„Er moet in die foto's iets geweest zijn dat het hart van de mensen raakte..." „Verkassing' blijft omstreden zaak 3t bure verbaii 3taress? Interlandelijke adoptie, het i worti^pteren van een buitenlands kind, kwam vijftien jaar geleden in fder land nog nauwelijks voor. Tv- end Nederland maakte er in 1967 kennis mee via schrijver Jan de ftog. De laatste jaren is er sprake van een explosieve groei. In een w f etal artikelen gaan wij nader in op (fele aspecten van dit verschijnsel, fandaag wat algemene informatie. \lgende week vertelt een echtpaar at vijf jaar geleden twee kinderen meer: uit Colombia adopteerde zijn directiErvaringen, terwijl aan het slot de emotionele belevenissen aan de sprake^r(je komen van een echtpaar dat je adn^angs jn Sri Lanka een kindje ging J halen. irrichtq ia\ daa i. n wor laxima v J. Vj Interlandelijke adoptie: objectief gezien ia men geneigd te zeggen, laat het kind waar het is, in zijn eigen omgeving. Feit ia evenwel dat althans via de officiële kanalen) alleen kinderen voor adoptie in aanmerking komen, die in eigen land geen toekomstmogelijkheden hebben. JANDEHARTOGGAF INTERLANDELIJKE ADOPTIE BEKENDHEID it blad >stbus acatu- In februari 1967 interviewde Miea Bouwman in haar toenmalige tv-programma „Miea en scène" schrijver Jan de Hartog, die toen net twee Ko reaanse zusjes van vijf en drie jaar had geadop teerd. Aan het eind van die uitzending versche nen een aantal foto's van de meisjes met hun adoptiefouders in beeld. Kijkend Nederland bleek aangedaan. Zoals wel vaker overigens na uitzendingen met een vergelijkbare emotionele lading. In zijn boek ,,De Kinderen" (in die beginjaren van de interlandelijke adoptie een soort Spock voor adoptiefouders) zegt Jan de Hartog daarover: „Er moet In die foto's iets geweest zijn wat het hart van de mensen raakte, want iets wat niemand ver wacht had en waar dan ook niemand op voorbe reid was, gebeurde: nauwelijks was de uitzending achter de rug of de telefoon in de studio begon te rinkelen en stond de rest van die avond niet meer stil. Vijfenzestig mensen wilden weten tot wie zij zich moesten wenden om ook zo'n kindje te adop teren. Na een paar dagen waren het er 300 gewor den en voor de maand om was bijna I.000". Interlandelijke adoptie, tot op dat moment een vrij wel onbekend verschijnsel, hield plotseling grote groepen van de Nederlandse bevolking bezig. De ambtelijke (justitiële) molen bleek evenwel in 't ge heel niet berekend op die hevige, natuurlijk voor een deel ook impulsieve, golf van mededogen. De toenmalige minister van justitie reageerde uiterst terughoudend; na een interpellatie in de Tweede Kamer kwam het evenwel toch tot een commissie die de mogelijkheid en wenselijkheid van de adop tie van Aziatische kinderen moest onderzoeken. Na een jaar waren van het oorspronkelijke aantal aanvragers nog 400 ouderparen over, die geschikt werden bevonden een Aziatisch kind te adopte ren... Nu, bijna 15 jaar later, levert een beschouwing van het fenomeen interlandelijke adoptie een sterk ge wijzigd beeld op. De wetgeving is aangepast, de opzet is professioneel geworden en als zodanig is de adoptie van een buitenlands kind een geaccep teerd. in elk geval een bekend verschijnsel. Op ge zette tijden steekt echter kritiek de kop op. De on verminderd aanwezige emotionele lading bij adop tie, in het bijzonder bij interlandelijke adoptie zal daaraan niet vreemd zijn. Dat alles neemt niet weg. dat ook na die eerste im pulsieve reacties uit 1967 de groei van het aantal Nederlandse echtparen dat een kind uit het bui tenland wil opnemen gestaag de laatste paar jaar zelfs explosief is geweest. Enkele cijfers ter illustratie: vorig jaac kwamen er bij het ministerie van justitie 2.897 verzoeken bin nen om adoptie van een buitenlands kind; in 1979 bedroeg dat aantal 3!388, maar liefst 700 meer dan in 1978. Vorig jaar konden 1.594 kinderen worden geplaatst, tegenover 1.287 in 1979. Het aantal echtparen dat wacht op een buitenlands kind bedroeg begin dit jaar 6.455 (5.985 eind 1979). Dat het „stuwmeer" van wachtende echtpa ren jaarlijks groter wordt (in 1975 bedroeg het aantal wachtenden 4.287) heeft niet uitsluitend te maken met het feit dat de Raden voor de Kinder bescherming beperkt zijn in het plegen van de noodzakelijke gezinsonderzoeken, maar tevens met het gegeven dat het aantal „beschikbare" kin deren aan limieten gebonden is. In totaal werden sinds de inwerkingtreding van de Adoptiewet in 1956 ruim 20.000 kinderen geadopteerd in Neder land. Achter die kille, maar veelzeggende cijfers gaat een wereld van emoties schuil. Immers, het meren deel (zo'n 70 procent) van de ouders dat zich aan meldt voor adoptie van een buitenlands kind, is onvrijwillig kinderloos. Lijdensweg Alvorens de beslissing te nemen tot adoptie van een buitenlands kind, hebben onvrijwillig kinderlo ze echtparen niet zelden een lijdensweg achter de rug: hoop, medische onderzoeken, teleurstelling en de acceptatie nooit biologische kinderen te heb ben. De adoptieprocedure betekent dan opnieuw een periode van nagelbijten. Wachten is het tref woord. Na de aanvraag van de beginseltoestem- ming bij het ministerie van justitie en de registratie en inschrijving voor de wachtlijst, gebeurt er een hele tijd niets. Het zogenaamde „gezinsonder zoek", een aantal gesprekken met een maatschap pelijk werker van de Raad voor de Kinderbescher ming, laat veelal geruime tijd op zich wachten. „Een volstrekt dwaze situatie", zegt het BIA (Bu reau Interlandelijke Adoptie), het overkoepelende adoptie-orgaan, „dat er enerzijds vele duizenden zijn die wachten op een gezinsonderzoek en dat anderzijds het BIA een aantal bemiddelingen op een zacht pitje moet zetten of zelfs moet laten schieten naar andere landen". Is dat gezinsrapport eenmaal beschikbaar, dan is er geen beletsel meer voor de ministeriële verkla ring van „in principe geen bezwaar". Het wachten is vervolgens op de „matching", het zoeken van een geschikte ouders/kind-combinatie. Daarbij wordt in de eerste plaats uitgegaan van het belarlg van het kind. Rekening wordt gehouden met leef tijd, geslacht, omstandigheden van het kind en de mogelijkheden en wensen van de aspirant-ouders. Van de kant van de ouders kan voorkeur worden uitgesproken voor een kind van een bepaalde leef tijd, land van herkomst, huidskleur en de aanwe zigheid van een (operabele) handicap. Met die wensen van ouders wordt, voor zover mogelijk, re kening gehouden. Dit alles binnen de beperking van het „aanbod" van kinderen. Steeds minder adoptiefkinderen zijn afkomstig uit Europese lan den (de laatste jaren vooral Oostenrijk en West Duitsland). In 1975 nog 153, in 1977 was dat aan tal geslonken tot 71 en vorig jaar kwamen nog slechts 19 kinderen uit Europese landen naar Ne derland. Het merendeel van het aantal geadop teerde kinderen komt derhalve uit andere wereld delen. Het afgelopen jaar geeft het volgende beeld: Indonesië 569 (515 in 1979), Colombia 214 (197), India 196 (163), Korea 180 (210), Sri Lanka 81 (7), Peru 61 (15), Bangladesh 34 (32), Chili 34 (20), Libanon 26 (35), en nog wat kleine aantallen uit diverse andere landen. Indonesië is dus het grootste adoptiefland, Bangladesh en Korea zijn aflopende zaken. Met Korea is bijvoorbeeld de af spraak gemaakt dat het aantal adoptiefkinderen jaarlijks met 20 procent zal dalen. Opkomende landen zijn Chili en Peru. Of en hoeveel kinderen voor adoptie beschikbaar komen is per land verschillend en bovendien is dat aantal voortdurend aan schommelingen onderhe vig, afhankelijk van nog al eens wisselende bepa lingen in diverse landen. Ook de eisen met betrekking tot de aspirant-ou ders zijn per land verschillend. Kinderloosheid is voor sommige landen een voorwaarde. Dat geldt bijvoorbeeld ten aanzien van India, Thailand, Indo nesië, en Sri Lanka in bepaalde gevallen. Sommige landen eisen ook dat één van de ouders of doms allebei, het kind komen halen. Voor Sri Lanka en Thailand is dat in alle gevallen zo, ten aanzien van Indonesië en Colombia afhankelijk van de omstan digheden. In het algemeen kan worden gezegd dat veel lan den aarzelend, zo niet negatief staan tegenover in terlandelijke adoptie. Verwonderlijk is dat niet; im mers het is moeilijk toe te geven voor een land in ontwikkeling dat het tekort schiet op een zo deli- - caat punt als de zorg voor het kind. Verbitterd Een in dat opzicht schrijnend voorbeeld uit een brochure van het BIA: een echtpaar verblijft korte tijd in Afrika en wendt zich schriftelijk tot de over- ADOPTIE DUURDER Het adopteren van kinderen uit Derde Wereld landen ia per I januari duurder geworden. Het Bureau Interlandelijke Adoptie (BIA) in Den Haag, dat bij dergelijke adopties bemiddelt, moet een hogere bijdrage van de oudera vragen omdat Justitie de jaarlijkse subsidie van 1 500.000,- met drie ton wil verminderen. Een kind dat nu onder begeleiding van het BIA naar Nederland komt, gaat 1 6.850,- kosten (was 6.000,-). Voor twee kinderen moet nu I 12.000 worden betaald (was f 10.250,-). Ook oudera die zelf een kind gaan ophalen, moeten meer beta len: f 1.450,- in plaats van f 1£00. Voor hen ko men daar uiteraard nog de reis- en verblijfskos ten bij. Het BIA is overigens bij de Raad van Sta te in beroep gegaan tegen het gedeeltelijk dicht draaien van de subsidiekraan. heid met het verzoek een weeskind te mogen adopteren. In eerste instantie komt er geen ant woord, dus gaat het persoonlijk naar 't ministerie. De ambtenaar die de brief heeft ontvangen, rea geert verbitterd. „Eerst hebben jullie onze voorou ders als slaven weggevoerd, toen hebben jullie ons als slaven laten werken op ons eigen land, en nu heet het adoptie. Houden jullie dan nooit op?". In dat licht bezien, mag het ook nauwelijks ver wondering wekken dat in sommige landen wester se echtparen soms de schriftelijke verzekering moeten geven, dat de geadopteerde kinderen niet als huisbediende worden opgenomen. Wat zijn dan de motieven van echtparen die een buitenlands kind willen opnemen? Idealisme? Een kind in nood helpen? Motieven van deze aard ko men zeker voor. Echter ten dele en dan nog met name ten aanzien van ouders die al een (biolo gisch) kind hebben. Idealisme en mededogen blijkt in de meeste gevallen echter een te wankele basis om ook daadwerkelijk een niet-Europees kind te adopteren. Bovendien is het natuurlijk zo, dat, wanneer het helpen van een kind-in-nood het eni ge motief is van een echtpaar, adoptie op afstand (door het maandelijks overmaken van een bepaald bedrag) de voorkeur verdient. Het gezinsonderzoek door een maatschappelijk werker van de Raad voor de Kinderbescherming (veelal drie tot vier gesprekken) is bedoeld om de motieven van aspirant-adoptiefouders te peilen, te wikken en te wegen. Zo'n gezinsonderzoek vergt openheid van de kant van de echtparen. Vragen als, hoe sta je zelf én je directe omgeving tegeno ver een kind met een zeer donkere huidskleur, met een Aziatisch uiterlijk, met een moeilijke sociale achtergrond, met een operabele handicap, dienen zorgvuldig overwogen te worden. In het belang van zo'n kind. Modieus idealisme wordt tijdens een ge zinsonderzoek onverbiddelijk doorgeprikt. Overi gens blijkt dat de Raden voor de Kinderbescher ming gemiddeld slechts één procent van de ver zoeken om adoptie van een buitenlands kind afwij zen. Natuurlijk is het ook zo dat nogal wat aspi rant-ouders nog voor (of tijdens) de lange en moei zame procedure terugschrikken voor de conse quenties en voortijdig afhaken. Ondeugdelijk In het onlangs in een Nederlandse vertaling ver schenen boekwerkje „Adoptie maar dan?" van de Duitse d(. Margot Weyer, leidster van de adop- tieraad van Terres des Hommes, staat overigens een behartigenswaardig lijstje van motieven die in elk geval niet deugen om tot adoptie over te gaan. Een greep daaruit: wie een kind wil adopteren om een goed werk te doen, wie een kind wil adopteren om z'n eigen kind een speelkameraadje te bezor gen, wie een kind wil adopteren om daardoor een bedreigd huwelijk te redden, wie niet bereid is bij het kind begrip voor zijn eigen ouders te wekken, maar het tegen zijn verleden beschermen wil en wie van het kind dankbaarheid verwacht omdat hij het gered heeft en omdat hij zich voor het kind op geofferd heeft. Het boekwerkje (een uitgave van Samson, Alphen a/d Rijn) is aan te bevelen voor aspirant-adoptie fouders omdat het gebaseerd is op persoonlijke ervaringen van ouders met geadopteerde kinde ren, zowel positieve als negatieve, voorzien van nuchtere kanttekeningen. Ervaringen met nog jonge geadopteerde kinderen uit landen buiten Europa zijn er op dit moment in tussen in overvloed. Daarentegen zijn er nauwe lijks ervaringen met geadopteerde kinderen die op een leeftijd zijn gekomen, dat ze min of meer zelf standig in een soms vijandige samenleving staan. Ten aanzien van jonge geadopteerde kinderen kan globaal worden gezegd, dat er nauwelijks sprake is van discriminatie. Althans niet in de gebruikelij ke zin van het woord. Veeleer doet zich het ver schijnsel „positieve discriminatie" voor. Een over dreven aandacht voor het geadopteerde kind, lou ter vanwege het feit dat met name baby's met een donkere huidskleur in westerse landen als „mooi" worden ervaren. „Oh's" en „Ah's" derhalve van willekeurige passanten op straat, nieuwsgierige blikken in de kinderwagen en een extra snoepje en stukje worst in de supermarkt voor 't „bruine schatje met de grote ogen". Die veelal ongevraagde belangstelling, niet zelden voortkomend uit pure nieuwsgierigheid, betekent een niet geringe inbreuk op de privacy van adop- tief-ouders. Wordt vaak ook als hinderlijk, zo niet gênant ervaren. Met name wanneer adoptiefou ders steeds maar opnieuw ongegeneerd (arge loos?) vanuit de omgeving min of meer voor het blok worden gezet hun motieven te verklaren, te verdedigen. Dat alles, terwijl zich in de besloten heid van het gezin het soms moeizame aanpas singsproces van ouders en adoptiefkind afspeelt. Zelfs wanneer een adoptiefkind lichamelijk volledig gezond is, kan de aanpassing in de nieuwe omge ving volop problemen met zich meebrengen. Sla peloze nachten voor zowel ouders als kind zijn in de begmperiode in elk geval meer regel dan uit zondering. In de regel levert de aanpassing van heel jonge kinderen (baby's) weinig problemen op; is de situatie in veel gevallen zelfs vergelijkbaar met de geboorte van een biologisch kind in een gezin. Duidelijk anders ligt het met oudere kinde ren, die al een (veelal niet al te rooskleurige) socia le achtergrond hebben. Ruwweg kan gezegd wor den, dat het aanpassingsproces zich voltrekt via uitingen van scheidingsangst (de vrees opnieuw verlaten te worden), momenten van „ik wil weer te rug". tot het boven water krijgen van brokjes ver leden en de verwerking, acceptatie daarvan. Omstreden zaak Vanaf het begin is interlandelijke adoptie een om streden zaak geweest. Verwonderlijk is dat niet. Aan het geluk van adoptief-ouders ligt immers al tijd een onmiskenbaar stuk ellende in het land van herkomst ten grondslag. De kernvraag die dan ook op gezette tijden steeds weer van verschillende kanten wordt opgeworpen, is: betekent een dergelijke rigoreuze en defintieve „verkassing" de beste oplossing voor het kind in kwestie? Objectief gezien is men geneigd te zeg gen, laat het kind waar het is, in z'n eigen omge-, ving. Feit is evenwel dat (althans via de officiële kanalen) alleen kinderen voor adoptie in aanmer king komen, die in hun land geen toekomstmoge lijkheden hebben. Dat is een keihard criterium. Aan de andere kant staan de aspirant-adoptiefou ders, voor het merendeel onvrijwillig kinderloos, met slechts één wens: een kind. Een legitieme wens. Even legitiem (egoïstisch?) als de wens van echtparen om'biologische kinderen te hebben. De kritiek blijft intussen. In 1976 bijvoorbeeld zwengelde ar. Miek de Langen de discussie nog weer eens aan met een rede, uitgesproken bij het aanvaarden van een buitengewoon hoogleraar schap in het jeugdrecht aan de universiteit van Amsterdam. In die rede wees ze er onder meer op, dat interlandelijke adoptie beslist niet bijdraagt tot de opbouw van een ontwikkelingsland. Ze sprak in dat verband zelfs van „onderontwikkelingshulp". Verder zei ze onder meer: „Kinderen van hun oor sprong te verwijderen om ze in grote internaten over te brengen of zelfs om ze over te plaatsen naar andere landen, accentueert het probleem in plaats van het op te lossen, maakt de betrokkenen onmondig en doet hen hun zelfrespect en verant woordelijkheidsbesef verliezen". Niemand zal willen ontkennen, dat hulp aan een kind in zijn eigen omgeving in principe de voorkeur verdient. Alleen ontwikkelingshulp, mits daadwer kelijk op grote schaal ter hand genomen, zal de voorwaarden daartoe kunnen scheppen. De wer kelijkheid echter leert, dat de ontwikkelingshulp op dit moment nog bij lange na niet toereikend is. Het gaat niet aan, adoptiefouders die ontoereikende ontwikkelingshulp op de schouders te schuiven. Er zijn nog altijd kinderen die het ontbreekt aan de meest elementaire rechten: voldoende voeding, medische verzorging, kleding, onderwijs. De op vang in een gezin ook. En er zijn nog altijd echtpa ren, die dat alles maar al te graag willen en kunnen bieden. BEN SIEMERINK

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1981 | | pagina 19