Humor hield de moed erin Wij hebben Adolf Hitler maar èén maal in al zijn vele en lange rede voeringen horen lachen. En dat was nog niet eens echt, want zoals alle fanaten had hij absoluut geen gevoel voor humor en zelf spot was hem een volkomen on bekend iets. Wij hoorden Hitler in een ellenlange rede voor de Rijks dag, kort na de proeflanding van de geallieerden bij Dieppe in 1942. Voor het gediplomeerde apencol- lege, dat zich „Rijksdag" noemde, placht de Führer aller Germanen zich urenlang te verliezen in mo nologen. Die dag riep hij over de landingen: „Nur wenige Englan- der, mit geschwartzten Gesichter und auf Gummisohlen, ha, ha, ha...!" (Maar een paar Engelsen, met zwartgemaakte gezichten en op rubberzolen). Hij vergiste zich als altijd. Bij Dieppe landden bijna alleen Canadezen en het was een voorproefje van de succesrijke landingen twee jaar later in Nor- mandië. Humor is niet voor de overwinnaars of wie zich overwinnaars wanen. Het is eerder aan de onderdrukten eigen om met hun onderdrukkers en... met zich zelf te spotten. Wat ter wereld hebben de joden en wie zijn harder en gemener ver volgd niet aan humor opge bracht. Zelfs tijdens de ergste ogenblikken van de Duitse vervol ging kwamen de eerste grapjes daarop van de joden zelf. Stut voor moreel De eerste mop in de oorlog kwam maar een paar dagen na de mei oorlog in 1940. „Heb je gehoord dat een Engelse spion in de Kalverstraat In Amster dam is gearresteerd? En hij was nog wel verkleed als Duits officier. „Hoe hebben ze hem dan te pak ken gekregen?" „Wel... hij had zijn armen niet vol pakjes.... De Duitsers kochten zich namelijk wild aan allerlei zaken na de roof- intocht in Nederland in mei '40. Zij betaalden het met een soort geld dat men met een heerlijk Germaan se naam „Reichskreditkassenschei- ne" (een onvertaalbaar woord) noemde en dat de Amsterdammers met dodelijke humor zonder aarze len omdoopten tot verduisterings papier", met één oog naar de bevo len afsluiting van de ramen en deu ren tegen lichtuitstraling en één oog naar het stelen dat de militairen in massa deden. Men kan niet zeggen dat de mop pen op de Duitsers het moreel van het Nederlandse volk in de oorlog alléén hebben gestut. Dat zou een grove onderschatting zijn van zove le andere factoren. Maar een mop op zijn tijd heeft wél soms onge looflijk veel goed gedaan en zonder de nodige humor was de situatie op vele momenten veel minder draag lijk geweest. „Toe, vertel de laatste Hitler-mop eens...?" is in veel gevallen de red der uit de nood geweest. En ze zijn herteld en vaak gemaakt. In huiska mers en onderduikkamers, in cafés en ook in gevangenissen en kam pen zelfs. Korte en Lange Poten Typisch, dat er wel moppen op Hit- Ier. Goering en Goebbels zijn ge maakt, nooit op Himmler, de leider fcan de S.S. In ons land is het aantal fnoppen op de Duitse landvoogd, de Reichskommissar Arthur Seyss Inquart, eindeloos geweest. Alleen al zijn naam: ,,Zes en een kwart". Als je dan vroeg: „Waarom zes en een kwart?" kreeg je als antwoord of kon je als antwoord krijgen: „De overige driekwart zijn door de mof In het voetspoor van de militaire laars zag de tekenaar het verraad, de beul, de honger en de Nederlandse meelopers met de vijand. ten zelf gestolen...." Of het feit dat de man in kwestie een stijve rech terknie had en dus hinkte: „In Den Haag hébben ze al twee straten naar Zes en een kwart genoemd". „Nee, toch?" „Ja, de Korte Poten en de Lange Poten..." Er zijn er honderden zo gemaakt van het begin tot het einde van de vijf lange bittere jaren. Wel op de Rijkscommissaris, nooit op Himm- lers dwarskijker in ons land, de lu gubere chef van de Duitse politie in al zijn geledingen: Hanns Albin Rauter, die in alles van zijn nomina le chef Seyss Inquart wilde verschil len. Tot in de dood toe. De voorma lige Rijkscommissaris werd in Neu renberg als oorlogsmisdadiger ge hangen, zijn politiechef ergens in de duinen voor een Nederlands vuur peloton geplaatst. Op de Nederlandse nazi's zijn nau welijks moppen getapt. Een enkele op de N.S.B. (Nationaal Socialisti sche Beweging), de op het laatst enig toegelaten Nederlandse nazi beweging (er zijn er veel meer ge weest), een paar op de leider ervan, Anton Mussert. Ze waren ook te weinig belangrijk, te weinig zeg gend. Mussert had het ongeluk ook nog met zijn tante, de jongste zus ter van zijn moeder, gehuwd te zijn. Vandaar de veelgehoorde kreet: Anton". „Ja, tante...!" als de W.A.-weerafdeling van de N.S.B. marcheerde. „Plonsgosers" Niet te tellen is het aantal mopjes op de tocht van de Duitsers naar Engeland, die nooit is gehouden. Als strijdlied hadden de binnenruk kende Duitsers al in de meidagen het schone lied: „Wir fahren gegen Engeland..." natuurlijk het best ver taald door: „Wij trekken op tegen Engeland...", maar door de Neder landers atijd met varen in verband gebracht. En varen deden de Duit sers net niet, ondanks de vele van hun neus ontdane rijnaken die ze verzamelden in de zomer van 1940 voor de „Operation Seelöwe", de codenaam voor de tocht naar En geland. „Plonsgosers" was wel de vriende lijkste naam die uitgevonden is voor de „varende" Duitsers. Het lied werd na de aanval op Rusland toen van „fahren" geen sprake meer was, gauw in het vergeetboek ge zet. Behalve als het spottend nog wel eens werd gezongen door Ne derlanders. De later in het clandes tiene moppenblad „De Moffenspie- gel" getoonde mop van marcheren de Duitsers met een-klein jochie er achter aan, terwijl moe uit het raam roept: „Kom terug Jantje, moet je ook verzuipe...", ligt in die lijn. Uit dezelfde bron kwam de mop van een aan de muurvolle tram hangen de Duitse soldaat, tegen wie een vriendelijke Amsterdammer zegt: „Lazer d'r niet af stuk victorie, dan moeten we morgen weer om acht uur binnen zijn". Dit sloeg op de mislukte Duitse campagne „V is Victorie, want Duitsland wint op alle fronten", prompt natuurlijk bela chelijk gemaakt met de kreet: „Ajax wint op alle fronten, want Pietje doet het in zijn luier", dit om te la ten uitkomen hoe belachelijk die kreet was. Verachting Denk niet dat de jeugd niet mee deed in het anti-Duitse circuit van lachen, al is de veronderstelling dat heel Nederland zowat verzetsheld is geweest, volkomen fout. Cijfers daarvoor zijn natuurlijk altijd specu latief. Wat denkt men van het volgende bekende St.-Nicolaasliedje, maar nu aangepast aan de Duitse bezet ting: „Zie de maan schijnt door de bo men maar 't is van 't jaar geen Sinter klaas. Want de Moffen zijn gekomen en die spelen nu de baas. Onze suiker, onze thee Alles gapt die Rot Mof mee (bis). Van hetzelfde kaliber is: „Waar de blanke top der duinen is afgezet met prikkeldraad Om de honderdvijftig meter, weer zo'n vuile Rotmof staat Juich ik aan het vlakke strand Je komt nooit in Engeland Je verzuipt aan deze kant". Voor de Nederlandse nazi's lag er eigenlijk meer een volkomen ver achting in de moppen. De N.S.B. werd, naarmate de oorlog verder voor Duitsland slechter verliep, om gedoopt in „Niet Sidderen Broe ders". En de broeders sidderden wel heel erg. De propagandaleider Max Blokzijl hield wekelijks praatjes voor de genazificeerde omroep on der de titel: „Ik was er zelf bij", dat werd omgedoopt in: „Straks heet het: Ik was er gloeiend bij" (wat hij na de oorlog ook werkelijk was). De nazi-instelling „Winterhulp" kreeg als kreet mee: „Geen knoop van mijn gulp voor de Winterhulp". De hoofdman van deze troep die de naam Pieck droeg, werd voor schut gezet met de kreet: „Geen piek (gulden) voor Pieck". Het bekendst werd wel het liedje: „Op de hoek van de straat staat een N.S.B.-er, het is geen man, het is geen vrouw, maar een ras-plebejer. Met zijn krant in zijn hand staat hij daar te venten, hij verkoopt zijn vaderland voor zes rooie centen. Dit sloeg op het partij-weekblad van de N.S.B., dat de naam Volk en Vaderland droeg en dat provoce rend werd uitgevent op alle hoeken van de straten. De nazi's poogden het ook nog een beetje met mopjes. Daarvoor dien de het „Zondagmiddagcabaret" van ene Paulus de Ruiter. Achter deze naam verschool zich Jacques van Tol, befaamd als tekstschrijver voor de zeer befaamde cabaretier (en jood zouden wij bijna vergeten te zeggen) Louis Davids. Maar het publiek toonde zich van de meren deels antisemitische „humor" niet erg gediend en toen de radio's in beslag genomen werden, verdween ook dit cabaret. Liedjes uit Londen De liedjes van Louis Davids werden wel intens gebruikt door het caba ret van de overkant. Uit Londen, „Winterhulp NederlancTwerd geproclameerd als steun aan eigen volk, maar de ware bedoelingen wer den al gauw doorzien. Nieuwsberichten en propaganda kwamen naar de ge rechtvaardige mening van velen niet verder dan de sprookjes van grootmoeder. kwam elke zaterdagavond een tijd lang het cabaret „De Watergeus" met als ster Jetje van Radio Oranje (Jetty Pearl). Het werd druk beluis terd. Een van de meest treffende liedjes was de „Ballade van de Niksnut". „Hij was een echt verlopen knul van werken had hij geen benul En daarom deed hij dus maar mee met meneer Mussert en de N.S.B. Toen Hit Ier dan naar Rusland trok Toen ging hij ook, die ouwe sok. Want Meneer Mussert riep: „Wij doen mee" niet Meneer Mussert wel de N.S.B. En bij Smolensk öf Novgorod schoten de Russen hem kapot Wat of die suffer ook in Rusland dee voor Meneer Mussert en de N.S.B. En zo kwam Holland van hem af en op zijn landverradersgraf kreeg hij een levensgrote V. Van Meneer Mussert en de N.S.B. Dat was het hopeloze vaak voor de nazi's, dat er bijna direct en altijd een geestig antwoord kwam op wat zij ondernamen. Zij poogden de V- is-Victorie-actie van de geallieerden te gappen en om te buigen in Duit se zin, maar het liep op niets uit. Bekend was de mop van de onder wijzer die zei: „Ik hou niet van Vou te, van Vlekke of Rommel". (Voute was de nazi-burgemeester van Am sterdam, Vlekke de onderwijs- grootmogol van de nazi's, Rommel een bekend Duits generaal). De schooljongen tegen wie dat gezegd werd zei toen: „Dan moet U De Vlugt (de echte Amsterdamse bur gemeester) maar nemen". Getroffen koeien Het bleef voor de Duitse propagan da vechten tegen de bierkaai. Of het inderdaad waar is, dat Duitse vliegtuigen in 1940-'41, na Britse luchtraids op militaire doelen in ons land, Duitse bommen op woonwij ken en huizen hebben gegooid, is nooit bewezen. Zeker is dat de ge middelde Nederlander in die tijd het heilig geloofde en de Amsterdam mer had er een passende naam voor gevonden: „Eigenheimers". En als de Duitse jagers wegbleven na zo'n aanval kwam weer die ver maledijde overkant met het liedje: „De lucht is weer goed en de af stand niet groot, de koning der lucht is de Engelse piloot. Wij gaan vanavond de lucht niet meer in Wij zijn wel niet bang, maar de Tommy zit er in. Morgen dan meldt het A.N.P. aan de krant Een huisje getroffen, een schuurtje verbrand Een koetje gedood en een schaapje gewond Een eitje gekneusd in het kippetje zijn....! De mededeling van de Duitsers, dat nooit iets militairs maar altijd koeien werden getroffen, sloeg ook al niet aan. Het studentenblad Pro pria Cures (Bemoei je met je eigen) kwam met een ode aan de getrof fen koeien. „Koe, die ondanks felle kou in de stal niet blijven wou. Koe, gij werd terneer geveld door der Britten ruw geweld dat, het was voor ons een bof, koeien en geen mensen trof. O koe, luister toe Elk land had zijn heilig dier Egypt de kat, Perzië de stier: „Gij wordt het in de toekomst hier". Een aparte plaats in de humor in de oorlog neemt in wat wij „galgehu mor" in de meest letterlijke zin van het woord zouden willen noemen. ZELFS IN DE OORLOG KON NEDERLAND HET LACHEN NIET VERLEREN Die begon al in Duitsland na de machtsovername door de nazi's in 1933. Het eerste gedicht luidde: „Lieber Herrgott mach mich stumm, dasz Ich nicht in Dachau komm. Lieber Herrgott mach mich blind, dasz Ich Goebbels Arisch find. Lieber Herrgott mach mich taub, dasz Ich Hitiers Unsinn glaub. Mach mich taub, stumm und blind zugleich, Dann bin Ich reif fürs Dritte Reich. Beroemd zijn de mopjes die de jo den in de bezettingstijd over zich zelf hebben kunnen maken. Je kunt ze eigenlijk niet met droge ogen le zen, omdat je weet wat er achter tevoorschijn is gekomen. Al die 100.000 mensen die nooit meer te rug zijn gekomen. Als je er aan denkt vergaat je eigenlijk de lust om er nog mopjes van te vertellen. En toch moet je ze misschien ver tellen om de ongebroken kracht van het joodse volksdeel te ken merken. Na het invoeren van de jodenster heette de Jodenbreestraat: „De melkweg". Het Jonas Daniël Meijer- plein: „Place d'Etoile", het politie bureau op dat plein: „De sterren wacht" en de jodenwijk na de dood van de N.S.B.'er Koot: „Kootwijk". „Ik geef mij ook op voor werken in Duitsland. Ze zeggen dat hel gras er veel beter is dan hier. Oranjehotel Van hetzelfde kaliber als de joodse mopjes zijn de grapjes, ontstaan in de Nederlandse gevangenissen, die door de Duitsers werden beheerd, Het beroemdste van deze is wel hel Scheveningse „Oranjehotel", eigen lijk „Cellenbarakken Schevenin- gen" (C.B.S.) geheten. Het be- faamdste is wel het opschrift: „In deze bajes zit geen gajes, maar Hollands Glorie potverdorie". Goed bedoeld maar niet helemaal waar. Er zaten ook genoeg zwarthandela ren in. Ook bekend is een persiflage op: een liedje van Louis Davids: „Ik breng in de cel een weekenó door in Scheveningen. De lucht is blauw, de tralies nauw in Scheveningen. Daar moet je zitten in de zon, me\ je gat op een ton tezamen in een kleine cel, in Sche veningen. De humor bleef de Nederlander bij tot In de cel. In de cel van de „Poli- zeigefangnis" stond te lezen: „Alles ist verganglich, auch lebenslan- glich" (Alles gaat voorbij, ook eer Duits vonnis van levenslang). R. MESTP^'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1980 | | pagina 18