordaanse politie en ge
heime agenten er voor zorgen, dat de
vluchtelingen het niet opnieuw te lastig
maken voor koning Hoessein.
Hierin zijn zij geslaagd. Sinds 1971 is Jor
danië het land dat het meest betrokken is
bij het Palestina-probleem, maar waar de
strijd van de Palestijnen het minst tot ui
ting komt. Door zich niet te veel in te laten
met het Israëllsch-Arablsch conflict (Jor
danië bleef tijdens de Oktoberoorlog van
1973 bulten schot) gelukte het koning
Hoessein de politieke stabiliteit in zijn land
te bewaren. Mede hierdoor kon in de
tweede helft van de jaren zeventig een
economische ontwikkeling op gang ko
men, die opmerkelijk genoemd kan wor
den.
Nieuwbouw
Amman is een uit de grond gestampte
stad. De flatgebouwen in de vele nieuw
bouwwijken en de In allerijl opgetrokken
hotels dulden zowel op een sterke bevol
kingstoename als op een krachtige econo
mische ontwikkeling. Was Amman in 1950
nog maar een dorp van zo'n 12.000 zielen,
nu telt de Jordaanse hoofdstad bijna
800.000 inwoners. Grote vierbaanswegen,
die aan Amman een westers aanzien ge
ven, leiden naar een klein stadscentrum
waar maar twee grote winkelstraten zijn.
Amman is een saaie stad.
Met dr. Basil Jardaneh van het National
Planning Council praat ik over de econo
mische groei van Jordanië. „Toen Israël In
1967 Jeruzalem had ingenomen en de
westelijke Jordaanoever had bezet, ver
keerde Jordanië In grote economische
problemen. Immers, het toerisme dat een
belangrijke bron van inkomsten was, viel
toen weg. Maar het in 1976 gelanceerde
vijf-jaren-plan bleek een groot succes. De
economie nam elk jaar met acht tot negen
procent toe. Dit Is opmerkelijk omdat Jor
danië niet over olie beschikt en het land
voor 95 procent uit woestijn bestaat. Het
enige vruchtbare gebied ligt op de ooste
lijke oever van de rivier de Jordaan. Dank
zij de sterke economische ontwikkeling
kunnen wij irrigatieprojecten beginnen om
zo de vruchtbare grond te vergroten".
Een belangrijke pijler van de Jordaanse
ontwikkeling Is de fosfaatwinning, de enige
grondstof waarover het land beschikt. Na
dat Marokko, 's werplds grootste fosfaat
producent, in 1974 de prijs van deze
grondstof verviervoudigde, werd het voor
de Jordaanse regering aantrekkelijk om
fosfaat op grote schaal te gaan exploite
ren. Volgens dr. Jardaneh zou de fosfaat;
produktie van één miljard ton in 1980 tot
vijf miljard ton In de komende jaren moe
ten toenemen.
Bankkapitaal
Als tweede belangrijke pijler van de Jor
daanse economie wijst dr. Jardaneh op
het bankwezen. De Libanese burgeroorlog
heeft Jordanië hierbij een handje gehol
pen. Beiroet, voorheen het financiële cen
trum In het Midden-Oosten, heeft deze po
sitie verloren. Diverse bankiers en zaken
lieden zijn als gevolg van de strijd in Liba
non uitgeweken naar Amman, omdat daar
het politieke klimaat stabiel is. Behalve dat
door koning Hoessein het vrije onderne
merschap wordt beschermd, beschikt Am
man ook over goede telex- en telefoonver
bindingen met het buitenland. De afgelo
pen vijf jaar wordt Amman dan ook over
spoeld met bank-en andere financiële in
stellingen. „Onder economen in Jordanië
wordt momenteel een discussie gevoerd
wat er gedaan moet worden met al het
bankkapitaal, dat het.land binnenstroomt.
Amman zal een financieel centrum moeten
worden", zo weet dr. Jardaneh te vertel
len.
een
bloedige strijd tussen de oorspronkelijke bevolking van het land en de Palestijnse vluchtelingen in het nadeel van de
De ingang van d? Moskee in het centrum
van de Jordaanse hoofdstad Amman.
1 f
De economische ontwikkeling van
nlë mag dan wel spectaculair zijn, td
er een bijsmaak aan. Op de vraag hQ
groeiende welvaart verdeeld wordtClGI
woordt dr. Jardaneh: „Sinds 1972 heF
regering hiernaar geen onderzoek!
gedaan. Officiële cijfers zijn er dl
niet. Maar Ik schat dat zeker twintig
cent van de Jordaanse bevolking bei-
het bestaansminimum leeft". |n
De dag voor mijn gesprek met JarEgf.Qi
had ik in het vluchtelingenkamp Ba%ver
gezien dat daar geen sprake was var» horm
vaart. De meeste gezinnen in Baqa'a[| het v
in veel te kleine bouwvallige huisjes, a|S
van de daken kapot en lek zijn. De rrboyeot
wegen in dit grootste vluchtelingenkaL^Q^
Jordanië zijn gewone zandpaden, d£n ^n,
vens dienen als riolering. Er is te van
(drink)water en generatoren zijn In foor ni
handen, waardoor de stroomvoorzL^gi j
gebrekkig en duur is. Khaled vertel<Cia|re
de levensomstandigheden In de o\Lat uj,
kampen In Jordanië dezelfde zijn als |ehand
qa'a. „De vier vluchtelingenkampen iifoje,.
man, waar de verdrevenen van 19%r|jp.
nen, vormen nu de sloppenwijker^g st|j<
deze stad". j-Dultsl
De werkgelegenheid vormt geen Krllge
probleem. Khaled: „De oudere geneLrcjan
die doorgaans ongeschoold is, werLen Q{
arbeider In de bouw of op het platt^p0ren
Zij verdienen maar weinig. De jon|^at|g
hebben meestal wel een schoolopl«van
gehad en hebben meer kans op een facjgezc
re baan. Maar om te kunnen werken lLn |j{
vergunning van de regering vereist, f
koning Hoessein niet welgezind zijnk^,. Zl
gen geen werkvergunning. Zo pro|ror(jU
Hoessein van ons Jordaniërs te m|te rei
maar dat zal hem niet lukken". <]e
i zoai:
Marteling r de -
Koning Hoessein Is verre van gelieud
Baqa'a, zo blijkt uit mijn gesprek me£n h_
del-Kader. Hij werd met zijn faml^ vfl|
1967 door Israëlische militairen uit Ja^
verdreven en woont sindsdien in dit C6fpc
telingenkamp. In 1976 werd Abdel-lC en e
leraar natuurkunde, maar van iesgevv on(je
niet veel gekomen. juut V)
In 1978 werd hij door de Jordaanse fiimelot
gearresteerd, omdat hij In een lezin MDap
sproken had over de PLO. In de gevjpafc
nis werd hij gemarteld. Tijdens de n ^J^en
ling werd onder andere zijn linkerkaar
broken en toen hij de gevangenis uit«L_
lijk verliet was hij blind. „Dank zij eet J
dische behandeling in een ziekenhiUVJ
Moskou", zo vertelt Abdel-Kader, „M
met mijn rechteroog weer een beetjeljsche
Maar mijn linker oog is door de slage»ng h<
finitief beschadigd. Werken kan Ik gewc
meer. Nu moet mijn vader alleen voerstof 1
gezin zorgen. Als arbeider In de bom het lie
dient hij slechts 26 gulden per dag e£n ve<
is te weinig. Er is geld voor maar WChem
dagen per maand. De resterende tie*
gen moeten wij maar zien rond te kfl1
Wij worden steeds armer". Wverd
Wat zou Je willen doen nu Je niet
kunt werken, vraag ik hem: „Het nets'0
ik bezig met de Palestijnse strijd totd
terug zijn In Palestina". oearlj
1 *"'f! I 1 W V I n
II rr? z
WW® ~'j mm |j.
De Jordaanse hoofdstad Amman elf jaar geleden, toen
laatsten werd beslecht.