De dood van de generaal 4 Bijgaand kerstverhaal is op ons verzoek geschreven door Anthony Cornelis van Kampen. Hij maakte als schrijver naam door zijn talrijke gedocumenteerde zeeverhalen. Van zijn jongensboeken is vooral de reeks Ketelbinkie bekend. Het was de dag vóór Kerstmis. Toen de namiddag zich in de avond verloor deed het gebouw van het verzorglngsflatcentrum voor bijna tweehonderd beter gesitueerde bejaarden aan een verlicht fort denken. Mooi, imposant, functioneel vonden de meeste mensen in het dorp het, maar die waren nog zo jong, dat ze alleen aan het leven dachten. Willem Schouten die er nu drie jaar op de vierde etage woonde dacht er anders over. Hij vond het een onpersoonlijke bakstenen doos, volgestopt met een troep oude mannen en vrouwen, bij elkaar gedreven op het vóór station van de dood. Hij stond voor het raam van z'n tweekamerflat en zag beneden mensen uit de mist komen opdoemen in de richting van het bordes. De meesten hadden pakjes bij zich. Hoewel hij niemand verwachtte was er toch nog een laatste sprankel hoop in hem dat Clemens, z'n zoon, zou komen; misschien met Udo, z'n kleinzoon. Maar hij wist wel beter. Die kwamen niet. Daar zou Mirjam, z'n schoondochter, wel voor zorgen, net als vorig jaar. Ze mocht hem niet. Nou ja, hij haar nog minder. Toch bleef hij zonder hoop wel een kwartier met lege ogen door het raam staan kijken. Er werd geklopt en hij gromde een verwensing. Het was hij wist 't zeker mevrouw Zuidema uit de flat links van de zijne. Volgens hem was ze zwakzinnig. Ook kwaadaardig. Twee- en soms driemaal per dag kwam ze hem vragen hoe laat het was, hoewel ze dat natuurlijk donders goed wist, want ze vroeg het ook anderen. Hij had haar al vaak aangeraden een klok of horloge te kopen, maar daar reageerde ze niet op. Iedereen in het huis ontweek haar, net zoals ze trouwens ook Schouten ontweken. Twee solitairs die hun eigen weg gingen. Hij ging naar de deur en opende hem. Daar stond ze, klein en mager. Ze deed hem vaak met haar witte haren en priemende ogen aan een heks denken. Ze vroeg wat hij verwachtte: „Hoe laat is het, meneer Schouten?". „Zes uur", bromde hij. Ze knikte, keek verstrooid om zich heen, en zei „ik zoek iemand maar weet niet meer wie. Weet u het misschien?". Hij knikte ontkennend, zuchtte en sloot voorzichtig de deur. Ze was in staat die avond nóg een keer en misschien wel tweemaal te komen. Speelde ze bewust een spelletje met hem? Wilde ze hem met opzet ergeren? Hij vertrouwde haar voor geen cent. Juffrouw Lievegoed van de staf van het huis wist dat hij een hekel aan de oude vrouw had en had hem al verscheidene malen berispend gezegd toch wat meer gemeenschapsgevoel te tonen. Mensen moesten proberen elkaar te begrijpen. Zeker als je samen in hetzelfde huis woonde. Dat was toch niet te veel gevraagd? Schouten vond dat wél. Hij had maar één wens: dat ze hem met rust lieten. Hij had meer dan voldoende aan z'n eigen gezelschap. Het maakte hem daarbij niets uit of ze hem geschikt vonden of niet. Al evenmin interesseerde het hem dat ze hem achter z'n rug de generaal noemden. Toen hij nog maar kort in het huis woonde had hij een paar maal bezcek van enkele legerofficieren in uniform gehad. Daarom maar ook vanwege het feit dat hij altijd snel en kaarsrecht liep en lang geleden ook officier was geweest hadden ze hem de bijnaam van generaal gegeven. De generaal. Ze bedoelden er natuurlijk niets kwetsends mee. Wél zat het verwijt erin dat hij zich boven hen verheven scheen te achten. Dat was wel niet zo, maar hij wekte wel de indruk. Hij teerde op herinneringen aan de jaren toen hij als luitenant eerst in Indië en daarna op Nieuw-Guinea had gediend. Hij hield van de tropen. Ook van de inheemsen, zelfs als hij die als vijanden moest bestrijden. Hij voelde er zich thuis, en toen hij met groot verlof ging wist hij dat er een eind was gekomen aan een piooie en zinvolle periode in z'n leven. Er kwam een andere tijd, waaraan hij eveneens met heimwee terugdacht. De jaren dat hij als agent van een grote, internationaal werkende handelmaatschappij naar tal van landen werd zeggen. Hij hield niet van hun praatjes, stereotiepe grapjes en altijd dezelfde opmerkingen over het eten en het weer. Hij liet dat duidelijk blijken en ze ontweken de man die ze ironisch de generaal noemden. Hij had er vrede mee. Hij had niemand nodig, was tot dusver bij twee niet te ernstige aanvallen gebleven en hij zou zorgen dat een derde uitbleef. Hij moest zich vooral niet kwaad maken, had de arts hem gezegd, en hij deed met wisselend succes z'n best dit te bereiken door iedereen zoveel mogelijk te ontlopen. Hij had trouwens een grondige hekel aan bewoners in het huis die naar z'n gezondheid informeerden. Het ging ze niets aan. Hij vroeg het anderen toch ook niet? De enige met wie hij eigenlijk een goed contact had was Davelaar, de huismeester. Davelaar, een ex-KNIL-man uit Indië, kende verscheidene gebieden waar luitenant Schouten ook gediend had. Soms deed hij klusjes voor hem. Ze spraken dan over de tijd die ze allebei als de beste van hun leven beschouwden. Ze begrepen elkaar met weinig woorden, omdat ze eikaars taal spraken. Na een jaar wist Davelaar meer van de generaal dan alle anderen in het huis samen. Hij deed de gordijnen dicht en schonk z'n tweede glas cognac in. Hij werd een beetje slaperig en ging in z'n oude fauteuil zitten. Hij dacht aan z'n zoon die niet zou komen met de kerstdagen. Udo evenmin. Nou ja, hij had er zich mee verzoend, maar diep in z'n hart zat 't hem dwars. Hij viel in slaap. Hij werd wakker toen er op z'n deur geklopt werd. Hij smoorde een vloek. Dat kon alleen maar dat mens van ernaast zijn om te vragen hoe laat het was. De heks. Hij leek wel gek dat hij Davelaar gevraagd had een kerstroos voor haar te kopen en begon er al spijt van te krijgen. Hij had 't in een impuls gedaan omdat er - evenmin als bij hem - met de kerstdagen geen bezoek voor haar zou komen. Ze was net zo alleen als hij. De kerstroos stond it] de hoek van de kamer. Op het kaartje had hij geschreven: Vrolijk Kerstfeest". En daaronder: van de „Generaal". Hij zou de pot de volgende ochtend vroeg voor de deur van haar flat zetten. Er werd opnieuw geklopt. Hij hield zich doodstil. Ze zou denken dat hij sliep en weer weggaan. Dat deed ze ook. Hij hoorde haar wegsloffen en vroeg zich af of ze nu bij een ander ging vragen hoe laat het was. Hij dommelde weer in tot hij opschrikte van de pijn die hem maar al te goed bekend was. Z'n hart ging behoorlijk te keer en hij ging rechtop zitten. Zo zat hij een kwartier, z'n hand op de plaats waar van binnen de pijn als een roofdier rondsloop. Hij wist wat hem eenmaal te wachten stond. Daarover maakte hij zich geen illusies. Maar ditmaal nog niet. De pijn vloeide langzaam weer weg. Wel ademde hij moeilijk, maar ook dat zou wel weer overgaan. Het meisje met de koffie kwam binnen. Ze zette het kopje en het schoteltje met kerstkransjes naast hem neer, wenste hem goede nacht, en verdween geruisloos. Toen ze de deur opende draaide ze zich nog even om. Het ontging hem niet dat ze wantrouwend naar hem keek. Was er iets bijzonders aan 'm te zien? Niet dat hij wist. Hij stond langzaam op, liep naar het raam en schoof de gordijnen een stukje open. De lampen op het plein beneden verspreidden hun spookachtig licht in de nog dikker geworden mist. Het was doodstil beneden. Hij dacht hoe het zou zijn als nu ineens z'n zoon en Udo kwamen opdoemen uit de mist. Hij glimlachte. Hij was veel te oud om nog aan wonderen te geloven. Hij deed de gordijnen dicht en bleef even staan. Hij hijgde en opnieuw ging z'n hand naar de plaats waar z'n hart weer begon te bonzen. Het was geen echte pijn maar 't stond hem niet aan. Het was opvallend stil in het flatgebouw, maar dat kon ook niet anders, bedacht hij. Bijna iedereen was nu in de conversatiezaal beneden waar voor de inwoners en het personeel een kerstbijeenkomst was georganiseerd. Hij had ook een uitnodiging ontvangen, maar als hij iets haatte dan was het wel dit soort feestjes. Hij moest er niet aan denken. Trouwens, niemand zou de generaal missen! De zuurpruim die zichzelf in de weg leefde. Hij wist dat ze zo over 'm dachten en had er vrede mee. Er ging een uur voorbij en de generaal droomde weer al z'n ongetelde malen eerder gedroomde dromen. En toen brak de telefoon de stilte in de kamer ruw aan stukken. Op hetzelfde moment was hij klaarwakker. De telefoon! Wie kon dat zijn? Tóch Clemens om hem prettige kerstdagen te wensen? Nee, dat zou hij morgen pas doen. Als hij het deed! Een vriend? Er waren er niet veel meer over. Of. tóch misschien Clemens? Een vleug hoop stroomde z'n onrustig kloppend hart binnen. Z'n hand beefde toen hij de hoorn van het toestel nam en z'n naam noemde. Het was Clemens niet. Een onbekende stem zei: „Neem me niet kwalijk, ik heb een verkeerd nummer gedraaid. Sorry hoor". Langzaam legde de generaal de hoorn weer op de haak en glimlachte bitter toen hij naar z'n stoel terugliep. Maar halverwege de telefoon en de stoel brak het beest dat al die tijd binnen in hem had gesluimerd los. Hij greep naar z'n borst, wankelde en viel. Hij kwam nog redelijk goed neer tussen de tafel en het bankstel. Hij hijgde zwaar en besefte dat dit een werkelijke aanval moest zijn, zoals die twee vorige. Het koude zweet kwam op z'n voorhoofd en hij kon nauwelijks ademen. Was dit het? Kwam het einde zó? Hij probeerde zich op te richten maar de kracht ontbrak hem ervoor. En aldoor ging het beest in hem tekeer. Hij voelde hoe ijzige kou binnen in hem kroop en begon te beven. Toch was hij nog vrij helder van geest. Hij besefte dat het nu eenmaal zó een keer zou gebeuren. Daar had hij zich al lang op voorbereid. Was het déze keer? Hij moest nu bellen met de avondzuster. Hij zag het zwarte alarmknopje bij de deur en probeerde overeind te komen. Tegelijk wist hij dat het zinloos was. Hij had er de kracht niet meer voor. En opnieuw greep hij naar z'n borst, naar de plaats waar het ding bezig was hem te vernietigen. De pijn werd heviger maar hij merkte niets van doodsangst. Dit m o e s t nu eenmaal gebeuren. Of zou hij tóch nog een kans hebben? Toen de pijn wat minder werd rolde hij om. Hij kwam met z'n hoofd tegen het bankstel terecht, maar voelde het nauwelijks. Daar lag hij bijna een uur. Soms vrij helder van geest, dan weer onbewust van wat er met hem gebeurde. Er kwam een moment dat hij weer redelijk zichzelf dacht te zijn. Zou het voorbij zijn? vroeg hij zich af. Had hij wéér geluk gehad? Maar er moest nu wel snel iemand komen. Hij keek naar het zwarte knopje. Het was vlakbij en tegelijk onbereikbaar ver. Toen hoorde hij tikken op de deur. Een bekend geluid! Van haar. De heks. Om de tijd te vragen. Verdomme.de tijd, die deed er toch niet meer toe. Voor hém zeker niet. Tenzij. Hoe laat zou het eigenlijk nu zijn? Hij probeerde op z'n horloge te kijken, maar de beweging bezorgde hem weer hevige pijn. Hij gaf 't op. Ze klopte driemaal, met tussenpozen van een paar seconden, om vervolgens weer weg te sloffen. Zo lang had ze het nog nooit volgehouden, bedacht hij. Ze zou wel kwaad zijn en beslist nóg eens terugkomen. Natuurlijk dacht ze dat hij sliep. Even later kromp hij in elkaar van pijn. Die kwam in golven met steeds kortere tussenpozen. Hij was ijskoud en begon te klappertanden. Vaag drong het tot hem door dat ze op het aiarmjrnopje had kunnen drukken als hij haar binnengelaten had. Maar die gedachte ebde weer weg en een andere volgde: dat hij iets moest doen. Maar wat? Hij dacht diep na en ineens wist hij het weer: hij moest de volgende dag vroeg die kerstroos voor haar deur zetten. Pijn scheurde door hem heen. Hij kreunde en strekte zich op de grond uit. Als het nu gebeurde. wie zou hem dan vinden.Och, wat kon 't hem ook schelen! Voor z'n zoon zou 't wel een hele schok zijn en ook voor Udo. Maar ze zouden het overleven. Hij glimlachte toen hij aan mevrouw Zuidema dacht. Aan wie moest die nu voortaan de tijd vragen? Alsof die er nog iets toe deed. Toen brak het beest in hem weer los. De generaal hijgde nog eenmaal en was dood. De ochtendzuster kreeg geen gehoor toen ze op kerstmorgen half acht aanklopte. Ze belde i hoofdzuster die de deur met een loper opend$ Maar eer ze het deed raapte ze een pakje op dat naast de deur lag. Het was een doosje c sigaren, voorzien van een takje hulst en een kaartje. Ze las wat er op stond: „Prettige feestdagen en bedankt voor de Tijd". t Ondertekend met „mevrouw Zuidema". Ze nan het mee naar binnen en legde het op de tafel. Meneer Schouten lag heel vredig op de grond net of hij sliep. De ochtendzuster zei:Wat lig hij er vredig bij, ziet u dat hij glimlacht?" En dottert andere zuster antwoordde: „Ja, alsof hij de maker engelen hoorde zingen toen hij insliep. Soms baar lijken mensen die sterven iets te zien wat ze rusde Sa en vrede geeft". dood Even later stond mevrouw Zuidema voor de teling* geopende deur. De hoofdzuster gaf haar de thuis kerstroos met het kaartje eraan. De oude vrouvmer las het en zei niets. Ze nam de pot op en sloofgeld i geruisloos weg. Wie had dót ooit van de offere generaal gedacht.Dat vroeg ze zich die ctetarobl* en nog vele dagen erna steeds weer af. Ettenlar ze vroeg zich nóg iets af: waarom ze die avontsterke toen de generaal doodging zo laat gekomen ouder was. Té laat. Maar de tijd was nu eenmaal ee/staan probleem voor haar. niet z Die namiddag lag Willem Schouten in het ruzies mortuarium van het flatgebouw opgebaard. biede Ondanks dat het eerste kerstdag was, was /jallands allemaal toch nog voor elkaar gekomen. overv* Om zes uur 's avonds kwamen de bezoekers, zoals Clemens met z'n vrouw en Udo. Ook een paarDaar neven die telefonisch waren ingelicht. En wat bij. D mensen uit het huis. totale ledereen was het er over eens dat meneer drugs Schouten er heel mooi bij lag in z'n beste ander kostuum, met een hagelwit overhemd en daarofheb een kleurige das. Op de das glansden twee men, militaire onderscheidingen. En nog steeds make glimlachte hij. Juffrouw Lievegoed zei tegen de leid li bezoekers dat hij beslist zonder pijn was Aan I overleden. Een mooie dood, eigenlijk. Wél hoofc jammer dat het net voor Kerstmis was gebeurdMindi Davelaar stond een beetje afzijdig achteraan, van Hij was ontroerd maar liet 't niemand blijken, lands Toen iedereen weg was liep hij naar de zijn 1 opgebaarde man en bleef naast de kist staan, andei Daarna salueerde hij en fluisterde nadat hij rein even had omgekeken of hij werkelijk alleen wafsame „Wel thuis, generaal". bren< Op de gang vroeg juffrouw Lievegoed hem of /»(wens even meeliep. Ze bracht hem naar de kamer heet van Willem Schouten en gaf hem het doosje Rijk sigaren dat mevrouw Zuidema haar buurman meer als kerstgeschenk had willen geven. Ze ?ei erb/y.voer* „Neem jij dat maar, Davelaar, ik weet zeker bf i hiermee in de geest van meneer Schouten te taal: handelen". Davelaar aarzelde, knikte toen we instemmend, en zei: „Ja, dat kon wel eens zo die zijn". blijv* Toen hij in de natte mist naar huis liep wist hl, huis, zeker dat hij de generaal zou missen. Die deei ring, wel eens wat vreemd, maar hij had een eigen ding stijl die Davelaar zeer bewonderde. De stijl vai of iemand die er zich nooit bij had neergelegd outzegd te zijn, hoewel hij dat wél was. Hij was totaal we h ongeschikt voor de rol van bejaarde, vond voor Davelaar. hoe I En zo was uiteindelijk toch nog alles redelijk legal voor elkaar gekomen. Willem Schouten was in ders elk geval de eeuwigheid ingegaan op de manieidie zoals men dat verwacht van generaals. Zonderblijfs drukte en dramatisch vertoon. Wat die glimlacfkregi na zijn dood betreft, die had natuurlijk niets temogi maken met het luisteren naar zingende engeienuWl Wél met de voldoening het oude mens toch gen, maar die kerstroos gegeven te hebben. Om van daarmee goed te maken dat hij haar die avoncatwe niet open gedaan had om haar te vertellen hoeecon laat 't was. gens Daarna kon hij tevreden en vreesloos als een moe: generaal naar het rijk zonder Tijd vertrekken, de vlucl BenCnepink zoals

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1980 | | pagina 18