„Ik schijn
de mensen
altijd
mooier
te maken
dan
ze zijn"
Eenzaam, maar zeker
niet alleen is het leven
van een kunstenaar.
Leny Noyen krijgt in
haar grijze Leidse
burcht voortdurend
aanloop van leerlingen
en fans die haar
beurtelings tracteren
op jammerklachten
over hun vermeende
talent en op
calorierijke
roomsoezen. Haar
oudste leerling is 78,
haar jongste fan amper
twaalf.
„IK HEB ME
ZALIG KUNNEN
UITLEVEN OP
DE KOPPEN VAN
SOPHIA LOREN
EN
BRIGITTE BARDOT"
„Ik schijn de mensen altijd mooier te ma
ken dan ze zijn", bekent ze met een bewijs
van glimlach, „en dat is natuurlijk heel ge
meen. Als je het tenminste expres doet.
Met opzet. Om op die manier aan hun ver
langens tegemoet te komen. Maar ik
zweer je, ik ben me er niet van bewust dat
ik het doe. Want ik vind ze écht mooi. Alle
mensen die voor mé poseren hebben voor
mij iets onbeschrijflijks boeiends. Geloof
dat nou maar. Voor een portret moeten ze
drie maal anderhalf uur in mijn atelier zijn.
Dat blijkt voor mij genoeg te zijn. En na
die 4,5 uur moet het portret lijken. Want
dan is het af. Dan heb ik er niets meer aan
toe te voegen".
„Ik héb namelijk de emotie van iemands
lijfelijke aanwezigheid nodig om te kunnen
werken. Ik zit ook constant met ze te pra
ten, want de mondelinge uitwisseling van
informatie is voor mij essentieel. Ik luister
naar hun stem en maak ondertussen met
mijn stift of met mijn penseel notities. In
feite doe ik dus niets anders dan wat jij
nou doet: ik noteer ook".
„En als ze niets terug zeggen ook dat
maak je mee weet ik niet meer wat Ik
moet doen. Dan zit ik, wat je met recht
kunt zeggen, voor het blok".
„Die drie maal anderhalf uur lijken inder
daad wat aan de korte kant. Maar ik werk
nu eenmaal snel. Ik begin ergens aan en
weet niet meer van ophouden. Dat kun Je
natuurlijk een voordeel noemen. Ik ken
ook schilders die eindeloos martelen voor
dat ze hun handtekening op het doek dur
ven te zetten. Een man als Co Westerik
gaat voor elk schilderij dat hij maakt door
een hel, die maanden, soms jaren kan du
ren".
Gevecht met zichzelf
„Maar snelheid kan je ook opbreken. Ik
ben in 1959 cum laude geslaagd aan de
Academie voor Beeldende Kunsten in Den
Haag. Ik ben daar in 1954 begonnen in
een klas van 34 en van die groep bleven er
uiteindelijk negen over die eindexamen
deden. Ik heb die vijf jaar als een gek ge
werkt. Ik zat mezelf voortdurend te bewij
zen. Ik had ook het gevoel dat ik moest
concurreren, moest knokken om wat te
bereiken. En dat gevecht met mezelf en
tegen de rest leverde ik vanuit de positie
van de geboren underdog, die altijd zo ne
derig leek. Zo meegaand. Maar dat was
schijn. Doen alsof. Het is een bescheiden
heid die ik van thuis heb meegekregen. Ik
kom uit een goed burgerlijk zakenmilieu.
Drie generaties zit mijn familie al in de fo
tografie. Dat is een vak, waarin je ook kei
hard moet werken voor brood op de
plank. En altijd vriendelijk zijn, altijd een
lach bij de hand, want de klant is koning.
Dat werd me met de paplepel ingegeven".
„Op de academie kreeg ik les van keien,
van wie je ongewild een hoop overneemt.
Daar zaten mannen tussen als Reinier
Draaier, Theo Bitter, Herman Berserik en
Paul Citroen. Ik ontmoet nog regelmatig
mensen die een portret van me zien en
zeggen: „Het is net alsof Paul Citroen dat
gemaakt heeft". En dat moet ik dan als
een compliment opvatten".
„Maar ik heb me juist altijd met hand en
tand verzet om iemands stijl en gewoonten
over te nemen. Ik wilde alleen hun kennis.
Daar was ik op uit. En voor de rest wilde ik
mijn eigen weg zoeken".
„Ik ben in al die jaren ook zelden thuis ge
bleven, want een les missen vond ik een
doodzonde. Ik had hooguit drie absenties
per jaar. En dan gold een ochtend of een
middag wegblijven wel voor één absentie.
Maar vlak voor het eindexamen liep ik een
geforceerde enkel op en daardoor was ik
gedwongen om een maand thuis te zitten.
Dat is waarschijnljk mijn redding geweest.
De anderen hadden zes weken de tijd om
hun werkstrukken te maken. Maar toen ik
weer op de been was, had ik nog amper
veertien dagen en daarin moest ik alles
doen. Portretten, een naaktstudie. litho's,
dertien vakken in totaal. Dat was een
groot geluk, want als ik er ook zes weken
over had kunnen doen, was ik zo goed als
zeker de mist ingegaan. Dan was ik na
twee weken gaan veranderen en had ik er
een janboel van gemaakt".
Prinsheerlijk
„Natuurlijk vond ik het ook een geweldige
eer dat ik cum laude slaagde. Maar de
klap kwam daarna wel des te harder aan.
Ik had op de academie prinsheerlijk in een
beschermd milieu geleefd. Ik had niks met
de boze wereld daarbuiten te maken.
Maar toen Ik die bescherming ineens kwijt
was, werd het pas echt menens. Op dat
En tot mijn niet geringe vreugde zateni
bij dat reclamebureau ook goed knijp to
ik opstapte".
„Ik voel me ook niet zo zeer kunstenaj[
Wat houdt dat woord trouwens in? Als
aardig kunt schilderen ben je toch e<
niks meer dan een ander. Je bent geway(
bezig met een ambacht dat je zo ga
mogelijk probeert uit te oefenen. Dat isi
les. En dat voetstuk, waar kunstena§£
zichzelf vaak zo graag op zetten, is vol"
men misplaatst. Dat slaat nergens op"J
El
Gefrustreerd
„Ik zeg dat ook tegen mijn leerlingen'
eis dat er ambachtelijk gewerkt wordtjN
ga er namelijk van uit dat ze serieus bej
willen zijn. Want anders raak ik zelf gefi
streerd. Ik heb momenteel negentig lei
lingen, van wie de jongste net twintig'
de oudste 78 is. Ik heb tegenwoorditg v|
hulsvrouwen op les, ook veel gepens
neerden die nog een zinvol staartje aW
hun leven willen breien". ion
„Maar als ze alleen voor de gezellighfll»,
bij me komen, zijn ze aan het verkeel» a
adres. Dames die een theekransje >^de
wachten, stuur ik niet weg. Maar ik stel t
wél zo op, dat ze me niet bij kunnen tfij
nen. Dat is mijn manier om het kaf van kli«
koren te scheiden. D'r zal geploeterd mf»di
ten worden, want alleen met keihard v
ken kun je wat bereiken. Ik eis dat». r
vormvast werken. Vorm is essentieel. I»®'
een zuiver kleurgebruik, dat is ook beladlo
rijk. Mijn leerlingen moeten kleurecht lenei
werken". v
„Schilderen kun je overigens niet van >n
deren leren. Dat zit In je, voordat je o
keer een penseel hebt vastgehouden.Ilj<
kunt ze alleen leren kijken. Ik geef kijkt r
Dat is eigenlijk alles wat ik doe. Want na
ik de zaken voorkauw, als ik in elke les I®"
ga schilderen, blijft er uiteindelijk in
eigen werk een dooie plek over. Dan wc
het afkijken. Ik kan alleen proberen d
duidelijk te maken wat schilderen is. r
kunt dus zeggen dat ik ze d'r in praat, nr
tuurlijk komt het voor dat leerlingen iet
een tijd niet verder kunnen. Ze weten c
hoop, ze zijn vertrouwd met de theorie bij
Maar ze kunnen het niet invullen. T g i
durf ik op zo'n moment niet te zeggen
ze hun plafond gereikt hebben. Daar II
ik namelijk het recht niet toe. Er is g
mens die weet wanneer iemand zijn pje
fond bereikt heeft". per
„Tegen mij zeggen ze ook: „Lieve Leh«
ben je nou nóg steeds met dat naturaliseer
bezig?". En dan rqpp ik: „Ja lieve kindjitl
kan op dit moment niet anders. Het në
ralisme beheers ik, dat heb ik zo langl
merhand wel onder de knie. En misscftl
zou ik er best van af willen. Dat zegt regc
verstand tenminste. Maar ik ben er dc
mijn 41e blijkbaar nog niet rijp voorbei
vermoed dat er achter de muur nog |r.
hoop is. Maar of ik die fase nog ooitjrd
bereiken, blijft voorlopig een open vrin
Ik heb er niks op tegen om wat anders bat
te pakken. Maar ik weet alleen niet hoide
het moet aanpakken
moment moest blijken wat ik aan authenti
citeit in huis had. Wat er echt van mezelf
was. Ik heb ook geen seconde het idee ge
had dat ik er al was. Het kwam niet eens
bij me op om te denken: „Je bent nu currt
laude geslaagd. Dat heb je hem toch maar
'gelapt Leny. Jou kunnen ze niks meer ma
ken. Jouw kostje is gekocht".
„Ik kreeg daar trouwens de kans niet
voor. Want wat heb je er aan als iedereen
zegt dat je zulke mooie portretten maakt
en er komt niemand opdagen die zo'n por
tret van je wil? Ik houd trouwens niet zo
van mensen die mijn werk kritiekloos op
hemelen. Daar schiet ik niks mee op. Ik
heb liever te maken met mensen die me
niet prijzen, want wie weet verbergen ze
wat. Het kan best zijn dat ze fn mijn werk
iets gezien hebben dat hen stoort. En
daarom houd ik ze in de gaten, want van
hen kan ik misschien wat leren".
„Toen opdrachten na mijn examen uitble
ven, ben ik voor een reclamebureau hier in
Leiden bioscoopborden gaan schilderen.
Dat vond ik enig werk. Je was primair be
zig met je vak en je kon je met die enorme
kwasten op je laddertje zalig uitleven op
de koppen van Sophia Loren en Brigitte
Bardot. En vergeet één ding niet: ook bij
bioscoopborden Is er sprake van niveau
verschillen. Als ze slecht geschilderd zijn,
als Sophia en Brigitte niet lijken, komt er
geen mens naar zo'n film kijken".
„Toen ik er na 2,5 jaar mee ophield, om
dat ik ging trouwen, konden ze niemand
vinden die mijn werk wilde overnemen. Ik
maakte vier borden per week en daar leg
de ik mijn hele ziel.en zaligheid in. Dat wa
ren borden die gezien mochten worden.
Gepast onbenul
De getalenteerde leek die aan de anc
kant van de kachel met gepast onb<
heeft geluisterd naar haar gretig geforl
leerde pleitrede, heeft dan reeds gen
tijd de stellige indruk dat Leny Noyen
inmiddels in een meer dan voortreffe
fase van haar leven bevindt: de wan
van haar atelier hangen vol met de be'
zen van zijn gelijk.
En in Zoetermeer kunnen bezoekers
het City Hotel aan de Boerhaavelaan
en met 30 oktober met eigen ogen
wat haar beklimming van de Olympus
nog toe heeft opgeleverd: 22 maal if
daar dwingend aanwezig in haar teke
gen en schilderijen In olieverf, temp
gewassen- en syberisch krijt. Het is
ongekende weelde, die in een donker
lier aan de Nieuwe Rijn in Leiden op
pier en linnen is opgebloeid.
Ze houdt niet van fotograferen, heef
tevoren gewaarschuwd. Ze is bang di
door het schaamteloos schepnet vai
camera zal vallen. Maar met de wild)
in haar stadstuin als rugdekking is zej
reid om de rollen voor één keer oi
draaien en zelf te poseren.
Ze heeft een leeg vel papier mee naar
ten genomen. Uit voorzorg. „Want ai
gaan ze misschien denken: wat doet]
mens daar tussen die planten?"
Achter haar ligt dan de Leidse Burcht
grijze sleutel tot de stad. „Ik wil nog
een expositie die alleen gewijd Is
tuin", zegt ze, „dit is namelijk een
stukje Leiden. En daarom laten we hetj
maar groeien, zoals de natuur dat
is ook steeds weer anders. Van vorm,]
kleur. Op dit moment kun je de L<
Burcht nauwelijks ontdekken. Mar
straks de winter doorzet, komt Ie
voor stukje langzaam tevoorschijn,
komt ie bij ons buurten. En als het
jaar daarna komt, verdwijnt hij weer
ter het nieuwe groen. Dat is de jarJ
grote verdwijntruc".
„Ik zou het enig vinden om alleen
momentopnamen te laten zien, die ik]
gemaakt heb. Maar ik vraag me alli
hoe ze er in Leiden op zullen reai
Wat dat betreft vormen de Leidenar»
heel apart slag".
„Ik ben bang dat ze zullen zeggen: k
Leny Noyen moet weer zo nodig laten Mk
dat ze een tuin heeft". ld»
LEO THURlfcr
LEIDEN Achter da buitendeur ge
broken wit en met alle sierlijke voor
naamheid, waarmee een timmerman in
de vorige eeuw achteloos zijn visite
kaartje afgaf begint een smalle, einde
loze gang, die als bufferzone fungeert
tussen het oorverdovend kloppend hart
van Leiden en haar atelier, waar de sche
mering al om twee uur 's middags heer
en meester is.
Om nu te verhinderen, dat ze het spoor
voortijdig bijster raakt, heeft Leny Noyen
een batterij TL-buizen aan het plafond
laten monteren stalagtieten in ruste
die een bleek, harteloos noorderlicht
op haar schildersezel werpen zodra de
zon het laat afweten. Dan zit ze tussen
tuindeur en divanbed, broos en schijn
baar gewichtloos, de ogen nieuwsgierig
gericht op degene die voor haar poseert.