r ^ezen in §rkramen, sen pracht in vormen kleuren s en wikkelden het Kind in doeken en aën|het 'n een kribbe"- ,n bijna 200C lie Blijde Boodschap van Jezus' ge- jontelbare malen doorgegeven. In leeejche woorden en in poëzie, in mu- b schilderijen en in het gias van hen. Glas, van nature koel, hard en peft in zo'n raam een heel bijzonde- r. Het straalt een warme devotie uit. Jeen doordat er doorgaans gewijde umnjerpen in worden uitgebeeld, maar Jloor de stille kleurensymfonie, die enlicht erdoor in koele kerkruimten eeft. Daar komt nog bij dat vele de mooiste ramen lichtend ge- ^!van de godsvrucht van mensen in ■torgaans duister verleden. Uren kun die glazen kijken totdat je tenslotte stzette verdrinken in een vonken spat- 8_29jialeidoscoop. uur«hen van de kathedralen van Char- ,d- Hmiens, Parijs Sens en Canterbury. abdij van Saint-Dénis en van de |Chapelle in Parijs zijn al even be- ËÜajals die van de domkerken van Flo- iUlm en Keulen. Maar ook Neder- Dlfelt heel wat kerken met prachtig I is dat meestal van jongere datum, jider zijn de Christoffel-kathedraal bermond (met een kerstvoorstelling Joep Nicholaas, 1942) de St.-Mat- I «Vk In Maastricht (waarin Charles i~4et kerstgebeuren weergeeft) en ker- IPÏJ Meerssen, Weert en Tubbergen. lie beroemdste zijn wel de „Goudse II in de Sint-Janskerk te Gouda, digd in het midden van de zestien- Jist om voorstellingen of denkbeel- 1 gekleurd en kleurloos glas weer te wordt glasschilderen genoemd, laarrnee zijn niet alle ramen met ge- Fjglas ook gebrandschilderde ramen. schilderen werd al bedreven door jde Egyptenaren. Zij maakten glas sken. De plaatsing van de stukken oorspronkelijk niet aan naspeur- orstellingen gebonden. ien as de Noordfranse en Duitse rivieren ook vandaag nog, kalkrijk rivier gevonden van grote zuiverheid. Voor laken van glas was bovendien houtas [En ook dat vonden de glasmakers {ne mate in de beukenbossen en de ïjke wouden, die in de tiende eeuw istus een stad als Chartres omring- 'et was dus geen toeval, dat Char- n centrum van glasfabricage werd. las van zuiver zand en houtas was oen van kleur. Door langdurig smel- ird het roze-purper, waarschijnlijk Ie aanwezigheid van mangaansporen is. De fabricage van gekleurd glas is mdst van de oudste alchemisten. De izinnigheid die zij weefden om hun m had allerlei geruchten tot gevolg, het veel geroemde blauw van glazen ontstaan zijn door toe van gemalen saffieren. En het die door gebruik van zuiver goud. geruchten werden heel wat ramen •ttig toen in bepaalde perioden van Bschiedenis de belangstelling voor groter werd dan de eerbied voor ken uit vervlogen eeuwen. De k 9 :hrift ontcijferd werd van de Duitse Ik Theophilus, uit het begin van de Ie eeuw. „Schedula diversarum artium" vond mder meer recepten en werk met ho het maken van glas. Aan een il van een derde zuiver zand en lerde houtas voegde men een beetje om het smelten te vergemakkelij- overige kleuren werden gemaakt 'oeging van metaaloxiden: groen irper door mangaahverbindingen. ijzer, rood door koper en het be- le Chartres-blauw door kobalt. Tus- len ontstonden vaak door min ol toevallige vondsten. Zo gebruikten glasmakers, in spreekwoordelijke ild, urine als grondstof. Om glas te dat geschikt was voor het maken len, werd de gloeiende massa op 'lakke ondergrond uitgegoten. Zo len platen die in dikte varieerden tot zes millimeter, surenpracht van het oude glas hangt samen met de onvolkomenheden leze techniek. De ongelijke dikte en insluitsels zoals zandkorrels ol lellen veroorzaken er een levendige reking in. taille asschilderkunst stond eeuwenlang In van de kerk. Het is niet bekend wanneer. Ze vloeide voort uit de Ro se glasmozaïeken. De oorsprong er- gt. voor wat betreft West-Europa, in ede eeuw. Halverwege de elfde eeuw de brandverf ook „grisaille" ge ld uitgevonden. Sindsdien kon elke willekeurige voorstelling op glas rangen. Brandverf bestaat uit een »el van metaalpoeder of -oxyde en l'sspoeder die, met vluchtige oliën, sche gom en terpentijn of suiker tot apje gemengd en met water verdund *orden. De eigenlijke „grisaille" be- uit ijzerpoeder en hars, dat bruin tot kleurt en dus uitermate geschikt om er lijnen en teksten mee op glas a brengen. Na de beschildering wor- itukken glas in een oven gelegd, 'a bij een temperatuur van ongeveer ïraden de verf met het glas vervloeit. 1 alfde eeuw lag het zwaartepunt van l'asschilderen in Duitsland, een eeuw 'a Frankrijk, waar de grisaille pas in J2e eeuw tot bioei kwam. De eerste pogingen tot het glasschildéren kwamen van de Benedictijner monniken. Zij wilden God eren door luister te geven aan de kerk. Maar die luister moest gezien kunnen worden. En dus ontstonden uit de gestoten Romaanse kerken in verloop van ongeveer twee eeuwen de open, gotische, waarin het licht door vele ramen kon bin nenvallen. Dank zij het glas, dat inmiddels misschien wel duur maar toch niet schaars meer was. Daar kwam nog bij, dat er in de kerk maar twee boeken waren: het missaal en het getijdenboek met de psalmen en dat alleen de klerken konden lezen. Dat gegeven. In combinatie met het feit, dat de glastechniek zich sterk ontwikkei- de. verklaart waardoor de vroegste kleur: ramen dikwijls alleen decoratief zijn, in eeri later stadium krijgen ze een statische „By zantijnse" stijl om dan gaandeweg meer levendig en spontaan te worden. Vanaf de 14e eeuw verdringt het beeldende element zelfs wel het architectonische en decora tieve karakter van de ramen en komen de kleuren op de tweede plaats. Alles wat de kerkgangers moesten weten over de ko ningen en profeten uit het Oude Testa ment. over het leven van Jezus en Maria, de martelaren en hun patroonheiligen, konden ze glashelder en zonneklaar in de kerkramen „lezen" in een pracht van vor men en kleuren. IJdelheid? „O. Ijdelheid der IJdelheden, al Is het mis schien meer domheid dan ijdelheid", klaagde Barnardus van Clairvaux de rijk dom aan van de Benedictijnerkerken van zijn collega-abt, Suger, van Cluny. „De kerk blinkt aan alle kanten maar de arme lijdt honger. Haar muren zijn bedekt met goud maar de kinderen van de kerk blij ven naakt. Zeg mij toch, arme monniken voor zover ge tenminste arm zijt waartoe dient al dat goud op dë Heilige Plaats?" Maar Bernardus preekte ook de liefde tot de Maagd Maria en droeg er zo toe bij dat tal van kathedralen, die tijdens zijn leven werden gebouwd, aan haar wer den toegewijd en voorzien van een stra lend (west-)venster. Dat is de „mystieke roos", een symbolische aanroeping van de Moeder Gods. In tegenstelling tot de glasschilderingen uit de 16e eeuw, die onder invloed van de Re naissance een zeer persoonlijk karakter kreoen, ontstonden die uit de 12e eeuw volkomen collectief. Een voorbeeld daar van zijn die van de Abdijkerk van Saint- Dénis. die een uitgangspunt zijn geweest voor latere werken. De collectiviteit heeft, behalve met het kloosterleven, ook te ma ken met de economische opbouw van de vrij gestoten gom—nee hap in de middel eeuwse steden. De bevolking werkte er van zonsopgang tot zonsondergang. Om overproduktie en dus inflatie te voorko men beperkten de gilden, in samenwer king met de kerk, het aantal werkbare da gen: behalve de 52 zondagen telde het jaar 30 heiligendagen en andere feesten. Op grond van haar leer stond de kerk te rughoudend en soms zelfs vijandig tegen over het maken van winst en dus tegeno ver handelaren, geldwisselaars, banken en industriëlen. Zij kon zondaars penitenties opleggen In natura door levering of beta ling te eisen van steen, ijzer, hout en glas of van werkkrachten. Ze vroeg de gelovi gen hun bijdragen te leveren aan de bouw van kerken en kathedralen zodat de luis terrijke huizen van God ook huizen van het volk zouden zijn. Op vele plaatsen ziet men dan ook onder andere in de ramen afbeeldingen van het volk. Zo ontstonden de kerken en dus ook hun ramen door collectieve samenwer king. Een vorm van geleide economie, die mede diende tot bliksemafleider voor de overproduktie, die in de loop der tijden steeds groter weerstanden opriep. Zo he kelde Pierre de Chantré, hoogwaardig heidsbekleder (I) aan de Parijse kathedraal in 1180 al de „ziekelijke bouwwoede": „Het is gewoon bouwzucht. Kloosters en kathedralen worden gebouwd met behulp van schraapzucht, leugenachtige listigheid en predikantenbedrog". Toch kan die situatie in de hand gewerkt hebben, dat de handwerkslieden en kun stenaars die hun brood met de bouw ver dienden, zich met hun ateliers rond de bouwvloer vestigden. Voor wat de glaze niers betreft was dat ook noodzakelijk om het lastige transport van de panelen te vermijden en om de afmetingen ervan te kunnen aanpassen aan de steeds wisse lende breedten en hoogten van de ver schillende vensters. Het resultaat was dan ook een meer persoonlijk karakter van hun werk. De kunstenaars tekenden het patroon van een raam op ware grootte met loodstift op een houten paneel dat met een krijtlaag was bedekt. Later gebeurde dat op perka ment of op papier, de „cartons". De gla zen schijven werden op de tekening ge legd en met een gloeiend „springijzer" ge sneden. Meestal was een fijnere afwerking met het gruisijzer noodzakelijk. Als alle stukken van het mozaïek gereed waren, legde men ze op het patroon, waarna de trekken van gezicht en handen, de plooien van klederen en schaduwpartijen werden aangebracht. Dan werd er over alles of al leen langs de contouren een dun laagje glasverf aangebracht dat later, indien no dig, Weer weggekrast kon worden om zo in „De geboorte van Jezus", een van de beroemde Goud se glazen, in 1564 geschil derd door Wouter Crabeth. verschillende nuanceringen licht, dan wel schaduwpartijen te kunnen maken. De glasfragmenten werden, na het inbranden, in lood gevat en gegroepeerd tot panelen van veertig tot tachtig centimeter, die dan door een ijzeren wapening tot grotere composities werden verenigd. Het vak manschap van de middeleeuwer spreekt uit de wisselwerking en de wederzijdse beïnvloeding van de aangrenzende kleur vlakken in die composities, zowel als uit de afstemming van de kleuren op de plaats die het raam zou krijgen. De lijnen van het lood, desnoods verbreed met gri saille, geven een markante tekening: ze verbinden stukken glas maar ze scheiden felle kleuren. Hoogtepunt In de tweede helft van de veertiende eeuw gingen de kunstenaars, onder Italiaanse invloed, perspectief In hun glasschilderin gen brengen. Ook de vinding van het „pla- qué" het aanbrengen van twee kleurla gen over elkaar is van invloed. In de late gotiek (begin 16e eeuw) werd het glas schilderen in de Nederlanden sterk beïn vloed door de Renaissance-ideeën. Zo na men de portretten van de schenkers van een raam en hun wapens en symbolen een grote plaats in, waarbij voor de bijbelse voorstellingen maar een klein stukje be schikbaar bleef. Er werd een aantal tech nische veranderingen doorgevoerd. Het moeilijk hanteerbare springijzer werd ver vangen door het diamantmesje. En het aantal kleuren werd uitgebreid. Antwerpen gaf nu de toon aan. Met de werken van Barend van Orley be reikte de glasschilderkunst in de Neder landen zijn eerste hoogtepunt. Het was in die tijd, 1552, dat in Gouda de 123 meter lange Sint-Janskerk afbrandde. De Goud se bevolking bracht het geld voor de we deropbouw bijeen. Maar er was niet ge noeg voor het aanschaffen van nieuwe ra men. Afgezanten van de kerkmeesters zwermden uit naar de Rijksgroten. Met succes, Philips II en zijn landvoogdes Mar- garetha van Parma schonken ieder een raam, de Prins van Oranje volgde hun voorbeeld en ook de bisschop van Utrecht, George van Egmond, liet zich niet onbetuigd. De fameuze Goudse glazeniers. Dirck en Wouter Crabeth, kregen hun gro te kans en die hebben ze met beide han den gegrepen. Van de 28 glasramen in de kerk maakten zij er (waarschijnlijk) 22, .en wel de mooiste. Een ervan, uit 1564, stelt de geboorte van Jezus voor. Jozef en Maria knielend bij het Kind. dat naakt op een korenschoof rust. Ze worden omringd door de herders met hun vee. Een van hen, gekleed in paars, groen en blauw, houdt de os tegen, terwijl een hond tussen zijn benen door gluurt. Een allesbehalve winters tafereel. Onder in het glas zijn de schenkers afgebeeld. Het zijn de kanunniken van de Oude Munster in Utrecht met in hun midden de Verrezen Christus, staande op een globe en met een evangelieboek in de hand. Zeg nu niet meteen: „Zulke ramen worden in onze tijd niet meer gemaakt" want in dezelfde St.-Janskerk is ook het „Bevrij- dingsglas"aangebracht van onze tijdge noot Charles Eijck. Wel zakte de kunst van het glasschilderen kort na de gebroeders Crabeth naar een dieptepunt, dat ruim twee eeuwen zou duren. Maar door de ro mantische geest van de vorige eeuw en door het herleven van het katholicisme be leefde ze een (kortstondige) opbloei. Grote namen uit het begin van onze eeuw zijn A. J. Derkinderen, Jan Toorop, Jan Thorn Prikker, Roland Holst en Jaap Weyand. Joep Nicolaas en Charles Eijck werkten zelfs nog samen na de Tweede Wereldoor log. Het teruglopen van het kerkelijk leven in de laatste decennia heeft tot gevolg dat er bijna geen nieuwe kerken meer gebouwd worden. En worden ze wel gebouwd, dan is er geen plaats meer voor „weelde". Uit het geld dat actief belijdende leden van parochies en gemeenten nog kunnen op brengen zijn ternauwernood de vaste las ten en hoogstnoodzakelijke reparaties te betalen. Een wie denkt dan nog aan ver fraaiingen? Daar komt nog bij dat alle oor logen die na 1945 gevoerd zijn, maar ook de chemische industrie die nog steeds in omvang en gecompliceerdheid groeit, de prijs van het lood tot krankzinnige hoogten hebben opgejaagd. En het arbeidsinten sieve werk van een glazenmaker is even eens onbetaalbaar geworden. Dus zijn er glasschilders die gekleurd glas rangschik ken in betonnen armaturen of zelfs in (ver sterkte) plakken ruberoid. (Want artistici teit telt niet meer. zolang het werk maar spontaan is). De situatie in de Engelse kerk Is vergelijk baar met die In ons land. In 1978 stonden er alleen al 200 Anglicaanse kerken leeg waarin zich waardevolle ramen bevonden. Door het ijveren van kanunnik Peter Moore kreeg een aantal ervan een nieuwe bestemming en 200 glazen konden wor den ondergebracht in een „Museum voor gebrandschilderd glas", dat hij oprichtte op de zolder van de St.-€lykathedraal in het Fen-district. De laatste Een van de weinige glasschilders In Neder land is Hans Niemeijer uit Bakkeveen. Hij huldigt het standpunt: „Verf kaatst licht terug. Glas laat licht door. Ik wil voor hon derd procent gebruik maken van die ei genschap. Je kunt glas smelten, slijpen, met grisaille of email beschilderen, je kunt het graveren maar met alles wat je aan doorzichtigheid wegneemt, doe je iets wat niet specifiek is voor glas". En daarom snijdt hij, op „cartons", gekleurd glas, dat hij op blank glas lijmt. Daarmee kan hij wei de breedte van de voegen bepalen en die. desgewenst, met een kit dichtsmeren. Een serie glazen volgens dat procédé siert de aula die de gemeente Heer en veen heeft ingericht in het 12e eeuwse kerkje van Nieuwe schoot. De enige opdrachtgevers voor moderne glasschilders lijken vooralsnog de banken, die de economische teruggang ten spijt overal steeds weer nieuwe vestigingen openen. Maar daar past niet langer de ar moede van Bethlehems stal. JAN BAKKER

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1980 | | pagina 19