Het erfgoed van een vurig mens:
Pieter van der Meer de Walcheren
„Wij hebben
heerlijk pret
gehad, want
ik heb mijn
confraters
uitgemaakt
voor onmondige
kaffers"
'y
"••V
OOSTERHOUT Het Is
weldra tien jaar geleden
16 december 1970 dat
Pieter van der Meer de
Walcheren, priester-mon
nik van de St.-Paulusabdij
in Oosterhout, stierf na
een bewogen leven dat bij
na een eeuw overspande.
Als jonkheer Petrus Balt-
hasar Albertus, zoon van
een wijnkoper, werd hij op
10 september 1880 te
Utrecht geboren. Zijn titel
deed hem weinig: hij heeft
er zich één keer op beroe
pen bij een Duits verhoor
in oktober 1940: „Ein Nie-
derlandischer Edelmann
lügt nie!" Zijn gebeente
rust op het Benedictijnse
kloosterkerkhof, een stille
enclave temidden van
hoog oprijzend maisgewas,
rijp voor de Qogst. Vijf
kruisen van hem vandaan
ligt het graf van zijn zoon
Pieter, priester-monnik als
hij, op 1 februari 1933 ge
storven, 29 jaar oud.
Er leven nog velen die hem
ooit hebben ontmoet: in de
jaren veertig en vijftig reis
de hij Nederland en België
rond om in lezingen mede
te delen van zijn vuur en
duizenden over de hele
wereld lazen vooral zijn
eerste twee dagboeken (in
totaal werden er zes delen
gepubliceerd), die vele her
drukken haalden en wer
den vertaald in het Frans,
Spaans „Nostalgia de
Dios" werd in Buenos Ai
res twaalf maal herdrukt),
Italiaans, Portugees, Duits.
En dan is er die eindeloze
stroom bezoekers geweest
die hem tot zijn dood toe
voorbijtrok in de vele hui
zen waar hij gewoond
heeft, in België. Frankrijk,
Helmond, Amsterdam,
Breda, Oosterhout. Een
man die niet ophield te
luisteren naar het verdriet
dat hem werd toever
trouwd en waaraan hij
bleef proberen iets te doen
zoals hij ook volop deelde
in andermans vreugde.
Christine
Aanvankelijk wilde hij cel
list worden. Op advies van
Alphons Diepenbrock, een
huisvriend van zijn ouders,
gaf hij dat op en ging in
Amsterdam oude talen
studeren. Hij werd er
marxist, richtte met David
Wijnkoop een progressieve
studentenvereniging op en
trok na zijn kandidaats de
wereld in. Op 18 juni 1902
trouwde hij te Brussel met
Christine Verbrugghe hij
had haar hoog op het Bel
fort in Brugge voor het
eerst ontmoet en werd op
slag verliefd met wie hij
zijn gouden bruiloft nog
gevierd heeft. Ze stierf op
De jonge socialist Van der Meer. Een foto, gemaakt op de Brusselse kermis van Tervueren rond 1900.
tweede Kerstdag 1953.
Ze kregen drie kinderen:
Pieter. de jong gestorven
monnik, in de boeken
steevast als Pieterke aan
geduid, Anne-Marie, in
1932 ingetreden bij de Be
nedictinessen in Ooster
hout en in 1976 als con
templatieve „in de wereld"
te Tilburg overleden en
Janneke-Frans, die maar
drie jaar werd.
Roekeloos
Na Pieterkes dood kwam'
zijn vader tot het door hem
achteraf als roekeloos ge
karakteriseerde besluit,
dat hij de plaats van zijn
zoon in de abdij in moest
nemen.' In het geloof dat
God van hen de bereidheid
vroeg Hem alles te geven,
zelfs hun leven, stemde
zijn vrouw daarmee in: op
29 september 1933 werd
zij postulante in de vrou
wenabdij van Solesmes en
op 1 oktober trad Pieter
„met mijn grijze kop tus
sen de geestdriftige jonge
mensen" in het noviciaat
van de Oosterhoutse abdij.
Na anderhalf jaar beslisten
hun oversten klaarblij
kelijk terecht dat er een
einde moest komen aan
wat zij met „het offer van
Abraham" vergeleken:
„Het was Gods wil dat ge
hier geweest zijt. Het zou
God verzoeken zijn, hier
langer te blijven. Uw plaats
in Gods liefdesplan is bij
elkaar". En zo was het,
want Christine kwijnde
weg en Pieters hart
„schreeuwde van pijn om
de afwezigheid van haar
die hij niet missen kon en
van wie hij toch vrijwillig
afstand had gedaan". Na
een scheiding van 545 da
gen werd „het onherroepe
lijke herroepen". Pas na
Chistines dood trad Van
der Meer, hij was toen 73,
opnieuw bij de Benedictij
nen in: hij ontving op 21
december 1956 de pries
terwijding en werd een
paar maanden later
„dat dit me ook nog over
komt" subprior van
Oosterhout.
Gedoopt
Een beslissender stap had
Van der Meer, van huis uit
een zoekend agnosticus, al
veel eerder gezet: vooral
geïnspireerd door de ge
weldenaar Léon Bloy wer
den hij en Pieterke op 24
februari 1911 in Parijs ge
doopt en keerde zijn vrouw
terug tot het geloof van
haar jeugd. En juist het
verhaal van die bekering,
dat hij in 1913 te boek
stelde, werd een vpn
's werelds meest gelezen
belijdenisgeschriften.
Hij werd een vurig katho
liek en heeft daarvan een
leven lang getuigd. Hij
schreef veelal in hoogge
stemde vervoering en leek
daarin op zijn vereerde
dooppeter Bloy, van wie
ooit werd opgemerkt dat
hij „altijd speelde met vol
pedaal". Symboliek,
beeldspraak, pathetiek,
sentiment: het is er alle
maal in Van der Meers
taal, al kon hij ook in een
voud glashelder formule
ren. Zijn boekje „Benedic
tijnen" uit 1955, met illu
straties van zijn artistieke
dochter, is daarvan een ju
weeltje van een bewijs. Het
was onlangs nog in de ab
dij voor maar één gulden
te koop. „Het kan natuur
lijk niet voortdurend gela
den zijn en in hoogspan
ning", constateert hij in
1954 zelf, „er moeten ook
intense ontspanningen
zijn".
Verfoeilijk
Ontspanning, ja maar dan
toch weer intens. Want hij
vond zijn leven lang niets
zo verfoeilijk als de mid
delmatigheid. „Die maakt
mij stompzinnig", schreef
hij en dan volgt een ontla
ding zoals hij er zoveel
heeft afgevuurd: „En toch,
ieder mens, tot de meest
vervelende mediokere bur
german is het centrum van
de schepping: zo'n verve
lénde vent heeft een engel
bewaarder; de meest on
benullige bekrompen mens
aan wie elke grootheid
ontbreekt alles is klein,
geniepig, miserabel aan
hem; hij zondigt niet, hij
doet niets heiligs, hij is
„fatsoenlijk", hij is boven
dien volkomen tevreden
met zichzelf en tot dit
wezen heeft God de
Schepper één van zijn
glaédoorzichtige heerlijke
schepselen gezonden als
metgezel: een Engel. En
deze engel moet dat bur
germannetje verlichten,
bewaken, besturen en
richten!"
Neen, Van der Meer was
bepaald niet mals in wat
hij misprees; vurigheid die
hem parten speelde, fel
zwart-wit. Voorbeelden te
over, maar er schuilde een
merkwaardige paradox in
zijn schelden. In de abdij
schreef hij eens na een
middagje in de bibliotheek
„Wij hebben samen
hartelijk gelachen" de
volgende zin: „Wij hebben
heerlijk pret gehad, want ik
heb mijn geachte confra
ters uitgemaakt voor on
mondige kaffers". Hij vond
nu eenmaal dat je als
christen alles kunt zeggen
wat je op je hart hebt en
dat was bij hem de hang
naar het absolute.
Radicaal
„Het christendom is niet
de zekerheid en de orde
en de veiligheid van de
welvarende burger, die zijn
bestaan en zijn zleleleven
behaaglijk heeft ingericht
en verzekerd tegen alle on
gevallen en storende ge
beurlijkheden", schreef hij.
Het is integendeel „in de
orde van de liefde roeke
loos leven tot de uitersten
van de liefde-zonder-
maat", „je laten opvreten,
ophangen, kruisigen uit
liefde voor de ander." En
na de dood van Pieterke:
„Er is niets anders voor
ons te doen, dan ons dood
te laten drukken in de ar
men van Jezus op zijn
Hart".
Hoe kon zo'n temperament
zich verzoenen met het wij
ze evenwicht van de regel
van Benedictus? Maar ook
die zag hij groots, en niet
in termen van verstorven
wereldvreemdheid. „Onze
kloosters moeten vulkanen
zijn, ondergrondse vulka
nen in werking, geen uitge
doofde vulkanen van het
verleden. Wij zijn geen te
huis voor jonge dames en
oude heren: wij zijn de he
vigst levende mensen van
heel de mensheid. Een
klooster is geen rustoord
en mag dat ook nooit wor
den. Een schreeuw van
liefde is meer waard dan
36 rozenkransen. Alle
kloosterlingen moeten af
gronden zijn van deemoed
en dus van liefde, grote
begrijpende, alles begrij
pende en alles opnemende
liefde, eenvoudig en zo
min mogelijk met zichzelf
bezig". En overeenkomstig
die visie bleef Van der
Meer tot zijn dood toe ten
zeerste met anderen bezig.
Met zijn bezoekers en met
het buitengebeuren, waar
in hij op de voet bleef vol
gen wat hem altijd al had
geboeid, vooral het gees
tesleven en de kunst.
Vrienden
Allereerst Frankrijk sprak
hem aan, waar Jacques en
Pater Pieter, de subprior van de Benedictijnen van Oosterhout.
Raïssa Maritain, petekin
deren van Bloy zoals hij,
tot zijn levenslange vrien
den behoorden. Frans was
trouwens ook de taal,
waarin Christine en Pieter
ke hun brieven schreven.
Maar ook zijn Belgische en
Nederlandse relaties waren
talloos. Als redacteur
kunst en letteren van de
Helmondse „Nieuwe
Eeuw" in het team van
Kropman, Max van Poll en
Jos van Wel inspireerde hij
in de jaren twintig de op
komst van een generatie
katholieke jongeren, die la
ter naam zou maken in
tijdschriften als „De Ge
meenschap" en „Roe
ping": van Duinkerken,
Engelman, Gerard en Hen
ri Bruning, Gerard Knuvel-
der, Albert Kuyle, Wijde-
veld enz., vrienden voor
het leven. Dat bleef zo in
Amsterdam, waar hij in
1924 terugkeerde om er
voor Van Munster de re
dactie van het weekblad
„Opgang" te voeren. Hier
begon ook de ontmoeting
met „een jeugdige West-
Indiër, den Caraïeb", zoals
.hij hem aan Christine voor
stelde, Lou Lichtveld, voor
wiens eerste prozawerk
Van der Meer de schuil
naam Albert Helman be
dacht.
Nu, ruim een halve eeuw
later, is weldra de publika-
tie te verwachten van de
omvangrijke biografie die
Helman over zijn „vriend
Pieter" geschreven heeft
en waarover al voldoende
is uitgelekt om er met kriti
sche belangstelling naar
uit te zien. Op Amsterdam
volgde Parijs, waar Van
der Meer enkele jaren di
recteur was van de Franse
vestiging van de internatio
nale uitgeverij Desclée de
Brouwer te Brugge, zoals
hij er in de eerste wereld
oorlog correspondent van
de Maasbode was ge
weest.
Avontuur
De relaties uit al die perio
den duurden voort en er
kwamen telkens nieuwe
bij, ook in zijn laatste ja
ren, toen hij getroffen werd
door wat hij met para
doxale blijmoedigheid een
nieuw avontuur noemde.
Dagboekcitaat van 14 au
gustus 1961: „Ik geloof dat
ik een zeer groot mer
kwaardig avontuur tege
moet ga, met vreugde in
mijn hart. Ik bereid mij
voor op een nieuw leven in
de diepte bij God: zonder
lezen en zonder schrijven.
Mijn ogen sterven. Het zijn
de ogen die bij mij oud en
versleten zijn. Reeds raad
ik de woorden: ik schrijf op
het gevoel, ik zie enkele
letters en de kleur van de
inkt. Ik leef in een voortdu
rende feeststemming; cu
rieus of ik een nieuwe we
reld ga ontdekken". Hij
werd niet geheel blind,
maar lezen kon hij niet
meer en ook voor de uit
werking van de aanteke
ningen die hij bleef maken,
was hij op anderen aange
wezen, allereerst op zijn
dochter Anne-Marïe die als
Sr. Xristine dicht in de
buurt was in de Onze Lieve
Vrouwe-abdij aan de over
kant van de straatweg.
Maar dan komt ook Jan de
Ridder in beeld, die zijn
trouwe secretaris werd,
hem jarenlang dagelijks
bezocht, zijn omvangrijke
post behandelde, de brie
ven schreef, boeken en ar
tikelen voorlas en tenslotte
door Van der Meer als zijn
algemeen erggnaam werd
aangewezen, nadat Anne-
Marie er niet meer zou zijn.
Erfgenaam
Drs. Jan de Ridder, nu le
raar Nederlands aan t
Oosterhoutse Mgr. Fre..„-
kencollege, was achttien
jaar toen hij in 1959-Pieter
van der Meer voor het
eerst ontmoette, na diens
dagboek gelezen te heb
ben. Het contact klikte en
toen De Ridder na de
kweekschool in Breda in
1963 onderwijzer in Oos
terhout werd, vroeg Van
der Meer hem of hij ha
school niet wat wilde ko
men voorlezen. Voorlezers
waren er trouwens meer:
de huidige broeder-portier
(tevens kleermaker van de
abdij, Vondelkenner eh
handvaardig creatief) Jan
Pennock, broeder Wiro
Zijlstra (hobby: Guido Ge-
zelle) en gastenpater Ge
rard van de Pavoort, die
het voorlezen uit de bijbel
en de theologische litera
tuur voor zijn rekening
nam. Ze hebben er nog le
vendige herinneringen aan.
Voor De Ridder kwam van
het een het ander: de cor
respondentie, zoals de vele
aanbevelingsbrieven die
uitgingen tot hulp aan Van
der Meers bezoeken en
contacten met schrijvers
als Heinrich Böll, Leo Vro-
man, Neeltje Maria Min. Hij
hielp vader en dochter ook
bij de produktie van de
laatste boeken: De Vier
Parabels van 1964, Dag
boek 6 van 1965 en „Maak
alles nieuw" 1969, schreef
zelf in 1970 een boekje
over Van der Meer en
diens geschriften, en be
reidt een proefschrift voor
over de Nieuwe Eeuw-pe
riode, waarvan zich ar
chiefstukken bevinden in
het even kostbaar als om
vangrijk erfgoed dat hij
aan boeken, tijdschriften,
brieven, manuscripten en
talloze foto's bezit.
Hein en Job
Uit dit archief stelde De
Ridder rond de honderdste
geboortedag van Pieter
een expositie samen, die in
de St.-Paulusabdij helaas
maar- een week te zien
was, doch waarschijnlijk
ook naar België gaat en
mogelijk ook elders
belangstelling kan wekken.
De nalatenschap van die
unieke mens weerspiegelt
immers zijn gehele loop
baan, te beginnen in „De
Jonge Gids" van Herman
Ontmoeting met Stijn Streuvels (tweede van links).
Kil
Heljermans, waarin
Grote Strijd"werd i
drukt een toneelstuk,
hij als zestienjarige scl
over de worsteling ti /UI
de goede volksheld G
en de slechte keizer
nax. Hij schreef ook
een ander spel over
klassenstrijd „Hein
Werkman", maar dat
dween in de prullenm
evenals de onvangrijke t?
man „Job de bootwerk s,
een realistische schilde
van het Rotterdamse
venmilieu, waarin hij £n
poosje leefde (zoals slid
gelijk Van Gogh, in de jy j
rinage), maar waa t t
geen uitgever de publil
aandurfde. In totaal ,eë f
schenen zevenentw t
geschriften van Van ,n_^L
Meer in boekvorm ei [an r
titels van de romans op st(
zijn jonge jaren getuigi den
van de interessesfeer
hem nooit meer zou v
ten: Jong Leven, Van l ireei
en Duisternis, De J
naar Geluk.
Jan de Ridder is een 1 en
zierige, nuchtere man
zich geen illusies rr, |g
over de leesbaarheid rhand
het meeste werk van t
erflater voor jongeren
nu. Maar wellicht is
toch te bescheiden wi j dat
geest van dat werk be df
Want wat er ook tij aki
bonden aan is in sti QveJ
historische situatie: ord i{
aandrift bleef fris, de lVond'
actueel. neme
andeli
Vruchtbaarheid ten. 2
Van der Meer is nooi ^.§Y!
blijven staan, hij had J
hekel aan het herkai j,
van gevestigde menin
hij evolueerde met de
en zijn intuïtie voor Tv<.
goede »en het nieuwe *^1
hem zelden in de sl
Zijn critici zagen hem
geheel ten onrechte fUWi
een onruststoker en op
einde van zijn leven
jongeren sprekend, be' -«.pr
de hij een provo te zijn
weest en dat eigenlijk
te zijn.
Er is een selectie d SSEL
baar, die dit geestelijk eze wi
goed vruchtbaar m n, dat
voor een n, iwe genei -hristc
want geloof en ideali hat ei
van Pieter van der Mef Richa:
Walcheren spreken, evelijk
men het wezenlijke varfommisi
bijkomstige scheidt, ür bij
degelijk blijvend aan. zal vo<
werk verdient het en voor i
er op, opnieuw toegai ariaat.
lijk te worden gemiteel in
door de kern yoorzk 'ortefei
los te pellen uit de ba« ilgemee
schil van wat historievoorge
JAN ONST nissarii
pen hei
■ervarii
benoem