Qkmedd ffjoc/cfam èn de éut/ 'f ('Qavi^€iwde;t, êfi/a/icten dioden ussl0NDEN Achteraf worden zulke zaken meestal op het laatste toch nog puntgaaf geregeld. Het zou trouwens wat fooois zijn, wanneer het anders was, bedenk ik, nu het allemaal goed is gekomen. „Het komt best op zijn pootjes terecht", gj vader misschien iets te vaak. Maar er sprak wel degelijk erva- 0 kl ing uit zijn woorden. En wat te denken van moeder, die op haar ippen de liefste glimlach van de wereld klaar had liggen, als ik t0. [oor de zoveelste keer om het minste geringste in paniek was en 1 sraakt. „Kom, kom", zei ze dan zacht, zonder ook maar een en- 3le seconde haar werk te onderbreken het voorpand, waar h< 3 net een kabel inlegde; de karbonades, die ze masserend in- ^tte „de soep wordt nooit zo heet gegeten, als ze wordt op- ediend". Kijk, aan zulke levenservaringen heeft een mens ten- in H ïinste houvast, on z ens lp weg naar het Londense kantoor van de Parker Pen Company j M prinner ik me met geen mogelijkheid meer de naam van de van nan, die mij over luttele minuten toch zoveel opmerkelijks hoopt eqjs e vertellen over de kunst van het menselijk handschrift. In het ba||1iegtuig tussen Schiphol en Londen schoot mij over dat boeien e onderwerp waarachtig nog een vraag te binnen, die ik gelijk ioteerde aan de achtèrzijdë van een spuugzak, die ik in1 de stoel- itting voor mij aantrof. In gesprekken tussen mensen, die elkaar 3'n" og nooit ontmoet hebben, kunnen namelijk hinderlijke, verbale tged'a*en ontstaan; van die aangrijpende pauzes, waarin de één oortsachtig denkt: wat moet ik hem in vredesnaam nog meer ragen?, en de ander veronderstelt, dat de persoon tegenover em zich blijkbaar niet serieus op het gesprek heeft voorbereid, 3dat hij.zijn tijd nu in feite zit te verdoen, jor dat soort pijnlijke situatie? kan een vraag, die je achter de and hebt en schijnbaar achteloos te berde brengt, het dikste 'alkendek openscheuren en de zon van wederzijdse achting aer op zomerse kracht laten schijnen. Helaas heb ik die zak in jat toestel achtergelaten, terwijl ik hem nog zo met opzet tussen fet riempje van mijn paraplu had gestoken. Toen ik zojuist het lationsgebouw van Heatrow uitkwam zag ik overigens, dat het kralend winterweer was. Misschien zelfs te warm voor de tijd an het jaar. Die paraplu had ik dus niet eens halsoverkop hoe- an te kopen, omdat mijn vrouw veertien jaar geleden in Londen geweest en zich nog haarfijn wist te herinneren, dat het in Lon- fen altijd regent. „Daar kun je de Big Ben op gelijk zetten", laarschuwde ze vanmorgen nog, pal voor mijn vertrek naar "aiphol. gebouw, van waaruit de Parker-produktie volgens folders in irse talen zijn zegetocht door Europa begint, ligt in een kloek i/orpen wijk achter Buckingham Palace, waar niet op een ;je is gekeken en de straten omzoomd worden door huizen pilaren en hardstenen bordessen, die alleen door families het type Bellamy uit de gelijknamige televisieserie met rede succes bewoond kunnen worden. Omdat echter zelfs in Enge- id de klad is gekomen in dit mensenras, is het aantal kantoor- iden, dat ik tijdens mijn wandeling passeer opvallend groot, dat zit er dik in: als er Upstairs geen geld meer is om Down- lirs in dienst te houden, zit er niets anders op dan boven en rieden te verhuren aan iemand, die bij thuiskomst zelf zijn dro- sherry inschenkt. In elk geval spaar je daarmee een butler uit. ilaas kom ik ditmaal op mijn weg geen enkele winkel tegen, it uit ervaring weet ik, dat door het aandachtig bestuderen de voorwerpen in een etalage soms ineens een vergeten im mij weer te binnen schiet. Ik zie dan een driedelige krulset jen. Denk: die loopt op stroom. De Dinkel is een stroom in 'erijssel. En plotseling weet ik dan weer, dat de heer Van Din- il mij die morgen ontboden heeft om met hem van gedachten te wisselen over de vergroting van zijn marktaandeel in Opper- Volta. De enige associatie, die deze omgeving echter bij mij oproept, is, dat ik de naam nog steeds niet ken van de handschriftkundige, die ginds om de hoek reeds op mij wacht. Geen flauw benul heb ik. Het enige, wat ik van hem weet, is, dat hij gewoonlijk gebruik maakt van ganzeveders bij zijn opmerkelijk handwerk. Als er dan ook wederom een Brit door zijn vorstin in de adel stand wordt verheven..., een moment, heeft U dat nou ook: ik stel me dat altijd aanschouwelijk voor. Zo'n heer van stand, die vanwege zijn uitzonderlijke verdiensten al te vaak heeft moeten toetasten aan banketten. Hij loopt daar om al weer jaren in te wijde broeken, die met bretels in bedwang worden gehouden. En als zo'n man in zijn nieuwe hermelijnen mantel de balzaal van het paleis binnenstrompelt, krijgt hij een kontje van de koningin. Ik blijf dat een zeer aandoenlijk tafereel vinden. Maar terzake: is nu de nieuwbakken Lord of dauwverse Duke be kend, dan snelt een paleisbode naar de woning van de man, wiens naam me nog steeds niet te binnen wil schieten. En in de deuropening zegt hij: „Er is weer werk voor je aan de winkel"! „Zo, zo", zegt daarop de Meester en vervolgens snijdt hij een scherpe punt aan zijn veer, die hij in een ouderwetse inktpot stopt. Daarna geeft hij zo'n edelman soms voor het eerst in diens leven op duurzaam perkament weer zwierige zin in het leven. In de hal van het Parker-gebouw word ik reeds opgewacht door een dame, die het doel van mijn komst wenst te vernemen. Dat lijkt mij geen onredelijke vraag, want zij is daar ongetwijfeld door haar firma neergezet om te verhinderen, dat het pand bezocht wordt door mannen, die 's morgens hun balpen thuis hebben la ten liggen en er daarom zo lang één uit de toonzaal willen lenen. Ik schenk haar dan ook een frisse, continentale glimlach. „Bfj wie kan ik U aandienen?", dringt ze aan. „Bij de man met de ganzeveder", beken ik met enige deemoed, „er is reeds over gebeld vanuit Nederland". Na zo'n mededeling zou ze het volste reGht hebben gehad om via de huislijn twee ervaren brancardiers te ontbieden, die bij mij bliksemsnel een knevelverband zouden aanleggen alvorens me af te voeren naar het dichtsbijzijnde hospitaal. Want laten we vooral eerlijk zijn: in een huis, zo vol geladen met het modernste schrijfgerei, vraagt men evenmin naar de man met de ganzeveder als een ambassadeur bij het aanbieden van zijn geloofsbrieven informeert naar de lakei, die het koper poetst. Om die reden is haar reactie onthutsend: ze glimlacht vol begrip als ze een kroontjespen was geweest, zou ze een hele goeie zijn, denk ik nog en zegt: „Tweede deur aan Uw rechterhand. Meneer wacht al op U vanaf twee uur". In de zaal, die ik even later betreed, schudden vier mannen mij verrast de hand. Zonder nadere uitleg weet ik, dat zij van de ganzeveder niet veel meer weten dan mij uit sagen en klooster kronieken ook reeds bekend is. Je weet nooit, waar je dat aan merkt. Stuk voor stuk zijn het har telijke figuren, die ook duidelijk naar mijn komst hebben uitgeke ken. Maar ze zijn net even te wilskrachtig geschapen om met een ganzeveder genoegen te nemen. De vijfde man daarentegen, die talmend is blijven zitten, alsof hij in deze ruimte slechts na ruggespraak wordt geduld, is degene, voor wie ik de reis dwars over zee en land gemaakt heb. Zijn stem is even welwillend als zacht, wanneer hij zich voorstelt: Do nald Jackson. Dat klopt inderdaad als een zwerende vinger: die naam stond ook op de spuugzak, die ik met mijn paraplu en de helgele Schipholtas met enige taxefree artikelen in het vliegtuig van British Airways heb achtergelaten. Waarin onderscheidt zich nu een fenomeen van zijn medemen sen? In de minuten die volgen, probeer ik daar door een vergelij kend onderzoek achter te komen. Komt het misschien door de oogopslag van Jacksor>, waarin het mededogen met alles, wat leeft en groeit, voortdurend op doorbreken staat? In de buurt van iemand, die zó de wereld beschouwt, wordt het angelus toch altijd net even eerder en langer geluid dan bij anderen. De overige aanwezigen kan men een zekere blijmoedigheid toch zeker ook niet ontzeggen, maar in Hun vreugde bespeur ik eer der een naderend welslagen van een transactie dan een intense onthechting aan het aards gesappel. Om preciezer te zijn: Donald Jackson boezemt mij geen seconde de vrees in, dat ik straks het pand zal verlaten met duizend gan zeveders, waar ik niet om gevraagd heb. De rest van het gezel schap straalt daarentegen zo'n sensitief doorzettingsvermogen uit, dat het me nauwelijks zou verwonderen, wanneer ik straks bij het aanvaarden van de terugreis stamelend, maar tevergeefs aan de douane-ambtenaren zal proberen uit te leggen, wat ik met die 12.000 zwaar verzilverde balpennen plus extra reservoirs denk te gaan doen. Bij Jackson heb ik die angst niet, omdat ik blindelings vertrouw op zijn koopmansinstinct, dat eerder de geuren van het verleden lokaliseert dan de vetwalm van een winstgevende handel. Als hij een nieuwe veer aanscherpt, doet hij dat met het bewogen manuaal van een zielzorger, die zich voorbereidt op de eredienst. Met de punt, die hij slijpt, scherpt hij ook zijn geest, zodat de te kenen van de eeuwigheid, die hij zichtbaar zal maken, niet zullen worden misverstaan. „Schrijven", legt hij uit, „is oppervlakkig gezien alleen het door geven van informatie. Het is een oeroude vorm van communica tie, waarvoor onderling vaste afspraken zijn gemaakt, zodat men elkaar kan blijven verstaan. Degene, die de letters ziet, leest het zelfde als degene die ze eens geschreven heeft. Daar vertrouwen wij al eeuwen blindelings op. Wat tweeduizend kilometer van ons bed op een muur in Rome is geschreven, kunnen wij nog steeds ontcijferen, omdat het geheim van de tekens door de generaties steeds aan de volgende is doorgegeven. De boodschap van de Romeinse tribuun en de wanhoopskreet van een gevluchte chris ten in de catacomben komen helder op ons af, alsof het op een reclamebord staat. Maar als de Arabieren indertijd de Franken hadden overwonnen en niet andersom zouden we nu hier in een Londense zaal Arabisch met elkaar gesproken hebben en elkaar na afloop ook in Arabische tekens verslag hebben uitgebracht. Zo simpel ligt dat met de taal. Terwijl Jackson spreekt als een tuinman, die gewend is dat slechts bloemen en planten tot zijn toehoorders behoren en die hebben alle geduld van de wereld heeft hij enkele malen vol afgrijzen een blik op mijn notities geworpen. Dit vraagt om een nadere uitleg: ik behoor namelijk tot het bij kans uitgestorven geslacht van journalisten, die tijdens een inter view vragen en antwoorden niet vangen in de plastic lasso van een geluidsband, maar met hun pen lijn proberen te brengen in woorden, flarden van zinnen, bewegingen en emoties, waaruit een gesprek ontstaat. Te vaak blijkt dan achteraf, dat het een wedloop tégen de tijd is geweest, die ik duidelijk op punten ver loren heb. En voor de zoveelste keer begint dan het moeizaam ontcijferen van hiërogliefen, waarin ik mijn indrukken verba zing, ergernis, adhesie, mijn hemel, wat kan een mens niet alle maal doormaken, als hij spreekt en luistert in mijn geheimtaal gevangen heb. Jackson doet een greep over tafel en bestudeert de bladzijden van mijn blocnote. Hij kijkt me»aan en zegt: „Mij kun je niet be duvelen, vader. Dit is ook wel degelijk een handschrift. Schrijven is namelijk niet alleen het maken van tekens, die informatie door geven. Schrijven is ook een artistieke, emotionele manier van communiceren. Je legt jezelf bloot in je handschrift. De kleur der tekens verraadt je image, je gemoedstoestand". „Ken je een expressie, die zo creatief is als schrijven? De muziek van woorden wordt atleen maar hoorbaar door de tekens, de let ters, die wij schrijven. En door de manier, waarop het gebeurt, de tune, die opstijgt, komponeren we steeds een ander stuk. Door de fysiek van ons handschrift maken we duidelijk, wat ons beweegt om zo te schrijven en niet anders". „Daarom is het instrument, waarmee we schrijven ook zo be langrijk. Het is de Stradivarius van de violist, de vleugel van de pianist. Schrijven is een verbond aangaan met het instrument, dat onze tekenen leesbaar en verstaanbaar maakt voor anderen. Het is de hengel van de visser, het geweer van de jager. Je kunt aan de snoek, die gevangen is, zien, wat de visser bewogen heeft om zijn gevecht met het dier aan te gaan. De prooi verraadt de man, die er op geaasd heeft". „Zo is het ook met taal. De manier, waarop geschreven wordt, vormt een spiegel van de tijd, waarin het gebeurt. Zolang de muze nog wat in de melk te brokkelen heeft en de mens zijn handschrift nog beschouwt als een bewijs van zijn intenties, is de taal een onvervangbaar communicatiemiddel. Daarom ben ik er ook niet rouwig om, dat in mijn jeugd nog streng gelet werd op de schoonheid, de kleur en de muziek van een handschrift. Je leerde zo niet alleen spelen met de taal, maar ook met de teke nen. Je nam als leerling een woord als startpunt en probeerde het met letters emotioneel te laden". Opnieuw doet Jackson een geslaagde greep in de richting van mijn blocnote en probeert hij te ontcijferen, wat ik met horten en stoten genotuleerd heb van zijn apologie van de handschriftkun de. „Nee vriend", herhaalt hij, „mij kun je niet beduvelen". Donald Jackson, zoon van een fietsenmaker uit het graafschap, Lancashire, de jongen, die zo mooi kon schrijven op school, vreest nu, dat hij met zijn gave hand over hand een stralende toekomst tegemoet gaat. Een man, die op doorreis is naar het verleden, krijgt de dag van morgen immers gegarandeerd met terugwerkende kracht als toegift aangereikt. Zolang er Britten zijn die voldoende jaren boven de aarde ge zweefd hebben om met succes in de adelstand verheven te wor den en zolang er buitenlanders zijn, die hun verdiensten op per kament gekerfd willen zien, zolang kunnen ze rekenen op Jack son, die volgaarne zijn veer opwindt om met hen aan zijn haal te gaan. Een sterveling, die de taal van gans een samenleving zo feestelijk in de krul zet, heeft recht op onze permanente adhesie. Donald Jackson: „Welke expressie is zo creatief als schrijven?" Donald Jackson ontrolt een van zijn meesterwerkjes.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1979 | | pagina 27