Een ooggetuige verslaat Jeruzalems ondergang De onvermoede charme van het oudheidkundig onderzoek FLAViUS JOSEPHUS OPNIEUW HERDRUKT a B ,6 ARCHEOLOGIE ALS „ENTERTAINMENT" Ie werken van Flavius Josephus, vullende m lijvige foliant, zes kilo zwaar, meer dan i0 bladzijden, met een paar honderd gra- ires verlucht, zijn opnieuw herdrukt, ne- intien eeuwen nadat ze werden gewrocht, ekozen is voor het fascimile van de uitga- i die met Privilegie van de Staaten van =^llant en Westvrieslant in 1722 verscheen {Amsterdam bij de boekverkoper Joannes raterwijk. O gaat allereerst om de twintig boeken de Joodsche Oudheden, de geschied- rijving vanaf de schepping der wereld het twaalfde regeringsjaar van keizer (66 na Chr. dus). Vervolgens het ver van Josephus' eigen leven, en dan de torie van den Oorlog der Jooden te- de Romeynen", dat naar chronologie eerste werk is en waarschijnlijk in de 75 tot 79 werd geschreven. Gebun- zijn voorts de twee boeken die Jo- ius schreef tegen de aantijgingen van Griekse Alexandrijn Apion, zijn be van de marteldood der Macha- ën en van Het Gezantschap van Philo den Keizer Kallgula, en dat alles „vol- \s de Overzettinge van den Heere Ar- jld d'Andilly In 't Nederduitsch overgo ot door W. Séwel". En nog zijn daarbij ?gd De Vijf Boeken van Egesippus, rom over de Joodsche oorlogen en woesting van Jeruzalem. Egesippus als een verbastering van de naam >hus beschouwd, en de vijf boeken [een duplicaat uit later tijd, door een ten-schrijver aangevuld. ei zineld van Jotapata n naalbetekenis van Flavius Josephus is on- l nstreden. Hij was een joods priester, in 19 Geboren „uyt den stam der Priesteren" it „uyt de eerste der vierentwintig ge iten, die de andere in waardigheyd :reft". Als man van aanzien fungeert 67 als landvoogd van Galilea en ver- lt er de vesting Jotapata zevenen- lig dagen tegen Romeinse belegering. 1 Juli 67 moet hij zich overgeven en In handen van de veldheer Vespasia- die echter zijn leven spaart. En dat alleen, want hij raakt ook hoewel igen in de gunst, mogelijk omdat veldheer en diens zoon Titus hun stig keizerschap voorspelt. Als lianus in 69 door de oostelijke legi- inderdaad tot het hoogste staat- ,^fft>t wordt geroepen, worden Josephus' e'»lion geslaakt en hij blijft tenslotte zo met de keizers verbonden, dat hij familienaam toevoegt aan de zijne: D.l, ftU**' 1 t)£^' 3 O T> s V»B dc 1 TT I E R H J,t loODf1 lCb vl.Cl!»»""' ,.TVI<.E®° ..„OOI)**" f"'1? oi.rt""' „l« 1 C hint de Over*""Hle cv<ri'b"'i' d°°T ,/tftl*W v/ L' la. db EGESlPpUS vy* boe^« VzndcJ00DSC Zij leger van Titus maakt hij de belege- Ivan Jeruzalem mee, vertolkt vergeefs t oproep tot overgave en Is ooggetui- ïn de verwoesting van de tempel, 10 Listus 70. HIJ weet een aantal joodse ers van de dood te redden, en reist met Titus via Alexandrië naar Rome hij zijn boeken schrijft en rond het van de eerste eeuw sterft. [overloper dus, een collaborateur met endverfoeilijk gezag van de Romeinse be- <jir? Zo simpel lijkt dat niet te liggen. dJieeft in Galilea de verdediging tegen De titelpagina op«- de Romeinen georganiseerd en er aan deel genomen, maar eenmaal te Jotapata verslagen, heeft zijn liefde voor het leven het duidelijk gewonnen van dq behoefte aan een heldendood. Hij vertelt daar een spannend verhaal over, een van de vele die zijn reportages ook nu nog zeer leesbaar maken. Dat geldt niet altijd voor zijn hele werk, waarin men het spoor bij de talloze genoemde personen en hun ingewikkelde verhoudin gen gemakkelijk bijster kan raken. Maar hij is een meesterlijk verslaggever over wat hij van nabij heeft meegemaakt. Wat hij daarbij aanbiedt is niet een koele regi stratie van feiten, maar de kleurige schil dering van tonelen, de werkelijkheid ver hevigd verbeeld met een duidelijk gevoel voor theater in de tradiditie van de klas sieke tragedies. In die trant somt hij ook de doden op, die in oorlog en vervolging zonder ophouden vallen bij zovele duizen den en tienduizenden dat het feitelijk on- geloofbaar wordt, hoe stellig daarin ook weerspiegeling van de bittere werkelijk heid blijft. Tot zijn kunstgrepen behoort ook dat hij zijn hoofdrolspelers op dramatische hoog tepunten lange en weldoorwrochte rede voeringen laat houden, overtuigende wel sprekendheid met een vaak tegendraads effect: de toehoorders beginnen met ste nen te gooien of trekken des te verwoeder het zwaard tegen de spreker. Josephus heeft een scherp gevoel voor dit soort de tails, die de spanning breken en het even wicht herstellen tussen het verhevene en de triviale werkelijkheid. Zo stormt een held onversaagd onder een regen van pij len omhoog op een bres in de muur, maar struikelt dan zegepralend over een losse kei en wordt alsnog gedood. Als joodse schrijver onder de Romeinen was ook Josephus een man die gemakke lijk had kunnen struikelen. Toch heeft hij een tamelijk onafhankelijk evenwicht we ten te bewaren bij het toedelen van histo rische roem en blaam aan de Romeinen, die zijn broodheren waren en het Joodse volk waaruit hij stamde. Hij verzwijgt niet dat er in en om en voor en na Jeruzalem van weerskanten gruwelen zijn gepleegd Jegens de weerlozen, die altijd en overal de zwaarste lasten van de oorlog te dra gen krijgen. Als hij enerzijds de Romeinse legioenen prijst om hun discipline en erva ring, toont hij ook de keerzijde van de me daille: paniek en het falende gezag van de prinselijke opperbevelhebber Titus, als op het beslissende moment diens soldaten de tempel definitief in brand steken en weige ren te gehoorzamen aan zijn bevel tot blussen. Wat het Joodse volk betreft tekent Josep hus duidelijk onderscheid tussen de gema tigden die hij voor wijs, en de booswichten die hij voor dwaas en onverantwoordelijk houdt. Hij maakt er geen geheim van, zelf nooit in het succes van een opstand tegen de Romeinse wereldheerschappij te heb ben geloofd. Vooraleer het gewapend ver zet losbreekt (het zal zich richten tegen de wrede Florus, die dan landvoogd van Ju- dea is, en de eerste fase brengt succes: de krijgsmacht van Cestius Gallus, land voogd van Syrië wordt verslagen) laat hij koning Agrippa een „groot vertoog" hou den, waarin hij poogt het volk, dat gene gen is de wapenen op te nemen, „daarvan af te wenden, houdende hen voor, hoe- daanig de magt der Romeynen was". Agrippa en ongetwijfeld spreekt hier Josephus door zijn mond schildert hoe de Romeinen zovele andere en veel mach tiger volken als de Macedoniërs, de Gal liërs, de Dytschers (met hunne groote lyfs- gestalte en ongemeene sterkte) hebben onderworpen en zelfs aan „het groot Bri- tannië, dat voorheene ontoegangklyk geacht wierdt, getoond hebben dat niets magtig is, de vlugt van de Roomsche Arenden te stuyten". „Gelooft my, myne vrinden", bezweert Agrippa, „gelooft my, het Is een groote wysheyd het onweer te voorzien als het schip nog in de haven legt, en 't is een groote onvoorzigtigheyd het anker te lig- ten en 't zeyl te gaan, als de stormwind reeds begint op te steeken". Agrippa lijkt ,het pleit aanvankelijk gewonnen te heb ben, maar als hij dan poogt het volk te be wegen om Florus te gehoorzamen „totdat de Keyzer eenen anderen in zyne plaats gesteld zoude hebben, vertoornde hen dit zo geweldig, dat zy hem met scheldwoor den ter stad uytjaagden, ja sommige der oproerigste ontzagen zich niet met stee- nen na hem te gooijen". En de zaken ne men hun onherroepelijke keer tot het fata le einde. Een stad in barre ellende Er is uiteraard geen beginnen aan, de re portage van Josephus hier op de voet te volgen. Maar niet ontbreken mag zijn visie op de kern van het verzet dat in Jeruzalem tegen beter weten in, ten koste van alles, ook de hongerdood van duizenden, tot het uiterste werd voortgedreven. Hij ziet daar in geen heldenmoed maar veeleer de bar baarse tirannie van drie groepen boos wichten, die elkaar in moordzucht naar de kroon staken. Door onderlinge verdeeld heid ging de stad verloren, en Josephus noemt de schurken met name in een situa tieschets waarbij Joannes van Giskala met zijn benden de bovenstad terroriseert, Si mon, de zoon van Gioras, de benedenstad beheerst en Eleazar, Simons zoon, met de zijnen „den meesten tyd dronken zynde" het tempelcomplex bezet houdt en ont wijdt. Later maken zij weliswaar één front, maar dan is het te laat en Josephus acht de nederlaag Gods terechte straf voor zo veel boosheid. Hij schildert de verschrikkelijke ellende van de stad met gruwelijke details. Er ster ven zoveel mensen door moordenaars hand, pest en de hongersnood, dat alleen al aan één van de poorten het aantal uit gedragen lijken tussen 14 april en 1 juli 70 op 115.860 wordt geteld. Wel is er binnen de muren goud In overvloed. Burgers, die willen vluchten, verkopen al hun bezit, slik ken de goudstukken in en wijken dan naar de Romeinen. Maar als dit bedrijf eenmaal Is ontdekt, maken vooral de Arabieren en Syriërs onder de hulptroepen van de bele geraars er een gewoonte van, iedereen die uit de stad vlucht open te snijden op zoek naar buit. Meer dan een miljoen doden Na de brand in de tempel gaat weldra ook de bovenstad verloren, wordt Jeruzalem tot de grond ttoe verwoest, en het laatste verzet gesmoord in de riolen. Josephus noemt als getal der gevangenen 97.000 (velen worden In slavernij weggevoerd, een aantal hunner sterft tot Romeins vermaak in het circusgevecht met wilde dieren), en voorts schrijft hij dat „het beleg van Jeru salem wel elfhonderd-duyzend menschen het leven heeft gekost, waarvan de mees te, hoewel Jooden van landaard, echter geene inboorlingen van Judea, maar uyt alle landschappen om het Paaschfeest te vieren daar gekomen waaren, en aldus in dien oorlog gewikkeld wierden". Voor wie dat een onwaarschijnlijk hoog getal acht, vermeldt hij de telling die eerder op ver zoek van Nero bij een Paasfeest gehouden werd. Men was dan „van de negende tot de elfde uure onophoudelyk bezig met het slagten van offervee, waarvan het vleesch daarnaa gegeeten wierdt in de huysgezin- nen of byeenkomsten, die niet minder mogten zyn dan van tien persoonen. Zy bevonden dat er tweehonderd vyfenvyftig- duyzend zeshonderd offerbeesten geslagt waaren, tot welk getal, als men maar tien eeters tot ieder beest rekende, tweeduy- zendmaalduyzend vyfhonderd zesenvyftig- duyzend menschen vereyscht wierden". Wat daarvan zij: Josephus heeft tenslotte ook nog wat te melden over de ondergang van de befaamde vesting Massada, ten zuiden van de stad. Ook daar volgens hem een twijfelachtig heldendom, want de bezetters daar, die liever zichzelf ten getale van 960, op 15 april 71, doodden dan zich aan de Romeinen over te geven, rekent hij, met hun aanvoerder Eleazar, tot de beruchte Slcarii of Moordpriemers, een soort schelmen die zich eertijds in Jeruza lem „voornaamelyk op feestdagen en hoogtyden onder 't gedrang pleegden te mengen en dan met hunne dolken zodaa- nlge doorstieten daar zy 't op gemunt had den". De uitstekend verzorgde nieuwe uitgave van het boek blijkt ondanks de prijs te recht zo gretig door de markt te worden opgenomen, dat al een tweede druk moest worden opgelegd. Alle de werken van Flavius Josephus 960 blz. fraai geb. formaat 24x38 cm, 227 gravures met 5 kaarten en registers. Her druk van uitgave uit 1722. Uitgeverij De Banier, Utrecht 265,-. jan onstenk unt gevoeglijk aannemen dat elke vorm van „weten- p" in zijn historie vermakelijke episodes heeft gekend. 3 sterker, hele wetenschappen zijn ter ziele, omdat ze te pig basis hadden, of opgenomen in andere, omdat [hts een enkel idee ervan wel bruikbaar bleek. De resul- i van de wetenschap tellen echter zodanig, dat het zel- 'Jkomt tot een boekstaving van de absurditeiten, die ge- old waren aan de al dan niet acceptabele resultaten. s aardig als een historicus, die erg bekwaam kan vertellen, 3 schrijven over deze bijverschijnselen van de wetenschap. Ik 'Jhet nu met name over F. L. Bastet en zijn boek: „Het Maan- irif". Het heeft de ondertitel „Wandelingen door de antieke ld" en dat klopt direct al niet, al hebben alle omzwervingen, irln zijn beschreven wel te maken met de klassieke oudheid Rome, Griekenland, Egypte en Klein-Azië. Archeologie en de vreemde zijpaden, die de archeologen op Iwandelingen insloegen. Of gedwongen werden In te slaan, t de hoofdweg was afgesloten, onveilig werd gemaakt door eten, of domweg door het stof van de eeuwen onbegaan- f was geworden. L teiendst en amusantst zijn de verhalen die Bastet weet op en over de wijze waarop de archeologie In de vorige eeuw P bedreven. Een openbaring voor alle eigentijdse cultuurmln- i die met hun Hotelplan-vliegticket 17 dagen Athene doen, "lef excursies. Ze wandelen over de ruïnes van de Acropolis, zoeken de tempels rond Athene, eventueel komen zij in king met grotere geheimen van de oude Griekse cultuur. In 'ond dineren zij In hun redelijk klasse-hotel, waar ze een iname nachtrust doorbrengen. Het dagelijkse leven van de tadaagse navorser van de archeologie in dit soort oorden. Joelende verhalen van Bastet over wat In de vorige eeuw ge lde, geven een heel ander beeld. Je had je daar natuurlijk, f eigen denken, best een beeld van kunnen vormen, maar de n zijn altijd toch verrassender dan eigen beschouwingen, schrijft In zijn hoofdstuk: „Reiziger naar Griekenland in de nde eeuw" het volgende: „In Athene zijn in die Jaren veel Engelsen en Fransen op bezoek geweest, die over hun reizen ge schreven hebben. Weinig Nederlanders. Een uitzondering Is een zekere N., achter wie zich een mijnheer D. Alewijn verschuilt, die In het totaal vergeten tijdschrift „Antiquiteiten" van 1823 een verslag uitbrengt van een vier Jaar eerder gemaakte zomerreis. Een erg kruidige man Is hij niet geweest, maar hier en daar ver telt hij toch opwekkende verhalen". Dan volgen die verhalen, uit Athene, waarvan de bevolking toen voor een derde uit Turken bestond. Athene was indertijd een dorp aan de voet van de Turkse burcht, ofwel de Acropolis. „Het was een schraal leven", zo vat Bastet het commentaar van deze N. samen. Hij licht het toe: „N. klaagt over de zuren wansmaak van de wijn, de steenen hardheid des broods en de slechtheid van de tabak, in eene afzigtelijke, morsige pijp toegereikt". Het is een prachtig verslag, alsof In 175 jaar de Nederlander op zijn buitenlandse reis nog steeds hetzelfde moppert, kankert. Of het eten is niet te vreten, of je kunt niet slapen vanwege de herrie,, wat al niet. Boeiend en meeslepend is het verhaal over de wederwaardighe den van twee eenvoudige sculpturen, die in Leiden te zien zijn, twee stenen duifjes. Bastet gaat In extenso na wat er allemaal gebeurd Is, voor die twee beeldjes in Lelden waren, het verloop van de gebeurtenissen Is een meeslepend beeld van de gang varr zaken in de kunst- en antiekhandel in het verleden. Boevenstre ken en oplichterstrucs waren daar aan de orde van de dag, zoals het vermakelijke verhaal over de manier waarop een Baron de Rothschild werd opgelicht, bewijst. Echt een fijn boek. Het laat volop zien, dat de menselijke geest Een van de twoe marmeren duiven, gevonden door f. s. Fauvel. Leiden, Rijksmuseum van Oudheden. Vermoe delijk vijfde eeuw voor Christus. nimmer zodanig geïmponeerd raakt, bijvoorbeeld door de klas sieke kunst, dan dat hij niet zijn slaatjes eruit slaat. De stunt met de terracotta's uit Turkije, waar Bastet het boek mee opent, het mag er zijn als staaltje van inventiviteit. En het boek is zo haarscherp in zijn observatie, de manier waar op de ontregelende verhalen over archeologie en kunsthandel verteld zijn, het is leesbaar als een hedendaagse schelmenro man. Enige kennis of belangstelling voor de wereld, waar Bastet het over heeft, veronderstelt hij wel als bekend bij de lezer. JAN VERSTAPPEN F.L. Bastet: „Het Maansteenrif wandelingen door de antieke wereld", uitgave Querido. Prijs 29,-.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1980 | | pagina 25