ijn de Friezen Vlamingen? „Publiciteit werkt schadelijk voor veroordeling van oorlogsmisdadigers" 'De anonieme Groningse actiegroep op wie mr. L. de Beaufort zijn gram heeft gericht, kwam voor het eerst In het nieuws op 5 juli van het vorig jaar toen zij er In slaagde de „beul van Ap- plngedam" zoals de in 1949 bij verstek veroordeelde SS'er Siert Bruins in de volksmond werd genoemd In. het Westduitse Altenbreckerfeld op te sporen. Daardoor was het ook mogelijk zijn chef, de SS'er August Neuhaser in zijn kraag te grijpen. Op het proces In Hagen heeft de openbare aanklager gisteren tegen belden levenslange gevangenisstraf geëist. Wanneer de uitspraak zal vallen is nog niet bekend. Andere „slachtoffers" van de Groningse actiegroep waren Wilhelm Bos en Ton Soetebier. Direct na de oorlog waren bei den bij verstek veroordeeld, maar ze wisten onder te duiken in West-Duitsland. Begin dit jaar werd de SS-er A. Zuuring door de Groningers opgespoord en deze week wisten zij in Krefeld de hand te leg gen op de 65-jarige oorlogsmisdadiger Leendert Dissevelt, die als eerste adjudant van NSB-leider Anton Musseri en lid van de Germaanse SS, in 1949 tot twintig jaar gevangenisstraf werd veroordeeld. De Groningse actiegroep die anoniem wenst te blijven, beschikt over de namen van nog zes oud- oorlogsmisdadigers van wie zij beweert dat de justitie de zaak er bij laat zitten. MR. L. DE BEAUFORT OVER ACTIES GRONINGER SPEURGROEP: TERDAM Het enige verband dat ge lijkt te kunnen worden tussen Noyon in jikrijk en onze vaderlandse geschiedenis, er het geboortehuis staat van Calvijn, hervormer wiens leer onze volksziel zo jnant heeft doordrenkt. Maar Albert Dela- denkt daar even anders over. Hij heeft wetenschap de handschoen met de stelling dat het stadje (kilometer benoorden Parijs door de eeu- h heen verward is geweest met Nijmegen. 3 op het Valkhof dus bouwde Karei de Gro- prt na 800 een keizerlijke residentie, zoals ^rwijzers ons tot vervelens toe hebben in- ^merd, en niet aan de Waal, maar in j>n, aan de Verse. „Nijmegen zou toender- }n een verre uithoek van het Carolingische J hebben gelegen", betoogt Albert Dela- „Bijna onbereikbaar aan de rand. Dacht it de Frankische edelen hun heerser had- j toegestaan zich zo uitmiddelpuntig te !|gen? Ondenkbaar. Hoe zouden wij reage- wanneer koningin Juliana paleis Soestdijk 'ug toedraaide en op het drielandenpunt J wonen? Maar Noyon is andere koek. Dat jn het hart van het toenmalige rijk. En dat al in de eerste eeuw vóór Christus Novi- genoemd, terwijl diezelfde aandui- voor Nijmegen pas in de twaalfde eeuw hristus opduikt. De kronieken -zijn ge- door elkaar gehaald". I Delahaye is geen bestudeerd geschied- ige, maar beheert het Gemeenschappelijk variaat Nassau Brabant. Onder deze wijd- iraplu blijken te schuilen de plaatsen Hal- n, Nieuw-Vossemeer, Oud en Nieuw Gas- lijsbergen, Steenbergen, Wouw, Zevenber- jn Zundert. Allemaal plezante dorpen, ze- de carnavalstijd, maar nauwelijks brand- in vanwaar men het Nieuwe Licht ver- t. Toch durft Albert Delahaye te waarschu- „Men late zich niet misleiden door onze in ïer aangetaste Nederlandse historici, klas- n archeologen die kritiekloos en zonder ei- >nderzoek vah de oorspronkelijke bronnen nateurs uit de twaalfde tot de zeventiende nageschreven hebben, en die nog steeds ïuvele moed de aldus ontstane kluwen van en voorstellen als onaantastbare weten- to tegen professorale schenen trapt, mag 3l terugverwachten en die is niet uitgebele- Albert Delahaye heeft zich al kunnen horen ilen als „de Tjerk Vermaning van de ge- dswetenschap" en nog erger „de rtoosdijk van de kronieken". Tot een recht- <s debat op niveau echter was het nog gekomen sinds de Nassau-Brabantse ar- is toch al weer zo'n vijfentwintig jaar gele rijn eerste twijfels uitsprak over de be- baarheid van onze schoolboekjes. Maar dels hebben de kemphanen oog in oog an en elkaar lijfelijk met hun sporen doen smaken. KLEIO, de vereniging van Am-, imse geschiedenisstudenten, vond het een gedachte zijn 50-jarig jubileum op te luis- met een openbare discussie. Zo zag de tmeting eruit: aan de ene kant de mitrail- ran Albert Delahaye; aan de andere kant ware, verenigde geschut van prof. dr. F. AMSTERDAM De ergernis bij de mensen die officieel met het opsporen van oorlogsmisdadigers zijn belast is groot. De Amsterdamse officier van justitie, mr. L. de Beaufort, die sinds acht maanden speciaal belast is met de opsporing van oorlogsmisdadigers meent dat hij meer hinder heeft van de Groningers dan voordeel. Hij heeft in alle toonaarden ver klaard door de Groningers stevig in de wielen te zijn gereden, omdat het zijn werk geen goeó doet. „Kijk", zegt De Beaufort. „Een zaak komt heel anders te lig gen, als die kort tevoren in de publiciteit is geweest en zeker als een getuige er kort tevoren door iemand over is aange sproken. Als je daarna als rechter of advocaat die getuige zou vragen: hoe zit het nou precies, dan wordt het voor de advo caat heel gemakkelijk om tegen te werpen: u zegt dit nu wel, maar dat komt omdat u het in de krant hebt gelezen of omdat een journalist het u heeft ingegeven. Er komen mogelijkheden tot verweer. Daaróm heb ik me zo opgewonden over die Gro ningse groep. Als men mensen recht wil doen wedervaren, en dat wil men, heb ik begrepen, dan rrtoet je het naar mijn idee niet op deze manier aanpakken". Een hele vervelende zaak voor De Beaufort, het werk van de Groninger speurders? Hij: „Ik vind het lastig, ja. Ik vind het heel lastig". Was hij op de hoogte van het feit dat er in Gro ningen door enkele mensen aan dit- soort zaken werd gewerkt? „Ik wist dat zij er veel belangstelling voor hadden. Ik heb in het verleden wel eens contact gehad met Iemand, van wie ik veronderstel dat hij tot die groep behoorde". Vindt De Beaufort de Groninger initiatieven foutief? „Nee", antwoordt hij. „Dat vind ik niet. Maar als men hetzelfde doel nastreeft als ik, dan zou ik het bijzonder op prijs stellen tevo ren overleg te plegen over bepaalde publicaties. In het geval van Zuuring ligt dat bijvoorbeeld erg ongelukkig. Ik was er net mee bezig en publiciteit werkt dan alleen maar schadelijk. Als men wil publiceren over de zaak A of B, waarmee ik verder toch niets kan beginnen, dan maakt het mij niets uit. Zolang er echter nog een gaatje is, meen ik dat je dit niet zo onver hoeds kunt doen". De Groninger groep, waarover steeds wordt gesproken en die anoniem in de publiciteit is gekomen, beschouwt haar optre den zeker niet als storend voor De Beaufort. „Waér het om gaat is, dat er in het verleden door justitie nooit iets aan dit soort zaken is gedaan", zegt een woordvoerder van de groep. „Door ons zijn veel tips doorgegeven, maar het enige dat er altijd is gebeurd is dat we als honden zijn behandeld". „In Assen zijn we een paar keer geweest, bij de officier van justitie. Je werd gewoon weggestuurd. Er werd gezegd dat die gevallen die we noemden niet zo ernstig waren, dat de gevan genissen toch al vol genoeg zaten en dat ze het bovendien te druk hadden met die Molukkerszaak". Met de komst van De Beaufort leek het allemaal anders te zul len worden, maar de contacten die er door de Groningers met de Amsterdamse officier werden opgebouwd bleken van wei nig waarde in de praktijk. Enkele keren werd het vertrouwen beschaamd en dat resulteerde in een situatie, waarin er van enige uitwisseling van gegevens, zo die al mogelijk was, in het geheel geen sprake meer was. De betrokken Groningers besloten vervolgens toch maar weer van leer te trekken in het openbaar, omdat er van justitiële zij de niets meer werd gehoord. Zij hebben niet geschroomd dit opnieuw te doen zoals de opsporing van de oud-adjudant van Mussert bewijst. In de verstandhouding met mr. De Beaufort lijkt geen wezenlijke verbetering te zitten. Laatstgenoemde ziet een regelmatig contact blijkbaar niet zo zitten, getuige zijn uitspraak in het dagblad Trouw van deze week: „Zo'n samen werking komt pas aan de orde, als je je eigen boontjes niet meer kunt doppen. Dat gevoel heb ik helemaal niet. Ik zit niet op werk te wachten. Integendeel. Ik heb meer dan werk ge noeg". De lijst van De Beaufort vermeldt naar zijn eigen zeggen 316 oorlogsmisdadigers, die hun straf nooit hebben ondergaan. Van hen zijn er 32 die levenslang hebben gekregen of die ter dood zijn veroordeeld. Mr. L .de Beaufort voorganger overgenomen, die op hun beurt weer de oorspronkelijke bronnen stelselmatig verkeerd hebben uitge legd". Hugenholtz (middeleeuwse geschiedenis), prof. dr. W. van Es (Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek), prof. dr. D. Blok (Plaats- naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis) en prof. dr. B. Stolte (Oude Geschiedenis). Dat moest vuurwerk geven. Maar eerst nog wat aandacht voor de opvattin gen van Albert Delahaye, want hij beperkt zich niet tot de verwarring tussen Noyon en Nijme gen. O nee. Alle Nederlandse geschiedvorsers hebben volgens hem eeuwenlang klakkeloos de blunders van hun voorganger overgenomen, die op hun beurt weer de oorspronkelijke bronnen stelselmatig verkeerd hebben uitgelegd. De fei ten kloppen weliswaar alleen zijn ze niet in Nederland gebeurd maar in Noord-Frankrijk en België. Nederland was tot ongeveer 1000 na Christus vrijwel voortdurend bedolven onder de wateren van de steeds wassende Noordzee. Er kon eenvoudigweg niets gebeuren. Zo schatert Delahaye schamper bij de gedachte dat de Friezen gedurende de eerste tien eeuwen van onze jaartelling hebben gewoond op de plaats waar het huidige Friesland ligt, compleet met al zijn aanspraken en pretenties. „Hoe ko men ze erbij? De Friezen zaten in werkelijkheid boven Boulogne. Vertaal Friezen maar met Vla mingen - dan zit u goed. Zoek ze in de buurt van Kamerijk, van Poitiers. Maak de kat wijs dat ze in Noord-Nederland zaten. We beschikken over een reisbeschrijving uit de tiende eeuw van een Arabische koopman die het gebied heeft bezocht. Hij schildert Friesland af als een dorre zandvlakte, waar zelfs geen onkruid wil groeien; het landschap leek nog het meest op een drooggevallen zoutmeer. Zo'n beschrijving is gewoon een belediging voor het groene Fries land van nu, maar klopt helemaal met de zout- pannen die zich indertijd uitstrekten over Vlaan deren en Normandië. De opvatting van een Friesland voor de Friezen moet dus worden bij gezet in het Fries Museum". Sint Willibrordus in 670 met zijn elf gezellen na bij Katwijk aan land gegaan om de kerstening van de Friezen ter hand te nemen? „Onzin", lacht Delahaye, „want er bestond nog geen kust en geen Katwijk. Dat fantasietje is pas in de ze ventiende eeuw uitgevonden. Sint Willibrordus is geland bij Gravelines, tussen Calais en Duin kerken". Was hij dan soms ook niet de eerste bisschop van Utrecht, het toenmalige Ultrajec- tum? Nee, driewerf nee, als men Albert Dela haye mag geloven. „Utrecht bestond toen even min. Het Trajectum van Sint Willibrord moet worden opgevat als het Romeinse Trajectum. Dat lag 55 kilometer ten westen van het Franse Merville, tussen deze plaats en de kust. Je komt dan uit iets west-noord van St. Omars, in het huidige Tournehem-sur-la-Hem. Hoort u de klankverwantschap met Trajectum? Daar heeft Sint Willibrord gepredikt en gedoopt. De mythe van zijn bisschopszetel in Utrecht en zijn missie onder de Nederlandse Friezen duikt pas in de twaalfde eeuw op. Toen kon men over Friezen niet meer als Vlamingen denken; dat was in de mist der tijden verloren gegaan. En bovendien konden de opkomende Noordelijke Nederlan den best een eigen nationale heilige geruiken. Maar voor de twaalfde eeuw is er nergens in Holland een vermelding te vinden van Willibror dus als bisschop van Utrecht en missionaris on der de Hollandse Friezen. Het is eigenlijk alle maal een lugubere grap". We kupnen dus opk gevoeglijk vergeten dat Bo- nifacius, korte tijd helper van Willibrordus, in 754 bij Dokkum door de halsstarrige Friese hei denen is vermoord, zoals we op de schoolban ken hebben geleerd? „Inderdaad, dat kunnen we vergeten", vindt Delahaye. „Bonifacius is vermoord bij het reeds eerder genoemde Mer ville in Noord-Frankrijk. Zijn stoffelijk overschot is via de Bourne verscheept en niet via de Boor- ne, een oud-Friese waterloop - maar zo heb je de verwarring gekregen. Het is vervolgens via Almere verscheept, maar dat was een later drooggevallen waterplas in Noord-Frankrijk en lag helemaal niet waar ze het huidige Almere bouwen". Weinig blijft er van heilige historische huisjes heel, als Albert Delahaye zijn moker hanteert. De legendarische handelshaven Dorestad heeft, alle opgravingen en vondsten ten spijt, niet op de plaats van Wijk bij Duurstede gelegen, maar is het huidige Audruicq. Voorburg is in werke lijkheid Ardres, Zwammerdam is Foucquesolles, Vechten is Flèchin en ga zo door. Dus kunnen de Noormannen in de negende eeuw al deze Nederlandse plaatsen ook niet herhaaldelijk hebben aangevallen en verwoest, zoals de tradi tionele geschiedenis leert. De Noormannen zijn nooit in Nederland geweest, want Nederland bestond niet. Het slachtoffer van de Noorman nen heette Noord-Frankrijk. Samenvattend kpmt Albert Delahaye tot uit spraken als: „Dé vraag luidt niet: is het ge beurd, maar: waar is het gebeurd? Men heeft indertijd een aardrijkskundige vergissing be gaan en daarmee een totaal andere draai aan de geschiedschrijving van West-Europa gege ven. Zoiets is normaal. De historie staat er bol van. Na de tiende eeuw is vervolgens de grote spraakverwarring ontstaan. Streken, rivieren, plaatsen - men lokaliseerde ze fout en bleef ze fout van elkaar overschrijven. De geschiedkun de viel in handen van pastoors en predikanten die aardig Latijn en Grieks kenden, maar geen notie hadden van historie. De stichting van een archiefschool waar men behoorlijk oude teksten leert lezen kwam helaas zes eeuwen te laat. Al leen in de oorkonden van St. Willibrord al heb Ik in verband met schenkingen en dergelijke tweehonderd plaatsnamen gevonden. Die plaat sen zou je in de buurt van Utrecht moeten zoe ken, als Willibrord inderdaad bisschop van Utrecht was geweest. Maar nee, niet één naam is terug te voeren naar Nederland. Ze zijn alle maal terug te voeren naar Frankrijk". De tirade van Albert Delahaye besluit aldus: „Ik neem het de geleerden hoogst kwalijk dat ze mijn bewijzen over het hoofd hebben gezien en dat ze de verwarring steeds groter maken door fouten tot systeem te verheffen. In de twintigste eeuw hebben professoren geen enkel gezag meer. alleen uit kracht van hun titel. Ze moeten net als alle gewone stervelingen bewijzen wat ze beweren. Het gaat niet om mijn persoon. Als ik niet de eerste was geweest, zou een ander er wel achter gekomen zijn. Waarom raar opkijken wanneer het eeuwen duurt voordat iemand zo'n ontdekking doet? Het heeft de mensheid miljoe nen jaren gekost om te ontdekken dat de aarde roiyi is. En laat men op de bal spelen, niet op de man. Laat men niet louter naar argumenten zoeken om mij aan te vallen en mijn ongelijk aan te tonen, want dan komen we er nooit ach ter". Ondanks de duidelijke ernst van deze smeekbe de werd hij door het hooggeleerde forum in Am sterdam nauwelijks verhoord. Prof. Hugenholtz: „Inderdaad kent de middeleeuwse geschiedenis bepaalde marges, want we beschikken over bij zonder weinig bronnen. Bij het vullen van de ga ten moeten we ons verlaten op onze intuïtie, op hypothesen. Bovendien zijn de bronnen nog voor verschillende uitleg vatbaar ook. Het ma thematische bewijs ontbreekt. Nu beweert Dela haye dat hij het schaarse materiaal beter heeft geïnterpreteerd dan de gevestigde wetenschap. Ik op mijn beurt zeg: hij heeft het bijzonder on handig gedaan - en onderdruk dan de neiging om nog zwaardere woorden te gebruiken. Het peil van zijn interpretatiekunde is te laag. Zo laag, dat het de moeite van een discussie niet loont". Prof. Blok pakt zijn man nog hardhandiger aan - bijna alsof hij een boksbal was. „Delahaye blijkt geen kennis te dragen van het ontstaan van ge schiedkundige bronnen en hun samenhang. Hij heeft de verkeerde boeken gelezen en is zelfs daar op slordige en onverantwoorde wijze mee omgesprongen. Hij vertelt verhaaltjes die ner gens op slaan. Zo laat hij Karei de Grote via de Moezel en de Rijn van Keulen naar Noyon gaan in plaats van naar Nijmegen. Maar in de oor spronkelijk tekst staat duidelijk dat de keizer stroomafwaarts reisde. Nou: dan kom je in Nij megen, want Noyon ligt stroomopwaarts. Om dat stroomafwaarts niet klopte met zijn theorie, heeft Delahaye het gewoon weggelaten". Prof. Van Es tenslotte, met tastbare archeologi sche vondsten in de hand: „Ik begrijp nooit waar het precies over gaat, als ik u lees. In de buurt van Wijk bij Duurstede hebben We een nederzetting opgegraven die van de zevende tot de negende eeuw bewoond is geweest. Een uit zonderlijk grote nederzetting, drie kilometer lang en vijfhonderd meter breed. We hebben de resten van havenwerken gevonden en honderd duizenden scherven van aardewerk uit Keulen, hetgeen duidt op een drukke handel. Ik vraag u: wanneer dit Dorestad niet is, wat mag het dan wel zijn? Het is gewoon niet waar dat Nederland tot de tiende eeuw na Christus onder water heeft gestaan. Uw verhaal vloekt met de vond sten van de archeologie. Alles wijst op een on onderbroken bewoning van de Lage Landen ge durende die periode. Ik zie geen kans de arche ologische waarheid ook maar het kleinste beetje om te buigen in de richting die u wenst". Albert Delahaye liet de bui boven een geduldig, soms toegeeflijk glimlachend hoofd uitrazen. Betekende de twinkeling in zijn ogen dat hij zichzelf ook niet al te serieus neemt? Per slot van rekening paalt de streek waarvan hij het ge meenschappelijk archivariaat beheert, aan het land van Reinaert de Vos, Tijl Uilenspiegel en Tanchelijn. Of moest hij op zulke ogenblikken van verholen pret aan Tjerk Vermaning denken? Want diens ongelijk is, ondanks verwoede po gingen van hooggeleerde zijde, ook nog nooit aangetoond.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1980 | | pagina 19