Zwarte
duivels
voor het
laatst
bij hun
Je ziet meer terug
dan alleen het graf
Het verzet van de dapperen op de Willemsbrug werd gesmoord in de walm en het bloed van een der lafhartigste bombardementen uit de geschiedenis.
ROTTERDAM Wanneer over luttele maan
den in Rotterdam de nieuwe hangbrug over
de Maas is voltooid, zal de oude Willemsbrug,
in de volksmond „IJzeren Willem", worden
gesloopt en roemloos naar de schroothoop
verhuizen. Er zijn vage voorstellen geweest
om hem in stukjes te branden en die te ver
kopen aan de bevolking, maar, lachen ze op
het gemeentehuis, dat zou een verschrikke
lijk onrendabele onderneming worden. Het
ziet er dus naar uit, dat slechts het landhoofd
van de brug bewaard blijft als monument te^
herinnering aan de strijd die hier in de mei
dagen van 1940 gestreden is.
De aanstaande sloop van de Willemsbrug Is
voor het Rotterdamse gemeentebestuur reden
geweest om een reünie te beleggen van mari
niers en land- of luchtmachtsoldaten die er ge
vochten hebben. Voor de laatste keer zullen ze
op kunnen kijken naar de plompe, hoekige
staalconstructie (waarover de Rotterdamse
jeugd spreekt als „dat ouwe kreng"), maar
waaraan zij de nachtmerrie hebben overgehou
den van een chaotisch, frustrerend, bij voor
baat verloren duel met de Duitse overmacht...,
toch aangedurfd en volgehouden, totdat het
gesmoord werd in de walm en het bloed van
een der lafhartigste bombardementen uit de
geschiedenis.
Driehonderd man sterk komen ze zaterdag 10
mei naar Rptterdam, de veteranen die veertig
jaar geleden voor de onmogelijke taak stonden
de Duitse invallers de overtocht over de Wil
lemsbrug te beletten, maar die even de illusie
koesterden dat het hun zou lukken. De oudste
is nu 84, de jongste begin 60. Ze krijgen een
rondvaart aangeboden over dezelfde wateren
waar ze indertijd de twaalf Heinkel-watervlieg-
tuigen met hun 250 Duitse paratroopers zagen
landen, waar ze de oude kanonneerboot „Z 5"
met daverende salvo's de Nederlandse weer
stand zagen openen, waar ze de torpedojager
„Van Galen" 36 maal door Duitse Stuka's be
stookt zagen worden voordat de bemanning de
strijd moest staken, waar ze de „Statendam",
trots van de Holland-Amerika Lijn, zagen bran
den. Dit alles tegen het logge decor van de Wil
lemsbrug.
Herinneringen. Zullen ze zich de woorden her
inneren, die generaal Kurt Student sprak na de
capitulatie van Rotterdam? „Mijne heren, ik
6preek uit naam van alle Duitse troepen onze
allergrootste hoogachting uit voor de wijze
waarop u het gevecht enige dagen tegen ons.
Duitsers, hebt gevoerd. In elk gevecht moet
een verliezer zijn. Voor u, mijne heren, heeft
het lot dit keer bepaald, dat u de mindere van
de Duitsers bent. En met dat lot moet u zich
verzoenen. Maar u kunt trots op deze vijfdaag
se strijd terugzien. En geeft u dit in mijn op
dracht door aan al uw troepen". Is het doorge
geven?
Vuige praat
Of zullen de verenigde veteranen zich slechts
de vuige praat herinneren, waarmee de Duit
sers achteraf de gebeurtenissen in Rotterdam
probeerden te rechtvaardigen? Dat ging in zul
ke termen: „De Hollandse regering heeft een
zware schuld op zich geladen, toen ze de grote
havenstad Rotterdam, ondanks meervoudige
sommering tot ontruiming, in een vesting ver
anderde. Een zodanige misdadige vermetelheid
wreekt zich dan ook in zeer korte tijd op zijn
bitterst voor de beklagenswaardige bevolking.
In Rotterdam waren reeds op de eerste dag
van de opmars parachutisten geland, die onder
meer een brug bezetten. De Hollanders maak
ten de stad zelf tot een slagveld, toen ze daar
na probeerden de brug weer in bezit te krijgen.
Toen de vijand tot 13 mei gevraagd werd de
noordoever te ontruimen om de stad een ver
woesting te besparen, volgde een weigering.
Op 14 mei werd een termijn van overgave en
ontruiming van de stad gesteld, waarop de
commandant bereid was tot onderhandelingen,
die hij toen echter plotseling vertraagde. Na
verstrijking van de gestelde termijn, landden
op 14 mei enkele Duitse Staffels op de Maas
en bezetten de huizenblokken op de kade,
waarbij ze op barricades en veldstellingen stie
ten. Door Hollandse bommen en brandgrana-
ten werd de oude stad in brand gezet".
Met een rookgordijn van dit soort liederlijke
leugens verdoezelden de Duitsers de waarheid
omtrent hun bombardementen op de weerloze
burgerij, die 600 tot 900 doden eisten (het juis
te aantal heeft men in de chaos nooit kunnen
achterhalen) en die 78.000 Rotterdammers da
kloos maakten. Allemaal omdat een handjevol
mariniers en landmachters de euvele moed
hadden gehad hun opmars over de Willems
brug te stuiten. Want veel meer stelde het niet
voor. 7150 Militairen lagen er die 10e mei 1940
in Rotterdam: 250 officieren, 1150 onderofficie
ren en 5750 korporaals en soldaten. Dat lijkt
heel wat, maar 750 manschappen waren pas 6
mei ingelijfd en dus totaal ongeoefend. 670 An
deren waren recruten met slechts drie maan
den diensttijd. Voorts zaten er 1500 militaire
werklieden en 1700 soldaten van de genie in
dat Rotterdamse garnizoen die nauwelijks wis
ten hoe een geweer vast te houden. Eigenlijk
waren er niet meer dan 1100 soldaten en 32 of
ficieren gevechtsklaar. Kolonel Pieter Scharroo,
die het bevel voerde (zelf ook het tegendeel
van een veldheer), noemde het onbewimpeld
„een ongeregeld zootje".
Dan waren er natuurlijk de 400 mariniers (die
het symbool van het Rotterdamse verzet zou
den worden) in de kazerne op het Oostplein en
in het Marinedepot aan de Mecklenburglaan.
Keursoldaten, opgeleid om zich door niets van
hun stuk te laten brengen en altijd, onder alle
omstandigheden, gereed te zijn voor actie. Zij
gaven de strijd om de Willemsbrug een legen
darische faam. „Die Zwarte Duivels", zou een
Duitse officier lovend geroepen hebben. Er
groeiden verhalen vol wilde bijzonderheden. Ze
zouden als katten tegen de brug opgeklommen
zijn. Ze zouden met het mes tussen de tanden
op en onder de brug gevochten hebben. Ze
zouden niet zijn teruggedeinsd voor het ge
vecht van man-tegen-man en de Duitsers over
de brug in het water van de Maas gesmeten
hebben om meteen anderen op het lijf te sprin
gen.
Geïsoleerd
Deze mythe is, jammer maar waar, bezijden de
werkelijkheid. Hij wordt ontzenuwd door dr. L.
de Jong in deel drie van „Het Koninkrijk der
Nederland in de Tweede Wereldoorlog" en nog
beter door Aad Wagenaar in „Rotterdam Mei
1940", boeken waaraan veel gegevens voor
deze terugblik zijn ontleend. Hoe ging het wel?
In de prille ochtend van 13 mei zetten twee de
tachementen mariniers (doodvermoeid na drie
dagen strijd, maar ze moesten wel, want de be
loofde versterkingen waren uitgebleven) een
aanval in op de Willemsbrug met de bedoeling
hem in de lucht te laten vliegen. Ze waren al
bezig op de oprit mitrailleurs in stelling te bren
gen. toen de Duitsers plotseling van over de
Maas en vanuit hun bruggehoofd op de noor
delijke oever een hevig trommelvuur openden.
£r vielen doden en gewonden en de mariniers
trokken zich terug, maar zes manschappen
raakten op de Willemsbrug geïsoleerd. Eén
hunner sneuvelde en één werd gewond. „De
vier overigen", zo schrijft De Jong, „vonden
door het opzij schuiven van een ijzeren plaat
een benarde schuilplaats onder het wegdek op
het landhoofd van de brug. Van daaruit konden
ze af en toe Duitsers onder vuur nemen. Meer
dan een dag bleven zij er zitten, beurtelings de
gewonde verzorgend met niet meer dan de
zuurtjes van enkele rollen snoep die één van
hen op weg naar de brug uit een kapot gescho
ten winkel had weten te grissen".
Op deze wanhopig in hun schuilplaats geïso
leerde mariniers berust de legende van „de
zwarte duivels", schrijft Aad Wagenaar. Toch
had de actie van de twee detachementen, on
danks zijn overhaaste en ongecoördineerde ka
rakter, nog bijna tot succes geleid. In het ver
zekeringsgebouw van de Nationale, kern van
het Duitse bruggehoofd, had Oberleutnant
Horst Kerfin op het hoogtepunt van de aanval
een witte vlag laten maken en daarmee stond
hij klaar om ta capituleren toen de mariniers
zich terugtrokken. De Jong: „Inderdaad waren
de mariniers de enigen geweest die tot op de
Willemsbrug doorgedrongen waren... maar on
danks dat alles mag men stellen dat het, laat
ons zeggen: populaire beeld van de in de mei
dagen gevoerde strijd een belangrijke verteke
ning vormde van de werkelijkheid, een tegelijk
dramatische en romantische simplificatie..."
De waarheid is dat de aanval van de mariniers,
hoe moedig ook, even chaotisch verliep als de
hele verdediging van Rotterdam. Het ontbrak
aan coördinatie. De detachementen rukten nè
elkaar op, niet gelijktijdig. Doeltreffende steun
van de artillerie bleef achterwege. Van de ter
plaatse aanwezige mortieren werd geen ge
bruik gemaakt. De doodsverachting van de
manschappen die zich in de Duitse kogelregels
stortten na op een vodje papier hun laatste
wilsbeschikking te hebben gekrabbeld, ver
dient diep. dankbaar en blijvend respect, maar
de legerleiding van toen heeft weinig om trots
op te zijn. Ook dat zullen de reünisten zich mis
schien herinneren, wanneer ze 10 mei voor het
laatst opkijken naar de oude Willemsbrug
waarom het allemaal begonnen was.
PIET SNOEREN
ft
tt
Een oorlog kan geschiedenis worden, zijn grafvelden bliiven rea
liteit, zeker voor de nabestaanden en nog in leven zijnde genera
ties. Dat het daarbij om méér dan een paar decennia kan gaan,
wordt geïllustreerd door bijvoorbeeld het werk van de Common
wealth War Graves Commission, die al in 1917 werd opgericht eri
die nu nog de oorlogsgraven van de geallieerden uit 1914-1918
verzorgt. Die graven zijn voor velen even belangrijk gebleven als
de erevelden uit de Tweede Wereldoorlog. In ons eigen tand heb
ben we de Oorlogsgravenstichting in Den Haag met ais werkter
rein elk land ter wereld, waar Nederlandse oorlogsslachtoffers
begraven zijn. Tot dat werk behoort niet alleen het onderhoud,
eventuele herbegravingen en wat daarmee verder te maken
heeft, maar ook het organiseren van reizen met nabestaanden.
De belangstelling voor die reizen is in de loop van de vijfendertig
jaren na de bevrijding nauwelijks afgenomen. Terwijl het aantal
directe nabestaanden kleiner wordt, blijkt namelijk een toene
mende belangstelling voor het graf bezoek te bestaan vanuit een
jongere generatie.
Dat laatste brengt in zekere zin een accentverschuiving met zich
mee. Th. J. J. Couwenberg, na een dertigjarige loopbaan bij de
Koninklijke Marine nu voorlichter van de Oorlogsgravenstichting
en in die functie menigmaal reisleider van de pelgrimages, ziet
die accentverschuiving van nabij. De rechtstreekse nabestaan
den worden ouder, er zijn zeventig- en tachtigjarigen bij en een
aantal van hen leeft met de gedachte, dat deze reis de laatste
zou kunnen zijn. Anderzijds komen nu de kinderen, inmiddels zo
tussen de veertig en vijftig jaar oud, die voor het eerst gaan. In
de'meeste gevallen gaat het daarbij om reizen naar het Verre
Oosten, waaraan die jongere deelnemers herinneringen hebben
vanuit hun kinderjaren. Hun confrontatie kan dan tweeledig zijn:
enerzijds met het graf van naaste verwanten, anderzijds met de
plaats waar ze een deel van hun jeugdjaren doorbrachten. In het
eerste geval is er vaak een schokeffect, dat eigenlijk nauwelijks
was verwacht: „Mijn vader was nog jonger dan ik nu ben, toen
hij stierf". Gevoelens die sommigen zich tevoren niet zo hadden
gerealiseerd, kunnen op zo'n reis manifest worden. Maar de er
varing is ook, dat er dan meer ruimte kan komen om gevoelens
te verwerken, die tot dusver weinig meer waren dan bagage uit
het verleden. Deelnemers aan de reizen getuigen er soms later
van, dat het een rustgevende ervaring is geweest. Zoals het, be
wust of onbewust, voordien onrustgevend kon zijn dat zij het graf
nooit hadden gezien.
„Nietaf"
Tegelijkertijd kan, zoals gezegd, het terugzien van de geboorte
plaats diepe indruk maken. Met name geldt dat voor degenen
die tijdens hun jeugd in het toenmalige Indonesië hebben ge
woond. In de tijd voor de oorlog, daarna in de concentratiekam
pen, waarin de Japanners de hele blanke bevolking hadden geïn
terneerd.
Die tweeledige confrontatie grafbezoek en terugzien van het
land waar zij een deel van hun jeugd doorbrachten maakte
ook diepe indruk op vijf kinderen uit het leraarsgezin Liesker. Ze
zijn nu gemiddeld vijftig jaar oud en slechts één van hen had, en
dan nog op een zakenreis, het geboorteland Indonesië ooit te
ruggezien. Het plan kwam op om gezamenlijk het graf van de
moeder te bezoeken, op de erebegraafplaats in Bandung. Vorig
jaar gebeurde dat, op een reis met de Oorlogsgravenstichting,
ir. N. H. M. Liesker, nu hoofd vakgroep stedebouw van de Stede-
bouwkundige Dienst Oost-Veluwe in Apeldoorn: „De grondslag
van het besluit om dit te doen lag, denk ik, juist in het feit dat we
nu om en nabij de vijftig jaar zijn. Het is een leeftijd waarop je te
rugkijkt, ook in het verdere verleden. We voelden dat we iets niet
hadden afgemaakt, er was eigenlijk geen afscheid genomen van
onze moeder in die zin, dat wij nooit haar graf hadden bezocht.
Het is voor ons waardevol, dat we dat nu wél hebben kunnen
doen. Maar daarnaast hebben we ervaren, hoe ontroerend het
kan zijn als je op latere leeftijd het land van je jeugd terugziet.
Dat hadden we niet voor mogelijk gehouden".
Details
„Een zo persoonlijke belevenis valt moeilijk onder woorden te
brengen, laat staan te omlijnen. Maar een duidelijk element erin
is ook bij ons het schokeffect geweest. Jarenlang niet geweest
zijn op de plaats waar in zekere zin richting werd gegeven aan je
leven en dan opeens er middenin en dat voor een korte tijd.
waarin talloze indrukken verwerkt moeten worden. Met name de
jongere kinderen vreesden, dat de angstdromen uit de oorlogs
tijd terug zouden komen, maar juist zij waren de eersten die na
derhand verklaarden hoe blij ze waren, toch te zijn gegaan".
Het beeld werd daarbij niet alleen bepaald door de confrontatie
met de grote herinneringen, ook details konden diepe indruk
achterlaten. Door het raam van je vroegere school je eigen
schooibankje fotograferen dat er nog precies zo stond als tien
tallen jaren geleden. Het terugzien van de ouderlijke woning,
waarin je nu niet meer naar binnen durfde te gaan omdat het zo
opdringerig zou lijken, maar waarop nog wél het huisnummer
stond zoals vader Liesker het er indertijd op had geschilderd. De
zon, waarvan je opeens weer zag dat hij in dit land precies staat
waar hij hoort te staan, namelijk recht boven je hoofd. Zoveel
dingen onveranderd, alleen de regenbomen waren twee maal zo
hoog geworden en de mensen om je heen, de Indonesiërs, kon je
van dichterbij leren kennen dan vroeger mogelijk was. Hun har
telijkheid en het meeleven waren een ervaring op zichzelf.
Ir Liesker: „Wij kwamen terug zonder de kater, die we diep in
ons hart voor mogelijk hadden gehouden na zo'n ingrijpende be
levenis. En het zou bij me op kunnen komen om nog eens te
gaan, al houd ik er rekening mee dat het dan zou kunnen tegen
vallen, want sommige ervaringen zijn niet helemaal te duplice-
Nog even terug naar Couwenberg, die als voorlichter en reislei
der veel van dergelijke ervaringen heeft zien opdoen en gepraat
heeft met mensen, die deze ervaringen hebben te verwerken. Hij
raakt er ook zelf elke keer weer van onder de indruk. Hetgeen
overigens niet wegneemt, dat er ook wel andere aspecten door
deze reizen verweven kunnen zijn. Met name op het programma
van de reizen naar het Verre Oosten (de Europarelzen lenen zich
daar minder voor, door allerlei omstandigheden) staan bijvoor
beeld bezoeken aan culturele objecten. Couwenberg: „Het zou
ook een onnatuurlijke zaak zijn als het anders was, het zijn im
mers lange reizen. Aan de andere kant is het ook weer niet zo.
dat men in de verleiding kan komen om bij ons te boeken alleen
vanwege dat recreatieve element. Duidelijk moet zijn, dat het be
zoek aan de erevelden hoofddoel blijft. Maar daar komt bij, dat
de reisduur korter is dan die van vergelijkbare reizen uit de cata
logus van de touroperators. Wie gewoon met vakantie wil, kan
dus beter naar een reisbureau gaan".
AAD SCHOUTEN
Er was eigenlijk geen afscheid genomen van onze
moeder in die zin, dat wij nooit haar graf hadden be
zocht".