Helft van leerlingen met Dartiële eerplicht komt nooit opdagen pak bat mm Motivatiewordt aangedreven door vijf motoren Nijmeegse onderzoekers: DEN HAAG/NIJMEGEN De klassen zijn te groot. Het programma is overladen. De leerlingen zijn ongeconcen treerd. De schoolleiding stelt belachelijke eisen. En van de hele structuur deugt, op de keper beschouwd, geen spaan. Het is geen wonder dat de leerlingen van alles en iedereen de balen hebben en dat de leraren overspannen raken. „Het valt allemaal niet mee", bevestigt de Nijmeegse on derwijskundige drs. Theo Ber gen, ,,en dat is dan een con statering waarmee je geen bliksem opschiet. Een mens, of hij nou leraar is of leerling of machinebankwerker, zit al tijd gevangen in allerhande structuren, die hij als eenling niet of nauwelijks kan veran deren. Zijn bewegingsvrijheid is per definitie beperkt. Maar daarom hoeft ie zich nog niet dood te staren op die beper kingen. Integendeel, hij moet zijn aandacht en energie juist richten op al die factoren, die hij wèl in de hand heeft". Met deze opvatting als basis principe is Theo Bergen sinds 1977 bezig met een onder zoeksproject dat beoogt na te gaan hoe docenten de motiva tie van hun leerlingen kunnen verhogen. Wat daarbij nou precies onder motivatie moet worden verstaan, is ook in we tenschapstaal lastig aan te duiden. Bedoeld wordt onge veer het tegendeel van „ba len". Dus zoiets als: „er-zin- in-hebben"; „bereid zijn er voor te werken"; „belangstel ling ervoor hebben". Resul taat van zijn denkwerk, dat hij heeft uitgevoerd in samenwer king met een vijfkoppig team van zowel pedogogen als psy chologen, is dat „gemotiveerd zijn" het best kan worden be schouwd als een cirkelproces. Dat proces wordt op gang ge houden, aldus zijn analyse, door vijf motoren. Naarmate elk van de motoren beter draait, verloopt het proces be ter en is de leerling meer ge motiveerd. De vijf gangmakers zijn: 1. Het voor ogen hebben van duidelijk omschreven, haalba re doelstellingen. Een doelstelling als: „over gaan naar de volgende klas" of „m'n economie ophalen", is te vaag. Het streven om heel de voorgaande reeks van on voldoendes in één klap goed te maken door voor het vol gend proefwerk een tien te halen, is onrealistisch. Elke grote hindernis moet worden omgebouwd tot kleine over zichtelijke barrières die niet te makkelijk zijn en niet te moei lijk. 2. Het verkrijgen van concrete informatie over falen en suc ces. Een leerling die een wiskunde- proefwerk terugkrijgt met lou ter de aantekening dat hij „er niets van heeft begrepen", krijgt te weinig houvast. Hij moet precieze informatie ont vangen over de elementen die hij wèl en die hij niet onder de knie heeft. 3. Het inzicht in het verband tussen inspanning en resul taat. Een leerling moet duide lijk onderkennen dat het niet de externe factoren zijn die in overwegende mate zijn resul taat bepalen, maar zijn eigen inzet. Niet doordat de proef werken „toevallig" nogal mak kelijk uitvallen of doordat hij „toevallig" aanleg heeft voor een bepaald vak, haalt hij er steeds een voldoende voor, maar doordat hij ervoor werkt. 4. Positieve betrokkenheid bij schoolse taken. Het gevoel voor eigen verantwoordelijk heid. waartoe de aanzet wordt gegeven door de eerste drie „motoren", moet worden vei liggesteld door de leerling op te nemen in een warme sfeer van aanvaarding door de an deren. 5. Optimistische toekomstver wachting. Als een leerling een maal positieve ervaringen heeft opgedaan met het stap voor stap verrichten van een schoolse taak (1), met he tel kens ontvangen van concrete informatie over wat hij wel en wat hij niet onder de knie heeft (2), in een sfeer van ge borgenheid (4) en in het be wustzijn dat hij grote invloed kan uitoefenen op zijn eigen lot (3), zal hij met enthousias me beginnen aan een nieuwe taak. Die positieve kijk op de toekomst, werkt als een zelf standige motor. Als de leerling vol zelfvertrouwen begint aan het in mootjes hakken van een nieuwe taak (1), zal zijn kans van slagen toenemen „Op drie verschillende scho len in de Nijmeegse regio", al dus Theo Bergen, „hebben we voor de leraren van één be paalde klas trainingen georga niseerd met de bedoeling hen bewust te maken van dit cir kelproces. Die cursussen be gonnen met bijeenkomsten van drie tot vijf dagen waarin we allerhande oefeningen de- oen. Om de docenten 'de wer king van het motivatie-sys teem aan den lijve te laten on dervinden. Ze werden zelf in taak-situaties geplaatst en moesten bijvoorbeeld lastige teksten analyseren. Ook orga niseerden we lessen waarbij ze om beurten voor leraar en leerling speelden. Daarna volgde een toepassingsperio de van 12 weken waarin de lessen die men op school gaf, op video werden opgenomen en naderhand aan onze princi pes getoetst". Daarbij letten Bergen en zijn collega's bijvoorbeeld op de volgende zaken: 1. Helpt de leraar de leerling daadwerkelijk met het opsplit sen van een grote taak in klei nere onderdelen? Hij kan dat bijvoorbeeld doen door sa men met de leerling een lijst van te bestuderen hoodstuk- ken op te stellen en een tijds indeling te maken. 2. Houdt de leraar bij het cor rigeren van de proefwerken rekening met de individuele verschillen tussen leerlingen? Hij mag daarbij niet botweg oordelen: opgave 4 is fout. Maar: ik heb de indruk dat je hoofdstuk 3 niet goed hebt begrepen, want anders had je opgave 4 moeten kunnen ma ken. 3. Benadrukt hij in voldoende mate de eigen verantwoorde lijkheid van de leerling? Door woord of gebaar laten blijken dat een slecht resultaat een bepaalde leerling niet mag worden aangerekend, „omdat hij het nou eenmaaf toch niet kan", is uit den boze. 4. Geeft hij de leerling die daaraan behoefte heeft, gene genheid, steun, bevestiging? 5. Blijft de leraar in zijn bena dering van de leerling vol doende open? Als hij blijk geeft van een negatieve kijk op een leerling, loopt hij het gevaar dat de jongen of het meisje alleen al hierdoor pes simistisch gestemd raakt. En dat zijn of haar animo om aan een nieuwe taak te beginnen dus afneemt. „Onze ervaring", zegt Theo Bergen, „is dat leraren het een prima ervaring vinden om hun dagelijkse praktijk in de klas aan dit theoretisch sys teem te toetsen. Allerlei vage problemen bij de leerlingen als ongeconcentreerdheid, ru moerigheid, geen huiswerk maken en ga maar door, krij gen een handvat waardoor je ze kunt hanteren. Waardoor je er wat tegen kunt doen". „En tegelijkertijd realiseren de docenten zich dat ze zelf soms dezelfde fouten maken als hun leerlingen. Bijvoorbeeld dat ze in een aantal gevallen al te ge makkelijk geneigd zijn om hun falen in de klas af te schuiven op de onderwijsstructuur, de te grote klassen enzovoort. Daarbij wil ik voor alle duide lijkheid graag beklemtonen dat ik er sterk vóór ben de klassen te verkleinen. Maar als leraar of lerares heb je er niets aan, je op zo'n gegeven dood te staren. Je moet je be palen tot die factoren waarop je wèl invloed kunt hebben''*. Bergen en zijn collega's vre zen dat ze de wonderolie te gen alle kwalen in het onder wijs, nog niet hebben uitge vonden. „Ik denk dat de toe passing van onze principes al leen effect sorteert als een aantal basisvoorwaarden zijn vervuld. Zo moeten de leerlin- PAGINA 22 LEIDSE COURANT ONDERWIJSBIJLAGE VRIJDAG 18 JANUAH DEN HAAG „Al ontwijkt de helft van deze leerlingen de part-time onderwijsinstituten met een grote boog, ik zal blij ven pleiten voor handhaving van de partiële leerplicht, tot we iets beters hebben. Want dan resten er nog altijd jonge ren, die er wél heil in zien. En juist zij hebben recht op een herstelproces, omdat zij meestal de boot hebben moeten missen". Voor mr. J. N. M. Richelle, plaatsvervangend eerste man van de directie van Onderwijs en Vorming Werkende Jongeren van het ministerie van onderwijs en wetenschap pen, zou opheffing van de partiële leerplicht betekenen, dat de meest kansarme groep in onze samenleving totaal kans loos wordt gemaakt. „En wie je ook bent, je hebt recht op ontplooiing. Ook al werk je liever met je handen en ook al wil je liever zo snel mogelijk geld in het laatje zien". In 1971 werd het aantal leerplichtige jaren verlengd en het fenomeen „partiële leer plicht" in ons onderwijsbestel een feit. Leerlingen die de school zat waren, moch ten nu niet meer na acht jaar het dagon derwijs vaarwel zeggen, maar pas na ne gen jaar. In het tiende leerjaar moesten zij echter nog wel éèn dag per week een of andere alternatieve onderwijsinstelling be zoeken. Wil je ooit de nationale droom „volledig dagonderwijs tot achttien jaar" verwezenlijken, dan moet je toch ergens beginnen. De overheid meende toentertijd met deze maatregel een stap gedaan te hebben in de richting van dit ideaal. Een ideaal overigens, dat anno 1980 niet meer wordt nagestreefd. Tevens zou met die re geling de gevleugelde leus „Geef de meest kwetsbare groep een verantwoorde voor bereiding op de samenleving" meer waar gemaakt kunnen worden. In 1975 onderging de leerplichtwet nog maals een wijziging. Nu mocht iemand die de school niet meer zag „zitten" pas na tien jaar de deuren van deze instelling achter zich dicht doen. Bovendien moest hij zich in het elfde leerjaar nog twee da gen per week in de schoolbanken wringen. Dat de partieel leerplichtigen zelf niet zo overtuigd zijn van het voordeel dat zij kun nen hebben van bezoeken aan vormings- en/of beroepsbegeleidende instituten, blijkt uit gegevens die voorhanden zijn. Twintig tot vijfentwintig procent van deze jongeren ontduikt de partiële leerplicht ab soluut, dat wil zeggen: laat zich nooit en te nimmer zien op een dergelijk instituut. Vijfentwintig procent neemt nog wel de moeite om zich in te schrijven, maar daagt na èén of twee bezoeken niet meer op, of haakt in de loop van het schooljaar af. Of de resterende groep wél heil ziet in de partiële leerplicht, valt te betwijfelen..Op de vraag „Hoe vind je het nu, dat je twee dagen in de week naar school moet", krijg je van deze part-time schoolbezoekers veelal een stroom van schuttingwoorden te horen. Of: „Je zit je de hele week toch maar te vervelen. Hier kun je tenminste nog eens gein trappen". Hoe is het mogelijk dat een zo'n hoog per centage leerschuwen kans ziet de partiële leerplicht absoluut te ontduiken? „Zolang de leerling ingeschreven staat, maar niet komt opdagen, gebeurt er niets", ant woordt Richelle. „Op een gegeven mo ment valt het de directeur van de school natuurlijk op, dat Pietje niet verschijnt. Hij belt Pietje op en probeert hem te overre den. Dit doet hij niet èèn keer, maar ette lijke malen. Ziet het hoofd in dat Pietje niét te overtuigen is, dan neemt hij een leerplicht-ambtenaar in de arm. Ondertus sen is het december. De ambtenaar stelt slechts in uitzonderingsgevallen een pro- ces-verbaal op en deponeert dit op de grote stapel van de officier van justitie. De papieren molen maalt langzaam. Als de of ficier al wil vervolgen, dan loopt het toch tegen het einde van het schooljaar aan, voordat hij aan de behandeling van het proces-verbaal toekomt. De zomervakan tie is in zicht of de ontduiker is niet meer Mr. Richelle: „In part-time onderwijs instituten worden uitsluitend repara- tieverbanden aangelegd". Hun handen laten wapperen doen de partieel-leerplichtigen graag. Denkwerk verrichten in discussiegroepen minder. „Want dat is toch maar allemcl geklets, waar je niets mee bereikt". gen een type onderwijs volgen waarvoor ze voldoende be gaafdheid hebben. Ze mogen ook niet al te veel mislukkin gen achter de rug hebben waardoor de animo voor school helemaal verloren is gegaan". De Nijmeegse onderzoekers hebben hun motivatie-sys- .teem tot nu toe alleen be proefd op scholen voor mavo, havo en vwo. Ook voor zich zelf proberen ze „haalbare doelen" te stellen. Over enige tijd wil men ook starten met experimenten op scholen voor lbo. „Of we daar even positie ve resultaten zullen boeken als we tot nu toe hebben ge daan, is voor mij zeer de vraag. Ik denk dat je daar ook wel wat aan de inhoud van de leerstof zult moeten sleute len", aldus Bergen wiens project nog tot en met 1981 gesubsidieerd wordt door de (overheids)Stichting Voor On derwijsresearch. Overigens stond deze voor malige onderwijzer in h£ der van éèn van zijn er menten een paar ma^ geleden nog weer eenr dagje zelf voor de klas. ging heel behoorlijk. Ma., was éèn meisje bij dat \a lijk op een vreselijke it lag te klieren. Die heb r. een gegeven moment maar de gang op gesL Tja... theorie en prat daar wil nog wel eenL* kloof tussen zitten". WILLEM d 'eerplichtig. Een andere oorzaak van dit hoge percentage is, dat in sommige ge meenten de ontheffingen tamelijk automa tisch verkregen worden. Je mag dan wet telijk lak hebben aan de partiële leer plicht". Tel uitje winst Desondanks blijft de overheid kennelijk de invoering van de gedeeltelijke leerplicht een geslaagde maatregel vinden. Voor het cursusjaar 1979/1980 heeft zij het niet ge ringe bedrag van zeventig miljoen gulden uitgetrokken voor de verstrekking van zo genaamde stimuleringspremies. Werk gevers die hun jeugdig personeel in de ge legenheid stellen een vakopleiding te vol gen aan een of ander beroepsbegeleidend instituut, ontvangen daarvoor wekelijks een som van honderd gulden. De werken de jongeren daarentegen krijgen niets. Ri chelle: „Voldoen aan de partiële leerplicht betekent voor hen dus, dat zij per week twee dagen salaris moeten inleveren. En dat is niet mis, wanneer je de school verla ten hebt om „centen" te verdienen. En zo denken niet alleen de jeugdigen erover, maar ook hun ouders. En alleen zij kunnen strafrechtelijk vervolgd worden, wanneer hun kind niet ingeschreven staat. Ontdui king van de partiële leerplicht is een klein vergrijp in de justitiële sfeer. De opgelegde boete is dan ook maar een gering bedrag, bijvoorbeeld vijfenzeventig gulden of nog minder. Nou, en wat dan nog! Dit bedrag staat in geen verhouding met wat zoon- of dochterlief het hele jaar door heeft ver diend". De balen Richelle geeft toe, dat niet alleen de loon derving maar ook de invulling die aan dit onderwijs wordt gegeven, er wel eens de oorzaak van kan zijn, dat de opkomst van den aangewezen, zoals bijvoorbeeld be paalde opleidingen van het instituut Schoevers in Den Haag. Een essentieel verschil tussen de vormingscentra en de andere instituten is, dat het bij de eerstge noemde instellingen meer gaat om attitu devorming dan om kennisoverdracht. „In het vormingswerk", zegt Richelle, „is het niet mogelijk een diploma te halen, ook al komen de leerlingen trouw. Omdat onze maatschappij prestatiegericht is, werkt dit demotiverend. Het spijbelen neemt daar door in de loop van het schooljaar toe. Aan dit systeem zijn natuurlijk ook voorde len verbonden. De vormingsleiders hoeven geen rekening te houden met vaste leer plannen en juist door deze vrijheid kunnen zij proberen hun lessen aan te passen bij wat er leeft onder die jongeren. Kenmerk van het vormingswerk is de leerling be wust maken van zijn positie in de maat schappij en dat hij geen ja-knikker hoeft te zijn. Zaak is natuurlijk wel dat er niet een of ander bourgeois type voor de klas staat, die wel eens vanuit zijn waarde oordelen zal vertellen hoe het allemaal moet. Zij weten niet wat het is om met zijn vieren een piepklein Kamertje te moeten delen, wat het is niet mee te kunnen en nergens om uitleg te kunnen vragen. De negatieve voorervaring en waarde-oorde- len worden hierdoor dan alleen maar be vestigd". Weg motivitatie Ook in het beroepsbegeleidend onderwijs veld gaat niet alles naar wens. Hoewel hier het behalen van een diploma dat volwaar dig vakmanschap garandeert, wel tot de mogelijkheden behoort. „De leerkrachten krijgen hier nogal eens te maken met een niet gering tekort aan voorkennis. Het neemt veel tijd in beslag om die achter stand in te halen. Bovendien betekent dit voor de leerling dat hij niet altijd naar vrienden of de straat op kan gaan, maar dat hij ook wel eens huiswerk mc ken. Achter een bureau zitten s deze leerlingen haast niet te kuni I brengen. Naast theoretische kennj ten zij ook ervaring in de praktijk Gezien de werkloosheid is dat ge voudige zaak. Werkgevers zien st liever gaan dan korhen en geven c keur aan arbeidskrachten die vijf ii van drie dagen hun handen uit de il kunnen steken. Op de een of andi nier lukt het deze jongeren dan ofl€ niet aan de bak te komen. De rij- vervalt en ze verschijnen niet meeg Niet ophouden le Ondanks de trieste balans die opa kan worden van het verschijnsel „L leerplicht" blijft Richelle erbij, dat cl meen gehandhaafd dient te o9 „Wanneer er op korte termijn vergigf zijn gemaakt in de uitwerkingsmoa den, moet dit toch niet automatiscr schaffing leiden". VY LUDUINA Afschaffing betekenen: de meest ka£j< groep volstrekt kansloos makiei Ja, als lezer krijgt ook u de vele extra bijlagen in de bus, die in de loop v<P" het jaar bij deze krant worden gevoegd. en Toegespitste informatie over zaken die u raken: onderwijs, vakantie, sparp^J en beleggen, etc. mmm ra mm ra m ra mm mm ra mm afear Mooi meegenomen, nietwaar! Ja, stuur mij de krant met de vele extra's 14 dagen lang, gratis en vrijblijvend, toe. naam: adres: code/woonplaats telefoonnr. Stuur deze bon in open envelop, geen postzegel plakken, naar: antwoordnummer 349, 2300 VB Leiden partieel leerplichtigen niet om te juichen is. „We hebben nog steeds niet „de" formule gevonden, waarmee we kunnen aansluiten bij de belevings- èn interessesfeer van deze leerlingen. Het is gewoon ontzettend moeilijk om deze jongeren te boeien. Ze hebben vaak nare schoolervaringen achter de rug. Ze konden niet mee en hadden thuis niemand aan wie ze om uitleg kon den vragen. Ze hebben zich vaak een hou ding aangemeten van „Dat kan ik toch nooit begrijpen". Ze balen van school, we ten niet wat ze er moeten doen behalve dan dat je er rechtop in de bank moet zit tend je mond moeten houden en niet mag tegenstribbelen. „Tegen leraren begin je toch niets. Ze moeten altijd hun gelijk heb ben". Wanneer ze dan toch op de een of andere manier in de kraag worden gepakt, dan komen ze in conflict met een systeem dat ze al jaren lang hebben verafschuwd. Ga daar maar aan staan". De onderwijsinstellingen die als opvang centra voor de werkende jeugd dienen, kunnen onderscheiden worden in vor mingscentra, scholen voor beroepsbege leidend onderwijs en een aantal instituten die van jaar tot jaar door de minister wor- „ln veel gevallen kunnen deze leer lingen wettelijk lak hebben aan de partiële leerplicht".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1980 | | pagina 22