Boek langspeelplaat LEIDSE COURANT Over de herontdekking en de opzienbarende terugkeer van Vivaldi in het internationale muziekleven van na 1945 zou een roman te schrijven zijn. Eigenlijk is deze herontdekking van de roodharige priester-componist uit het Venetië van rond 1700 een bijprodukt van de herleefde belangstelling voor Bach. Iedereen kan nu wel weten dat de grote Bach nooit helemaal in het vergeetboek raakte en dat Mendelssohn hem dus niet uit het niets te voorschijn toverde. Natuurlijk is het wel zó geweest dat Mendelssohns uitvoering van de Matthaus Passion aanleiding werd tot een veel intensiever aandacht voor de Thomascantor. Dit leidde tot een uitgave van zijn verzameld werk en bij de voorbereiding daarvan werd men getroffen door tien vioolconcerten van Vivaldi waar Bach klavecimbelconcerten van had gemaakt. Aanvankelijk heeft de nog jonge en dus overmoedige musicologie ook uit dit feit té ver gaande conclusies getrokken. In Bachs tijd, toen de muziekuitgeverij nog in de kinderschoenen stond, was iedereen die muziek van anderen wilde uitvoeren meestal wel genoodzaakt die muziek over te schrijven. Het werd toen als heel normaal ervaren dat die muziek dan tegelijk werd aangepast bij de eigen uitvoeringsmogelijkheden. Bach zal de muziek van Vivaldi stellig die moeite waard hebben gevonden maar wij weten niet of hij de muziek nu geniaal, respectabel of alleen maar plezierig en bruikbaar vond. Vergeleken bij de eerste drukken van Vivaldi lijkt Bach er nogal veel in te hebben veranderd fnaar over welk materiaal beschikte hij? Met dat al wekte de belangstelling voor Bach onwillekeurig ook enige belangstelling voor Vivaldi. Er werd, als het te pas kwam. wetenschappelijke aandacht aan hem besteed en van enkele van zijn gemakkelijk bereikbare werken verschenen uitgaven waarin zij voor de ^oenmalige uitvoeringspraktijk geschikt waren gemaakt. Het effect daarvan op de concertprogramma's was niet groot, zelfs niet toen Fritz Kreisler die van het begin van ónze eeuw tot de jaren veertig over de gehele wereld als de vioolsolist bij uitnemendheid werd beschouwd, een onuitgegeven concert van Vivaldi ging spelen. Dat versterkte alleen de bewondering voor Kreislers spel; van componist en compositie werd toen nauwelijks notitie genomen. Waarschijnlijk was de enige die er door werd geïntrigeerd, een jonge Fransman die Kreisler als violist vereerde en ook bezig was aan een proefschrift over Vivaldi waarop hij aan de Parijse Sorbonne hoopte te promoveren. Deze Mare Pincherle kende alle muziek die hij rond 1910 van Vivaldi te pakken kon krijgen, en hoewel dat onmogelijk heel veel geweest kan zijn, was het blijkbaar voldoende om hem aan de echtheid van Kreislers Vivaldi te doen twijfelen. Hij moet de beroemde violist tot de bekentenis hebben gebracht dat die het concert in kwestie zelf had gemaakt, zij het „a la manière de Vivaldi". In de jaren dertig zou Kreisler ook in het openbaar toegeven dat hij meer van dergelijke speelse falsificaties op zijn naam had staan en dat hij in de stijl van „Couperin, Pugnani, Porpora, Boccherini en anderen" werken speelde die in feite niet van deze componisten afkomstig waren. Nog meer speurwerk Het proefschrift over Vivaldi dat bij het begin van de Eerste Wereldoorlog bijna gereed was. is Pincherle in militaire dienst kwijt geraakt. Het zou tot 1948 duren alvorens van zijn hand een publicatie over de componist het licht kon zien. Daarin had Pincherle die tot het inzicht was gekomen dat zijn onderzoek nog lang niet was afgesloten, ook een thematische catalogus opgenomen van alle tot dat ogenblik bekende werken van de meester. Nu is het boek. en ook deze catalogus, al weer flink verouderd maar de publicaties van de Franse musicoloog hebben er zeker toe bijgedragen dat in de jaren vijftig een ware Vivaldi-renaissance kon ontstaan. Intussen had zich ook in Italië heel wat rond de figuur van Vivaldi afgespeeld. In 1926 kreeg de directeur van de Nationale Bibliotheek in Turijn het verzoek van een klooster uit de omgeving van de stad een collectie muziekhandschriften en oude drukken te komen taxeren. De monniken wilden die aan een handelaar verkopen ten behoeve van de restauratie van hun gebouw. De directeur van de bibliotheek vond het terecht raadzaam de musicoloog professor Alberto Gentili in de zaak te mengen. Die stelde in een oogwenk vast dat het ging om 95 uiterst waardevolle unieke varkensleren banden waarvan er 14 tientallen werken van Vivaldi bevatten. Het klooster had de manuscripten gekregen van graaf Durazzo uit Genua. Een van diens voorvaderen was in Wenen en Venetië in diplomatieke dienst geweest en had zich daar opgeworpen als kunstbeschermer (van bijvoorbeeld Mozart en Gluck) en ook als verzamelaar van handschriften. Gentili begreep terstond dat voorkomen moest worden dat de collectie in de handel zou verdwijnen en aldus zou worden verspreid. De Turijnse bibliotheek beschikte echter niet over de middelen een reeds uitgebracht bod te ontzenuwen. Niettemin wist Gentili een Turijnse bankier over te halen de manuscripten te kopen en aan de bibliotheek cadeau -te doen mits de verzameling bijeen bleef als een in memoriam van een vroeg gestorven zoon van de bankier. Toen Gentili daarna de kans kreeg de aldus verworven manuscripten te bestuderen, bleek dat ze gerangschikt en genummerd waren maar dat er nogal wat nummers ontbraken. Verondersteld mocht worden dat de collectie oorspronkelijk tweemaal zo groot was geweest en mogelijk was verdeeld over twee erfgenamen. In alle stilte, om geen slapende honden wakker te maken, werd besloten tot een systematische speurtocht. Die leidde naar een bejaarde markies, een neef van de graaf Durazzo. Ook deze neef had een omvangrijke bibliotheek geërfd, maar die verkeerde in de grootste wanorde. Uit vrees voor diefstal wilde de van de wereld afgekeerde eigenaar niemand toegang verschaffen. Met behulp van zijn biechtvader lukte het toch een beperkt verlof te bemachtigen voor een onderzoek en zie, de ontbrekende Vivaldi-manuscripten kwamen te voorschijn. Toen de markies echter hoorde dat zijn familielid de andere manuscripten aan het klooster in San Martino had geschonken en dat dit klooster ze wilde verkopen, was hij zo woedend dat er voorlopig niet meer met hem te praten viel. Met veel tact en diplomatie werd de oude markies er toe gebracht ook zijn Vivaldi-collectie in het algemeen belang van de hand te doen. Er moest dan echter opnieuw een kapitaalkrachtige maecenas worden opgespoord. Naar analogie van wat de Turijnse bankier had gedaan, vond Gentili een Turijnse textielfabrikant bereid de andere helft van de Vivaldi- collectie te kopen en die ook aan de bibliotheek te schenken, eveneens ter nagedachtenis van een jong gestorven zoon. Zo kwam de Nationale Bibliotheek in Turijn, ruim tien jaar na het eerste bericht'uit het klooster, definitief in het bezit van een Vivaldi- collectie ,,in memoriam Mauro Foa en Renzo Giordano", met meer dan 300 concerten en 15 complete opera's. Hiermee was de kous echter nog niet af. De laatste verkoper die al zo moeilijk had gedaan, wilde onder geen beding toestaan dat uit de collectie ook maar iets zou worden gepubliceerd of in het openbaar zou worden -uitgevoerd. Er waren omslachtige procedures met kerk en staat nodig deze „oneigenlijke" voorwaarde nietig verklaard te krijgen. Net toen de Tweede Wereldoorlog was uitgebroken, in september 1939. klonken in Siena de eerste composities van Vivaldi uit de Durazzo-collectie in de bewerking van Alfredo Casella. Niemand kon toen vermoeden, laat staan voorspellen, dat de muziek van de weliswaar niet helemaal vergeten maar toch sterk verwaarloosde 18e eeuwse Venetiaan het later in populariteit zou kunnen opnemen met de actuele liedjes van 20ste eeuwse popjongens als The Beatles! Doorbraak naar de massa Het waren Italiaanse kamerorkesten als I Musici en I Virtuosi di Roma die er omstreeks 1952 voor zorgden dat onder de meesters van het Italiaanse strijkersbelcanto de veelzijdige Vivaldi naar het grote publiek kon doorbreken. Aanvankelijk waren het vooral zijn vier beschrijvende, op sonnetten gebaseerde vioolconcerten over de vier jaargetijden die bij oud en jong, bij liefhebbers van „klassiek" en „amusement" gelijkelijk insloegen. In navolging van de Italiaanse kamerorkesten rezen in alle westerse landen soortgelijke ensembles als paddestoelen uit de grond. Na de strijkerscomposities wonnen ook Vivaldi's werken voor blaas- en tokkelinstrumenten, zijn religieuze vocale muziek, en sinds kort zelfs zijn opera's, steeds meer terrein. In de jaren zestig werden de kamerorkesten die met moderne instrumenten in een hedendaagse musiceerstijl speelden, ter zijde gestreefd door ensembles die zich met oude instrumenten (of copieën daarvan) gingen toeleggen op een reconstructie van de authentieke, dat wil zeggen de oorspronkelijke 18e eeuwse musiceertrant. Concentus Musicus van de Weense eellist-gambist Nikolaus Harnoncourt werd daarvan het bekendste vóorbeeld. Het leek erop dat Vivaldi, meer of minder in zijn originele gedaante, voor de tweede keer een doorbraak forceerde. Terwijl deze ontwikkeling plaats greep en er steeds meer muziek van Vivaldi in nieuwe edities beschikbaar kwam. EEN SCHIMMIGE FIGUUR was er over zijn persoon en zijn leven nog maar bitter weinig bekend. Nu en dan kwamen er archiefstukken te voorschijn die rechtstreeks of zijdelings op hem betrekking hebben maar desondanks bleef veel onduidelijk. Pas na een halve eeuw kon worden bewezen dat hij op 4 maart 1678 was geboren, en hoe lang duurde het niet alvorens men enigszins begreep hoe hij was opgevoed en opgeleid, op welke wijze en hoe lang hij het priesterambt uitoefende, wat precies zijn werkzaamheden waren als muziekleraar en componist van de Ospedale della Piëta, het instituut voor alleenstaande of in de stéék gelaten jonge meisjes en jonge vrouwen, en hoe zich daarnaast Vivaldi's carrière ontwikkelde als beroepsmusicus met een allengs grotere internationale faam. Publicaties over hem handelder - in de praktijk voornamelijk over de tijd en de stad Waarin hij leefde. De feiten over hemzelf waren schaars en onsamenhangend en werden soms spoedig achterhaald. Geen wonder dat de enige Vivaldi-biografie in het Nederlands, die in 1959 door de inmiddels overleden Norbert Loeser werd gepubliceerd, al heel gauw sterk was gedateerd. Een nieuwe BLP-uitgave Weet u al wat een BLP-uitgave is? Gewoon de sinds enkele jaren in zwang gekomen combinatie van een boek en een langspeelplaat die elkaar aanvullen. De nieuwste twee-eenheid gaat over Vivaldi en het geheel geeft, met alle plus- en minpunten, een behoorlijk inzicht in wat wij nu van deze componist weten en hoe zijn muziek naar de huidige opvattingen overeenkomstig de oorspronkelijke stijl dient te worden uitgevoerd. Het boek 131 bladzijden groot formaat, royaal geïllustreerd in zwart wit en kleur, gekartonneerd is een vertaling van een verleden jaar uitgekomen werk van de Engelse musicoloog Alan Kendall. De ondertitel „Venetië en zijn muziek" wijst er al op dat over Vivaldi zelf nog altijd te weinig bekend is om een geschrift uitsluitend op hem te concentreren. Inderdaad ontleent het boek vooral zijn waarde aan wat Kendall aan de hand van karakteristieke citaten van tijdgenoten weet te vertellen over het geestelijk klimaat en de typisch lokale omstandigheden waarin Vivaldi leefde en werkte. Ook al wordt bevestigd dat hij nogal driftig en lastig kon zijn, dat -hij zich bij zakelijke transacties niet altijd even nobel gedroeg, dat hij een priester was die de mis niet las en dat de autoriteiten zich blijkbaar heel wisselend tegenover hem opstelden, dat hij later een verhouding had met zijn leerlinge, de zangeres Anna Giro die hem met haar zuster jarenlang toegewijd verzorgde; ondanks talrijke details van dit kaliber blijft Vivaldi hier toch weer een schimmige figuur. Wat Kendalls voorgangers ook de Duitse Vivaldi-expert Walter Kolneder niet lukte, lukt ook hem niet: een totaalbeeld te geven van de persoonlijkheid van de componist. Omdat een doorlopend levensverhaal (nog) niet te vertellen valt, kunnen de details er ook niet hun juiste plaats in krijgen. Wel heeft Kendall een goede synthese gemaakt van wat bekend is en hij heeft Vivaldi nog wat markanter neergezet in zijn omgeving en zijn tijd. Ton Koopman had de supervisie over de vertaling van Hans Schoo. In een voor- en een nawoord geeft hij wat commentaar en aanvulling op Kendall. Hij wijst erop dat Vivaldi in 1738 zelf niet in Amsterdam bij het jubileum van de Stadsschouwburg aanwezig is geweest. Verder relativeert hij Kendalls mededeling over Vivaldi's armelijke begrafenis in Wenen en bestrijdt hij diens mededeling dat Bach na zijn dood aanvankelijk helemaal in het vergeetboek was geraakt. Belangrijker is naar mijn mening echter dat Kendall zo weinig heeft ondernomen Vivaldi te verdedigen tegen geringschattende oordelen van Dallapiccola en Strawinski en dat hij onvoldoende heeft aangetoond waarom Vivaldi zo origineel en veelzijdig was in zijn behandeling van de concertvorm. Kendalls stelling dat Vivaldi in zijn vocale muziek (zijn opera's en zijn religieuze werken) beneden het niveau van zijn instrumentale muziek is gebleven, bleef een terloopse, ongemotiveerde bewering die dan ook op zijn minst aanvechtbaar blijft. Hoewel er uit het boek van Kendall veel te leren valt, is Ton Koopman. het benalve verklaarbaar incompleet zeker ook niet in elk opzicht bevredigend. De produktie van de Nederlandse vertaling draagt bovendien de sporen van haast en slordigheid. Er zijn nogal wat minder gelukkige formuleringen en de tekst wemelt van zetfouten en verkeerde of incomplete verwijzingen. De bij het boek behorende langspeelplaat van Musica antiqua Amsterdam een door Ton Koopman geleid ensemble dat hij overigens net voor het verschijnen van de plaat heeft opgeheven is zeker lofwaardig. Zoals vaker bij Koopman kan men ook nu bezwaren hebben tegen een zekere overaccentuering en wat al te haastige tempi, maar stilistisch wordt er zuiver gemusiceerd en levendig zijn de vertolkingen zeker. Men kan genieten van Bachs transcriptie voor vier klavecimbels van een concert dat Vivaldi oorspronkelijk componeerde voor vier violen. Van Vivaldi zelf is er een concert voor barokhobo, een voor barokcello en een voor tra verso, allemaal met strijkers en continuo. De solisten zijn respectievelijk Ku Ebbinge, Anner Bijlsma en Wilbert Hazelzet. Uitvoeringen en opnamen zijn stellig geslaagd. Het project als geheel is ontstaan door samenwerking van de Gooise Uitgeverij, Bussum, de platenproduktiemaatschappij Harlekijn Holland en Philips' verkoopmaatschappij Phonogram. JOHN KASANDER OOK IN ZIJN NIEUWSTE BIOGRAFIE BLIJFT Deze caricatuur van Vivaldi door Pier Leone Ghezzi is het enige authentieke portret van de componist dat we hebben. Het bevindt zich in de bibliotheek van het Vaticaan te Rome en dateert uit 1723.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1980 | | pagina 8