Indrukwekkend getuigen over het jodendom bouwcentrum haalde papieren dromen uit prullenbak ■Ml Onder redactie van Dick Houwaart hebben twaalf joden, vrijwel allemaal bekende publi cisten, hun bewogen getuigenis over wat het voor hen betekent jood te zijn, samenge bracht in een indrukwekkend boek. Tot de schrijvers behoren opperrabbijn Mayer Just, rabbijn Soetendorp jr., Ed van Thijn, Bleich, Hammeiburg, Houwaart, Kopuit, Levisson en Mok, oud en jong. Het geschrift verdient door Jet-joden met grote aandacht en, als ik dat zo zeggen mag, met eerbied te worden gelezen. Want de in formatie die het geeft is niet vrijblijvend, de diepe schaduw ligt er over van het herden ken van de honderdduizend landgenoten die nimmer terugkeerden uit de Holocaust. Lotsverbondenheid is een duidelijk motief In deze getuigenissen; zo ook twijfel én zeker heid over "de Ene, Eeuwige, Alomtegen woordige, volstrekt Onstoffelijke God", de lofprijzing van Jitschak, naast de bitterheid van Mok. die Auschwitz heeft bezocht: „Of er een God is weet ik niet. Ik weet alleen: als er een laatste oordeel komt en ik zou voor Hem verschijnen, dan zeggen mijn hersens en mijn gevoel, dat Hij zijn ogen neer moet slaan". Hoezeer wordt rouwens ook een term als „uitverkoren volk" misverstaan: het „juk des hemels" is een zware last. Duidelijk wordt hoe moeilijk en veelzijdig het antwoord is op de schijnbaar zo simpele vra gen, wie en wat een jood is. iedere geborene uit een joodse moeder, zeker. Maar karakte ristiek is vooral, zegt rabbijn Just, naast het geloof in de enige onzichtbare God (en meer bevat feitelijk de geloofsbelijdenis van het jodendom niet) het leven volgens de voor schriften, zoals die in de Halacha zijn gefor muleerd. Het jodendom verlangt de daad, zegt hij, en slechts de praktische volbren ging volgens onveranderbare wettelijke vorm waarborgt de religieuze continuïteit Ongrijpbaar Zekerheid dus? Maar een liberale jood als Levisson noemt de joodse orthodoxie „volle dig versteend" en onwezenlijk geworden. Maar tegelijk is hij „diep trots" een jood te zijn en is daar ook diep gelukkig mee, al geldt voor hem en anderen dat de staat Israël de enige vreugde is die de joden als collectiviteit na 1945 nog hebben. Op zijn beurt noemt Ed van Thijn het vraag stuk van de joodse identiteit in feite ongrijp baar. Dat geldt zeer in het bijzonder voor jo den „die niet in Israël wonen, die niet voor het zionisme hebben gekozen, die a-reli gieus zijn en die geen deel uitmaken van eni gerlei joodse cultuurgemeenschap. Anders gezegd: het merendeel van de joden in de wereld", schrijft hij. Maar als politicus is ook hij zich zijn jood-zijn bewust en komt daar ook openlijk voor uit, een individueel getui gen, dat, zegt hij. zijn oriëntatiepunt vindt in „het vooroorlogse joodse Amsterdam". Vanuit die traditie wenst hij voort te leven, en acht zich daarmede „niet minder joods bezig dan welke Israëli ook". Onontkoombaar Een voorzichtige conclusie zou kunnen zijn dat het jood-zijn (dat geenszins door „ras" wordt bepaald en evenmin door een begrip als „natie", noch door religieuze saamhorig heid) iets onontkoombaars is binnen de mensen die het treft. „Het jodendom is niet iets waarvoor men kiest", zegt Houwaart. „De joden hebben het zelf niet gekozen. God heeft het voor ze uitgekozen". Als dat waar is, ligt misschien ook de wortel van het antisemitisme bloot, hoe irrationeel dat ook is (Jood zijn is een tragedie, schreef Buber) jegens een zo belastende uitverkie zing: jaloezie, afgunst. Joden hebben iets wat anderen niet hebben en. sterker nog, ze hebben van dit bezit rijkelijk uitgedeeld; de zekerste manier om haat op te roepen. Kop uit illustreert dat met een anekdote: aan de joodse filantroop A. Asscher werd eens een man gewezen, die hem sterk haatte. „Hoe kan dat nou", zou Asscher hebben gerea geerd: „Ik heb hem nog nooit iets gégeven". Beschaving Kopuit herinnert er aan dat het jodendom, met het doorgeven van het Oude Testament, waarin de tien geboden en de profeten, „een groot deel van de wereld haar beschaving heeft gegeven". Christendom en Islam, aan het jodendom ontsproten, maken van die wereld een overheersend deel uit. Zij ontle nen aan het jodendom hun ethiek, moraal, recht en religie". Maar volgens Kopuit wordt de wereld er ongaarne aan herinnerd, „dat haar fundamenten in het jodendom liggen verankerd". „Is het onbegrijpelijk dat men van wrevelig tot woedend wordt als men door het voortbestaan van het joodse volk dagelijks met deze wetenschap wordt ge confronteerd?". Misschien niet. Wie had dan ook gedacht dat „de sinaasappeljood van de verstrooiing in eigen land kon uitgroeien tot boer van een sinaasappelplantage"?. Misschien wekt het zelfs al wrevel als Kopuit zich voor de verklaring van het jodendom op Hillel beroept, een naar wordt aangeno men - leraar van Jezus: „Jodendom is naas tenliefde. Behoren tot het joodse volk wil zeggen: deel hebben aan de universele op dracht met naastenliefde als hoogste goed. Het is het schenkende en het scheppende", besluit Kopuit. En dat is nog maar één uit spraak uit de veie in deze rijke bundel, die in brede kring tot overweging noden. JAN ONSTENK „Mijn jodendom", twaalf getuigenissen on der redactie van Dick Houwaart. GeilL 172 blz.. Uitg. J.N. Voorhoeve, Den Haag-Kam pen. Prijs f 24,90. architect W.Kromhout in 1906 gewild dat het Haagse Vredespaleis eruit kwam te zien. ROTTERDAM Voordat de tweede helft van de negentiende eeuw aanbrak, wis ten architecten wel zo'n beetje wat er gebouwd diende te worden: paleizen voor de vorsten en kerken voor het volk. Na 1850 echter nam de techniek een hoge vlucht, verscheen de stoommachi ne, konden voor het eerst telegrafisch af standen worden overbrugd en groeide er een steeds grotere behoefte aan beur zen, fabriekent kantoren en stations. Rui mere binnensteden moest men opzetten om plaats te bieden aan de nieuwe acti viteiten. Boulevards en pleinen moesten er komen om de allure van het tijdsge wricht uit te stralen. Grote, monumentale gebouwen moesten tonen hoezeer het Nederland naar den vleze ging. Tal van architecten voelden zich geprik keld tot het scheppen, gevraagd of onge vraagd, van ontwerpen die de toekomsti ge metropolen waardig zouden zijn. Maar veel plannen hebben geen doorgang ge vonden omdat ze te fantastisch waren, te vooruitstrevend dan wel technisch, finan cieel of politiek onhaalbaar. Zouden ze wel zijn gerealiseerd, hoe anders zou Ne derland er op veel plaatsen hebben uit gezien. Het Rotterdamse Bouwcentrum is op de gelukkige gedachte gekomen deze pa pieren dromen uit de prullenbak te vis sen en ten toon te stellen, „Nooit gebouwd" heet de expositie kort, krach tig en toepasselijk. Zij wordt gehouden van 9 december tot en met 31 januari. Ook de altijd weer even kostelijke jaar lijkse uitgave van het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen „Grafisch Nederland" zal voor 1980 aan het onder werp gewijd zijn. Als het gaat om nooit uitgevoerde plan nen, loopt Amsterdam voorop, dat weet' een kind. Ook de komende tentoonstel ling maakt zich vrolijk over dat verschijn sel. Over de potsierlijke pogingen met name om het IJ op alle mogelijke en on mogelijke manieren te overbruggen of te IJ-slinger te bouwen die een kabine met passagiers in duizelingwekkende vaart over de waterweg zou kunnen zwiepen. Enige bronnenstudie zou ras aan het licht hebben gebracht dat aan die slinger twee luchtjes zitten. Ten eerste ver scheen het nieuws over het project in het toenmalige sensatieblad „Het Leven" en ten tweede verscheen het in het nummer van 1 april. Een grap waar kennelijk 65 jaar na dato nog steeds gretig ingetuind wordt. Monsterbrug Wel echt was een uit mei 1915 daterend fantastisch plan voor de aanleg van een kabeltrambaan over het IJ, maar liefst 47 meter boven het water. Echt ook was het ontwerp van de Amsterdamse aannemer J.Galman voor een gigantische brug die met een lange aanloop op het Damrak moest beginnen en het verkeer op een hoogte van 21 meter over het IJ zou voe ren. Op de 1.200 meter brugdek zouden aan weerskanten 112 pakhuizen kunnen worden gebouwd die de mogelijkheid bo den de 25 miljoen gulden van het project weer terug te Verdienen. Nooit gebouwd echter is die monsterbrug van Galman uit 1857 en de tentoonstelling opent er dan ook mee. De Dam vervolgens, na de eeuwwisseling zo'n erbarmelijke modderpoel dat burge meester en wethouders in 1908 besloten een ideeënprijsvraag uit te schrijven voor een nieuwe verbouwing en reorganisatie van het plein aan de voet van het paleis. Architect Van der Mey kwam met het beste ontwerp, maar zag zich nief be kroond omdat hij de tekeningen in pot lood had uitgevoerd in plaats van In oost indische inkt. Zo klein kan een grote stad zijn. Ook kwam architect Stam niet aan bod, en dat mag eerder gelukkig heten, want hij wilde het Damterrein omvormen tot een station voor een luchtspoorbaan. Het eeuwige gekrakeel en geaarzel had ondertussen wel tot gevolg dat Amster dam het einde van de Tweede Wereld oorlog moest afwachten voordat de Dam met het nationaal monument zijn defini tieve vorm kreeg. - j t| Veel merkwaardigs op de tentoonstelling ook rond het Haagse Vredespaleis. Men weet het, als reactie op de voortdurende oorlogsdreiging in Europa ontstonden begin onze eeuw verschillende initiatie ven die de vrede veilig moesten stellen. Zo werd tijdens de vredesconferentie te Den Haag besloten een Internationaal Hof van Arbitrage op te richten dat kon bemiddelen in kwesties van oorlog en vrede. De New Yorkse multi-miljonair Carnegie schonk anderhalf miljoen dollar en de Staat der Nederlanden stelde een geschikt terrein beschikbaar. In 1906 werd een prijsvraag voor een Vredespa leis uitgeschreven. Dat gaf me wat. Uit alle delen van de wereld stroomden de ontwerpen binnen. Klassieke tempels streden om de eer met bouwwerken die gelijkenis vertoonden met de Taj Mahal of met een ruïne na een uitslaande brand. Gaat dat zien in Rotterdam. Om de vredesgedachte verder gestalte te geven, richtte de Haagse arts Eykman de Stichting voor Internationalisme op die wilde bereiken dat er een wereldhoofd stad kwam waar academies voor kun sten, handel, opvoeding, wetenschappen en economnie hand in hand zouden stre ven naar samenwerking tussen de lan den. Eykman vroeg in 1905 aan architect De Bazel (ontwerper van onder meer het gebouw van de Nederlandse Heide Maat schappij te Arnhem) om zo'n wereld hoofdstad te schetsen. Alweer: nooit gebouwd, want het geld ontbrak. Toen Berlage een paar jaar later een uitbrei dingsplan voor Den Haag op papier zet te, nam hij er het project van De Bazel in op. Maar de vredesbeweging verpieterde en de Eerste Wereldoorlog brak uit. Ont zet door de slachting ontwierp bouwheer Lauweriks zijn Weltkriegdenkmal en grootmeester Berlage zijn Pantheon der Menschheid; tempels die moesten aan sporen tot bezinning en overpeinzing, maar ook die zijn er nooit gekomen. Wolkenkrabbers Wolkenkrabbers naar Amerikaanse maat. Eigentijdse torens van Babel. Vooruitstrevende steden vol ruimte, licht, lucht en groen als weerwerk tegen de mi serabele 19e eeuwse woonbuurten. Een Duiker, een Van Epen, een Wijdeveld hebben er druk aan getekend. Maar in het Nederland van tussen de twee oorlo gen was men technisch noch psycholo gisch rijp voor het nieuwe bouwen, laat staan voor hoogbouw in beton. Dus ble ven we het in de breedte zoeken, in de kneuterigheid van het balkonnetje-vier hoog. De tentoonstelling laat zien hoe het had kunnen worden als het ontwerp van Wijdeveld voor wolkenkrabbers in een parkachtig landschap uit 1919 een kans had gekregen. „Tot op de dag van vandaag worden bouwmeesters bedreigd met het lot te zitten tekenen aan een toekomst die on gebouwd zal blijven", waarschuwen de samenstellers van de expositie. Ze halen het voorbeeld aan van Rem Koolhaas die heeft meegedongen in de prijsvraag voor uitbreiding van de Tweede Kamer. Hij kwam met een opvallend lang en smal gebouw, pal naast het Binnenhof en qua architectuur daarmee in flagrant con trast. De jury oordeelde vernietigend. „De ontwerper heeft onvoldoende geluis terd naar het probleem. Hij heeft een standpunt ingenomen waarbij de omge ving vernield wordt en hij de gebruiker ondergeschikt maakt aan zijn formele vi sie". Terwijl Koolhaas toch zinnig tegen werpt: „Met een historisch zo belangrijke aanvulling als een nieuw parlement zou het onnatuurlijk zijn de bestaande toe stand te bevriezen. Dit zou betekenen dat de twintigste eeuw alleen negatief, dat wil zeggen: door zijn afwezigheid, vertegenwoordigd zou zijn". Krijgt deze Koolhaas, krijgt Jo Coenen met zijn Styx- plan voor Rotterdam, krijgt het klaver blad Van Herk, Kurvers, Urbahn en De Kleyn met zijn woon-werkstad aan het Amsterdamss IJ een kans om de jaren tachtig vorm te geven? Of komen ze straks te hangen op een volgende ten toonstelling „Nooit Gebouwd"? PIET SNOEREN .Groote Volkstheater" zou het Amsterdamse Vondelpark hebben ontbladerd als architect Wijdeveld in 1919 zijn zin had gekregen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1980 | | pagina 19