Karei is in de overgang ^Leiden als stad van tabakspijpenmakers DE LEIDSE TABAKSPIJPMAKERS ENGELSE PILGRIM FATHERS AAN BEGIN VAN 17e EEUW GANGMAKERS VAN NIEUWE INDUSTRIE luim acht jaar ge tyr Meulen met uu Baas] Ned. I ^Wekelijk^verschijn^ï^^^T!ëidse^öuran^d^7ubrieï^ „Hond zoekt huis". In deze rubriek wordt een hond (of soms ook wel een kat) beschreven die in het asiel verblijft om daar een zekere dood tegemoet te gaan... tenzij het dier een goed tehuis vindt. De in de rubriek beschreven hon den zijn óf gevonden, óf door hondenbezitters naar het asiel gebracht. Ze worden om uiteenlopende redenen afge staan, vaak begrijpelijk, maar soms ook volslagen onzinnig. De in „hond zoekt huis" beschreven dieren zijn alle goed gezond, hebben een wormkuur ondergaan en zijn volledig ingeënt. Tegen betaling van 62,50 ten bate van zwerfdie ren zijn ze af te halen. Adres: Nieuw Leids Dierenasiel, Be sjeslaan 6b, Leiden. Tel.: 411670. Geopend di. t/m vr. 10-12 en 14-17 uur, za. 10 tot 12 en 14-16 uur. Zondag en maan- gesloten. >agiwregio LEIDSE COURANT ZATERDAG 17 JANUARI 1981 PAGINA ïi au ÏIDEN De kater Karei is in de ergang. Weliswaar niet in de gebrui- lijke zin van het woord Karei is s vijf jaar oud maar momenteel arstelt hij met een probleem: moet zich als een doorgewinterde vecht- of als een burgerlijke huispoes ge- gen. De verwarring is begonnnen is Karei van zijn mannelijkheid !rd beroofd. lre^ een tr'est record op zijn naam r*c v lan: geen enkel poezebeest zit langer in t asiel dan hij. Vijf maanden geleden ichten opsporingsambtenaren (agenten s) van de Rijkspolitie in Hazerswoude t dier met gevaar voor eigen leven naar !t asiel aan de Besjeslaan. Het roofdier Bs in de val gelopen. Alleen op die ma- er kon hij gevangen worden. Waar- - hijnlijk werd de rasechte zwerver we- ins burengerucht achter de tralies ge- opt. Eenmaal in het asiel wilde de toen assen niet gecastreerde kater op overtuigen- wijze laten zien. dat zijn kooi de zijne as en dat niemand daar iets te zoeken had. Karei nam. zoals bij poezen gebruike lijk, grove middelen ter hand. Door het hok met eigen afval te bevuilen, werd aan mens en dier de lust ontnomen een voet over de drempel van het domein van Ka- rel te zetten. Een enkeling had er door de penetrante walmen zelfs moeite mee om het terrein van het asiel te betreden. Be grijpelijk was het gedrag van de kater wel. Karei was per slot van rekening een door de wol geverfde zwerfkat, die aan geen regel aanstoot nam. Een vrije zwerf kat vindt het prachtig om er onverzorgd bij te lopen. Dat hoort zogezegd bij de sta tus van dergelijke 'vrije jongens'. Toen Karei pas in het asiel logeerde was hij dan ook niet om aan te zien. Bobby Bobby, het boerenhondje van vorige week. lag goed in de markt. Een gezin met jonge kinderen uit Voorschoten heeft de hond uiteindelijk in het gezinsleven opgenomen. Castratie bracht echter een ommekeer te weeg in het bestaan van Karei. Nu geeft hij zich langzaam over, maar heeft kènne- lijk nog niet besloten in hoeverre hij moet veranderen. Hij slaat in' ieder geval niet meer zijn klauwen uit als iemand hem goedbedoeld wil aaien en zelfs besteedt hij de nodige aandacht aan zijn toilet. Onder tussen mag worden verondersteld, dat Ka- rel niet van ijdelheid gespeend is. Vlak voordat hij op de foto ging, waste hij zijn dikke katerkop en maakte de gang naar de kattebak: met een 'hoognodig' gezicht op de foto is ook niet alles. Zindelijkheid is de kater inmiddels dus ook bijgebracht. Desalniettemin is het bijna uitgesloten, dat Karei ooit nog een passieve schootpoes wordt. Hij blijft een eenling en heeft zijn trots behouden. Omdat Karei al zolang in het asiel zit, is hij in een grote kooi ge plaatst waarin ook andere langdurige lo- ge's vertoeven. Wanneer het eten wordt opgediend en de andere zwerfpoezen toch geen kleine jongens hun maaltje gulzig willen verorberen, houdt Karei hen tegen. Pas als hij er zijn buik vol van heeft, mogen de anderen aan tafel. Karei is dus wat de verhouding met men sen betreft op de goede weg, maar houdt niet van honden en het is ondenkbaar dat het omgekeerde wel het geval is. Tijdens zijn zwerversbestaan heeft Karei vele ma len met andere viervoeters geduelleerd en is desalniettemin opvallend ongehavend uit de strijd gekomen. Zijn dikke vacht ziet er verzorgd uit en de zwart-witte kop maakt een guitige indruk. Het lijkt niet verstandig om kleine kinderen, die wel de gewoonte hebben om kattestaarten in de knoop te leggen en de dieren tegen de ha ren in te strijken, in de dagelijkse nabij heid van kater Karei te brengen. Eigen zinnige Karei is het best op zijn plaats bij. mensen, die een tuin hebben. Karei houdt zoals gezegd van buitenspelen, hoewel hij in huis steeds meer vraagt om aangehaald- te worden wordt schrijft Van der Meulen. Deze laatste constatering doet sterk denken aan de ervaringen, die de leden van de Spitsbergen expeditie met de door hen gevon den pijpen in de afgelopen zomer opdeden. Niet alleen de tabakspijpenmakers maar ook de tabaks-nering komen in dit boekje aan bod, evenals de pijpenuitbranders, die zich hadden gespecialiseeerd in hel schoon- branden van de nauwe en gemak kelijk verstopte rookkanalen.. In kei Zeii^je de man in de straat vraagt al hij reike stad hij met het woord „pij- Joc en" associeert, zal in de meeste leid eVallen Gouda te horen krijgen. en n terecht, want vanaf de eerste Jei elft van de zeventiende eeuw n-Bui on deze Zuidhollandse stad aan e Gouw zich ontwikkelen tot de hij d( elangrijkste kleipijpenproducent r hij an ons land. Hoewel dat mis- V chién nauwelijk voorstelbaar is, ebben vele miljoenen Goudse pij- slac en hun weg naar vele landen ge- 0nden. Vooral dank zij de steeds eter beheerste techniek van het fijpenmaken. die in het midden an de achttiende eeuw zijn hoog- .7 spunt bereikte toen de beroemde, r. *agfijne „gouwenaar" met zijn ele- ,s vcante ketel en zijn lange steel van ren ngeveer 50 cm verscheen. en !n toch wordt met dat antwoord an de man-in-de-straat een aan- il andere Nederlandse steden te- J °:ort gedaan. Want niet alleen in ïouda, maar ook in andere plaat- en vestigden zich vanaf het begin e, rua'an de zeventiende eeuw tabak- pijpenmakers. Hier moet in de 8oc erste plaats Gorinchem genoemd morden, waar in 1656 - en dat is s erier jaar eerder dan in Gouda! - nonn (et (eerste) pijpenmakersgilde ont- lls lond. Maar ook in het noorden ls °P intwikkelde zich in die periode de lijpenindustrie, met name in Gro- m^mm iingen, waar de pijpen uit het ate- ier van Valentijn Feyt van een vare schoonheid genoemd wor- 8Hien. die konden wedijveren met i «He Hollandse kwaliteiten. BHHDp sommige plaatsen wordt ook Leiden als een van de productie- uur h >laatsen van de 17e eeuwse kleipij- >en genoemd. Wie bijvoorbeeld in ïibliotheken pogingen in het werk sitelde om meer over de Leidse hje: deipijpenindustrie aan de weet te 10.00 komen, strandde tot voor kort al met ipoedig. Daaraan is (gelukkig) een einde uur9 gekomen, nu bij Uitgeverij Stubag in het Groningse Hoogezand het lO.OCboekje „De Leidse tabakspijpma kers in de 17e eeuw én 18e eeuw" •00 is verschenen, geschreven door J. koor van ^er Meulen (en H. Tupan), uit wiens collectie in het Leidse mu seum „De Lakenhal" onlangs de ironkstukken te bezichtigen wa- Drie Goudse pijpekoppen uit de verzameling van de jurist Vrij uit Loenen aan de Vecht. van 17e en 18e eeuwse kleipijpjes. die hij in eigen omgeving vond. Naast het voortdurend uitbreiden van deze collectie - tot zo'n 7000 exemplaren op dit moment - raad pleegde hij ook oude bronnen in de hoop meer te weten te komen over de makers ervan. Hoewel eerst in de Napoleontische tijd en later - bij de grote stadhuisbrand in Leiden in 1929 - vermoedelijk veel gegevens verloren zijn ge gaan, slaagde Van der Meulen er toch in een vrij aardig beeld van de Leidse tabakspijpenmakers op te bouwen. Gerechtsdagboeken, kerkelijke ondertrouwregisters, oude notariële archieven, schepen huwelijken- en Weeskamerboe ken, minutieus nagevlooid, blekèn een onverwachte schat aan gege vens op te leveren. Zij leverden tevens de stof van een verhaal, dat in 1609 begint wan neer zich een groep Engelse Pil grim Fathers in de buurt van de Leidse Pieterskerk vestigt. Onder hen bevindt zich Nicholas Cla- verly, die weldra - waarschijnlijk in 1612 - zijn oude beroep weer gaat uitoefenen. Volgens Van der Meulen behoort hij daarmee tot een van de eerste pijpenmakers in Nederland. Onder deze groep geë migreerde protestanten, op de vlucht voor hun rooms-katholieke koning Jacobus I, bevinden zich ook andere tabakspijpenmakers die in Leiden blijven wanneer om streeks 1620 de meer behoudende Pilgrim Fathers besluiten tot de oversteek naar Noord Amerika. Met de „Mayflower". "Overluyden" 000 Pijpen Drie pijpen uit de collectie van Van der Meulen. de auteur van het boekje, „De Leidse tabakspijpenmakers". Uit deze foto blijkt duidelijk dat er sprake is van vormverschillen. Links de Noorwits „buikige" pijpekop uit Leiden, in het midden een uit Gouda en "rechts een kleipijpje, dat in Amsterdam werd gemaakt. Uit de naspeuringen van Van der Meulen is gebleken, dat deze En gelse pijpenmakers tot ongeveer 1640 in Leiden de produktie ble ven beheersen. Daarna neemt de lokale bevolking dit werk over. Anders dan in Gouda is er, zo is Van der Meulen gebleken, sprake van een goede verstandhouding tussen de Engelse en de puur Hol landse pijpenmakers. Hij leidt dit af uit het feit, dat de „overluyden" - zeg maar: voorzitters - van het in 1661 opgerichte gilde van Leidse pijpenmakers van Engelse origine waren. Onder deze overluyden ko men namen als Joris Wright en Harry Beffert als de mannen van het eerste uur voor. De invloed, die de Engelsen op deze tak van industrie hebben ui- geoefend, blijkt in Van der Meu- lens boekje ook op andere wijze. Tal van uitdrukkingen zijn name lijk uit de Engelse taal afkomstig. Zo werd het wassen van de klei door de pijpenmakers „zoken" ge noemd en dat is dan ontleend aan „to soak". De meisjes en vrouwen, die zich bezighielden met het af werken van de kleipijpen werden „trimsters" genoemd, waarin het werkwoord „to trim" te herken- is. Wanneer de pijpen van de hoogste kwaliteit nog een nadere bewerking ondergingen, waarbij op de buitenklant de kleiplaatjes met een agaatsteen in één richting werden gestreken, heette dit „gla zen", afgeleid van het Engelse „to 64 Leidse pijpenmakers op, van wie achttien (hiel)-merken werden geïdentificeerd. De Engelse pijpen makers onder hen waren afkom stig uit steden als „Noorwits", Col chester, Londen en Yarmouth. Wordt in de oude stukken in het jaar 1610 één pijpenmaker ge noemd, omstreeks 1650 is er spra ke van een toename met 10 tot 15 per jaar. Daarna treedt het verval van de Leidse kleipijpenindustrie in, waarvan de oorzaak gezocht moet worden in de concurrentie van andere centra als met name Gouda, maar ook Amsterdam en Gorinchem. Uit de schaarse stukken die op het gilde betrekking hebben, bleek Van der Meulen, dat het in ieder geval tot omstreeks 1675 heeft be staan. Na 1700 kan er geen sprake meer van zijn, want dan worden er in Leiden nog maar sporadisch pijpenmakers genoemd. Hoe an ders verliep het in Gouda, want daar konden in 1750 nog maar liefst 3.74 gildebroeders geteld wor- Een belangrijk onderdeel van het hier besproken boekje vormt ook de karaterisering van de Leidse pijpen. Wie voor de eerste maal bijvoorbeeld bij graafwerkzaamhe den in oude stadskernen de gevon den pijpekoppen beziet, zal weinig opmerkelijk verschil ontdekken. Voor hem is de ene pijpekop als de andere. Maar Van der Meulen zet in zijn boekje in heldere woorden uiteen, dat er toch wel duidelijke vormverschillen vallen te ontdek ken tussen bijvoorbeeld de Leidse, de Goudse en de Amsterdamse pijp, waarbij de kop van de eerste onder andere opvalt door zijn wat bolle, buikige vorm. Uit het onder zoek van de auteur kwam naar vo ren dat dit Leidse type tot om streeks 1670 voorkwam, wat ook in overeenstemming genoemd kan worden met de neergang van het pijpenmakersgilde in de sleutel stad, dat in 1674 zijn laatste „over luyden" aanstelde. Te vroeg „VANITAS VANITAS" ofwel „IJDELHEID DER IJDELHEDEN", een stilleven van de 17e eeuwse schilder Harmen Steenwijck, dat zich in de collectie van het Stedelijk Museum de Lakenhal te Leiden bevindt. De op dit schilderij afgebeelde pijpen, die grote overeenkomst vertonen met het Leidse type, symboliseren de broosheid en de vergankelijkheid waaraan de mens is onderwor pen. Het stilleven siert de omslag van Van der Meulens „De Leidse tabakspijpenmakers". Bij het dateren van de door hem gevonden pijpekoppen maakte Van der Meulen gebruik van de door F.H.W. Friederich ontwik kelde methode, die in en bij Haar lem vele duizenden pijpekoppen opdolf. Bij deze methode worden de hoogte, de breedte en de inwen dige diameter van de kop met el kaar vermenigvuldigd, waarna de verkregen uitkomst in een stand aardtabel kan worden afgelezen. „Uit een vergelijking tussen de ori- dertrouwdata en de datering van de pijpen blijkt, dat het Leidse type volgens deze methode over het algemeen te vroeg gedateerd een bijlage worden de namen van de tabakspijpenmakers genoemd, die Van der Meulen in de archie ven tegenkwam. „De Leidse ta bakspijpmakers in de 17e en 18e eeuw" van J. van der Meulen en H. Tupan is geïllustreerd met vele foto's en tevens voorzien van een index. Het boekje dat 71 pagina's telt, verscheen bij uitgeverij Stu bag BV te Hoogezand en kost f 19,50. HENK DE HAAN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1981 | | pagina 5