Residentie-
Orkest
propagandeert
met
zes elpees
Een novelle
van de dood
NEDERLANDSE MUZIEK
UIT VIER EEUWEN
„RUSTOORD" VAN MARNIX GIJSEN
waar hij meer waardering vond. Hij bleef er 47
jaar, tot zijn dood.
Van Hellendaal is diens eerste concerto grosso
opgenomen, een gaaf en goed stuk met in het
bekende stijlgemiddelde veel persoonlijke trek
jes. Het werk werd al twee keer eerder op de
plaat gezet, maar nu voor het eerst in de zoge
naamde authentieke uitvoeringsstijl onder Har-
nortcourt.
Innemend en muzikantesk maar oppervlakkiger
dan Hellendaal is het tweede klavecimbelcon
cert van Johan Nicolaas Lentz, een Duitser die
door zijn huwelijk met een wijnkopersdochter in
een Rotterdams familiebedrijf verzeild raakte,
maar daarbij zijn klavecimbel trouw bleef. Zijn
eerste klavecimbelconcert stond al op een Do-
nemus-plaat, nu hebben we ook zijn andere,
met In de solopartij Ton Koopman, die als diri
gent eveneens de opnamen van Conradus-Cor-
net, Buns en Rosier verzorgde.
Terwijl Lentz nog balanceerde op de grens van
de late barok en de rococo, belanden we bij
Jean Gabriel Meder, bij Stamitz en zijn Mann-
heimers. Ondanks ziin Franse voornaam komt
Meder waarschijnlijk, net als Lentz, uit Duits
land. Van Hasselt laat dat in het midden en be
vestigt niet wat we meenden te weten, namelijk
dat Meder uit Erfurt naar Amsterdam kwam.
Hoe dat zij, vast staat dat hij daór in 1783 het
bekoorlijke symfonietje uitvoerde dat Ernest
Bour met het Haagse orkest registreerde.
Carel Anton Fodor werd in Venlo geboren uit
een Hongaarse militair in Duitse dienst en een
Nederlandse moeder. Hij studeerde in Mann
heim, Parijs en Rusland alvorens zich in Amster
dam te vestigen en in het muziekleven aldaar
een grote rol te gaan spelen. Zijn vierde symfo
nie, uit 1801, die aan Haydn doet denken maar
ook veel eigen trekken vertoont, heeft het Resi
dentie-Orkest al vaak gespeeld. De vertolking
onder Dorati is niet de meest briljante van de
opnamen in deze doos, maar toch zeker nog al
tijd heel aanvaardbaar.
Eerherstel
De romaniek die hierna zijn rechten doet gel
den, is in de programmering het verrassendst
uit de bus gekomen. Dat geldt nog niet hele
maal voor het allegro moderato voor vier
strijkkwartetten van de Amsterdammer Johan
nes Bernardus van Bree. Het werkje uit 1845, in
Mendelssohns idioom, is aantrekkelijk genoeg,
maar het staat al op een Donemus-plaat en
werd niet lang geleden ook nog eens opgeno
men door de befaamde Academy of St. Martin-
in-the-Fields. Niemand behoefde dus te wach
ten op deze derde vastlegging onder Leitner.
Wél zocht men tot nu toe tevergeefs naar een
plaat met de expansieve, iets langer dan een
uur durende derde symfonie „Aan mijn vader
land", waarmee Bernard Zweers tussen 1886 en
1890 een opmerkelijke bijdrage leverde aan het
romantische nationalisme dat in heel Europa
opgeld had gedaan. De breed uitgewerkte, ly-
risch-epische stemmingsbeelden van onze
landschappen en bossen, van onze zee en ons
strand mogen zonder Wagner niet wel denkbaar
zijn, zij vertonen toch ook heel veel eigens. De
meer polyfone en naar het theatrale neigende fi
nale die aan Amsterdam is gewijd, is minder
overtuigend. Voor de interpretatie onder Hans
Vonk, de toekomstige vaste dirigent van het Re
sidentie-Orkest, niets dan lofl
Ten onrechte is Zweers, enkele tientallen jaren
lang, ten gunste van Diepenbrock op de achter
grond geschoven. Van Hasselt wijst erop dat
het niet aangaat Diepenbrock als een amateur
te beschouwen, maar dat het ook niet juist is,
als reactie daarop, hem te verheffen tot de
grootste Nederlandse componist van zijn da
gen, die bovendien nog het symbool zou zijn
van de wedergeboorte van onze scheppende
toonkunst op het eind van de vorige eeuw. Maar
al denkt men over Diepenbrock nu wel anders
dan direct na de laatste wereldoorlog, in deze
doos mocht hij toch niet ontbreken. Program
meur Piet Veenstra deed een originele keus met
„lm grossen Schweigen". een in 1906 getoonzet
en orkestraal omspeeld prozagedicht van Nietz
sche, treffend uitgebeeld door de bariton Ruud
van der Meer met het orkest onder Leitner.
Behalve van Zweers en Diepenbrock zijn er nog
twee laat-romantische ontdekkingen. Dankzij
activiteiten van Noske en Rakier klinkt de heel
bijzondere Serenade voor strijkkwartet van om
streeks 1906, gemaakt door Jan Brandts Buys,
telg uit een grote familie van musici, die op zijn
Alphon8
Diepenbrock
(1862-1921). V
deze compon
werd het
stemmings
gedicht „lm
grossen
Schweigen"
(naar
Nietzsche)
opgenomen, lije;
bariton Ruud
van der Meer
zong de
solopartij. Hel
Residentie-
Orkest werd
gedirigeerd
door Ferdinar
Leitner.
Het hotelletje, dat de „ik" in dit verhaal van Marnix Gijsen
telkenjare bezoekt, is opeens en onverwacht tijdens zijn afwe
zigheid van eigenaar en bestemming veranderd: het is een
wachtkamer voor de dood geworden, een „Rustoord". Het
feit dat de wat oudere man desondanks zijn logies neemt,
legt de basis voor een macaber verhaal, waarin de dood een
hoofdrol speelt. Gijsen, 80 jaar oud, heeft hiermee een merk
waardige novelle geschreven, die uitkomt na het verschijnen
van zijn in zes grootse delen „Verzameld Werk", dat nu dus
binnen een half jaar al niet compleet is. Zo het al de pretentie
had het „Volledig Werk" te zijn.
„Materiële zorgen heb Ik niet", zo opent de verteller zijn ver
haal over zijn verblijf In het Rustoord: „Ik heb een gevuld,
werkzaam bestaan achter de rug en ik bezit het recht zo
denk ik althans (na een harde loopbaan) van de jaren
die mij resten tien, vijftien? èn van mijn bezit te genie
ten èn zoveel mogelijk van de wereld te zien".
De vakantieplannen kloppen daar niet mee: het wordt toch
het oude dorpshotelletje van altijd. Dit jaar Is het anders: er is
een nieuwe directie, er zijn andere gasten. Het is een soort
particuliere inrichting voor ouden van dagen geworden, die er
op de dood wachten. Desondanks neemt de ik er zijn intrek,
zodat hij gedurende zijn verblijf kennis maakt met die slotfase
van zijn leven, waar hij over tien of vijftien jaar ook in zal ver
keren.
De constructie van het verhaal doet niet alleen door het the
ma en de localisering denken aan „Villa des Roses" van Els-
schot, waar het bijna een soort tegenhanger van is. Dezelfde
mallotige types (oude dames, rare heertjes, ieder met zijn ei
gen nare of belachelijke eigenschappen), er Is dezelfde soort
nogal onzinnige conversatie tussen de pension(?)-gasten. Hier
hebben ze het zo over Joop Zoetemelk en Eddie Merckx
daarover praten twee oude dames immers uitsluitend en
doorlopend.
Drie oude dames, die boven huizen, op de etage waar de ik
zijn kamer heeft, komen nooit beneden, behalve om definitief
weggedragen te worden.
Er ontstaan wat relaties tussen de Ik en enigen van degenen
die verblijf houden in het rustoord, die allemaal tot niets lei
DEN HAAG Het is een stevige gelukwens
waard dat het Residentie-Orkest ruim tweeën
twintigduizend boxen, elk met zes elpees voor
Nederlandse concertmuziek, bij voorintekening
heeft weten af te zetten. Twaalfduizend ervan
werden besteld door muziekliefhebbers die het
er voor de spotprijs wel op wilden wagen.
Tienduizend boxen zullen als relatiegeschenk
in handen komen van mensen die er niet om
hebben gevraagd. In geen van beide gevallen
is het effect voorspelbaar en het zou onver
standig zijn er zich overdreven illusies over te
maken. Zeker zal een flink aantal mensen het
merendeel van de platen beluisteren en er ook
muziek op aantreffen die ze mooi vinden of ten
minste kunnen waarderen. Of die muziek ze zó
blijft intrigeren dat ze proberen door herhaald
draaien de betrokken stukken tot hun geeste
lijk eigendom te maken, moet worden afge
wacht. Het is al heel wat dat zoveel mensen
daadwerkelijk ervaren dat er al langer dan vier
eeuwen Nederlandse concertmuziek wordt ge
maakt, dat die nog altijd lééft en dat die nog
gestadig wordt uitgebreid en vernieuwd. In die
educatieve propaganda schuilt het grote be
lang van die jubileumuitgave van het 75-jarig
Haagse orkest.
Is „400 jaar Nederlandse muziek" overigens wel
een juiste titel voor de box? Zou „Nederlandse
muziek uit vier eeuwen" de lading niet beter
dekken? Krantenkoppen, tv-kreten, slagzinnen
hebben ons ongevoelig gemaakt voor zulke
taainuances, maar het gaat hier niet om mug
genzifterij. Alleen al door zijn samenstelling im
mers is het Residentie-Orkest niet in staat zelf
standig een representatief beeld te geven van
onze oudste componeerkunst. Kijk maar naar
de voorbeelden die werden gekozen uit de eer
ste van de vier betrokken eeuwen. De vraag is
gerechtvaardigd of er geen karakteristieker en
kwalitatief hoogwaardiger voorbeelden te geven
waren geweest. Bovendien moet worden vast
gesteld dat er bij de nu gekozen voorbeelden
ten minste een vraagteken moet worden gezet
bij de kwalificatie „Nederlands".
In elk geval had bij de thans gehanteerde titel
Sweelinck voorop moeten staan, al was het
maar een kwartier. Sweelinck immers is en blijft
de enige Noordnederlandse meester die in zijn
tijd het hoogste Europese niveau bereikte en in
zijn stille, helaas ook in ons land nog veel te
weinig gekende glorie als een evenwaardig
voorloper van de grote Bach moet worden be
schouwd. Inderdaad kon hij zich niet bezighou
den met het symfonie-orkest dat in zijn tijd nog
niet bestond, maar in de doos zitten wel meer
oude en nieuwe composities die met dat symfo
nie-orkest geen verband houden. Wie 400 jaar
Nederlandse literatuur presenteert, kan Vondel,
Hooft, Bredero niet negeren; wie met 400 jaar
Nederlandse muziek aankomt, kan om Swee
linck niet heen.
De afwezigheid van deze grote Nederlander
moet te meer worden betreurd omdat de oud
ste opgenomen compositie wel uit zijn tijd stamt
maar op geen stukken na zijn niveau haalt, en
mogelijk zelfs helemaal niet door een Nederlan
der werd gecomponeerd. Het is een canzone uit
1597, door het Residentie-Orkest enkele malen
nogal discutabel geafficheerd als „de oudste
Noordnederlandse instrumentale compositie".
Het stuk werd toegeschreven aan Cornelius
Conradus, een Amersfoorter die als jeugdige
knaap werd opgenomen in de kapel van de
Graaf van Friesland en later elders, onder meer
als organist, werkzaam was. In zijn uitvoerige,
kennelijk wat haastig geschreven maar buiten
gewoon informatieve toelichting op het project
trekt de musicoloog Luc van Hasselt de toe
schrijving aan Conradus sterk in twijfel. Volgens
hem komt als auteur van de zich in de Landes-
bibliotheek te Kassei bevindende, met de Initia
len C.C. gesigneerde compositie veel meer in
aanmerking de Duitser Christoph Cornet, die in
Kassei woonde en werkte. Als de datering juist
is, zou hij het plezierige speelstuk, duidelijk naar
Italiaans voorbeeld, gemaakt hebben toen hij 17
jaar was.
Immigranten
De luisteraar die niet de volgorde van de platen
aanhoudt maar zich richt naar de chronologie,
moet een forse sprong maken van het einde van
de 16e naar het einde van de 17e eeuw. Uit de
jaren tussen 1597 en 1678 is niets opgenomen.
Het op één na oudste stuk is van de Karmelieter
pater Benedictus Buns, waarschijnlijk geboren
in het Duitse Geldern. Pas na zijn priesterwij
ding kwam hij naar ons land, naar Boxmeer
waar zijn orde ook een klooster had. Hij compo
neerde vrijwel uitsluitend kerkmuziek, maar hier
is hij vertegenwoordigd met wat mogelijk zijn
enige zuiver instrumentale stuk was: een pre
tentieloze sonate voor twee groepen strijkers
met een fagot ter ondersteuning van de basso
continuo.
Naast Buns is Carel Rosier geplaatst, een Luike
naar die vooral in Keulen werkte, maar ook rela
ties met ons land onderhield, waar sommige
van zijn composities in druk verschenen. Van
hem is er een opgewekt trompetconcertje met
op volks- en dansmuziek geïnspireerde thema
tiek, een werkje dat in 1697 in een bundel met
de algemene naam „sonates" werd gepubli
ceerd.
Hoewel een vrolijke opmaat, Is de eerste perio
de in deze bloemlezing dus niet de frappantste.
Markanter doet het historisch beeld zich voor
tussen 1750 en ongeveer 1800, in welk tijdsbe
stek zich in ons land de stijlen van de late ba
rok, de Mannheimers en de Weense klassieken
lieten gelden en daarbij soms een persoonlijke
gedaante aannamen.
Dit is, wat de late barok betreft, zeker het geval
met Pieter Hellendaal. op wie Pijper al in 1927
met een bewerking van een van diens celloso
nates de aandacht vestigde. Hellendaal was een
Rotterdammer, die al heel jong in Utrecht als
organist van zich deed spreken en door een
maecenas in staat werd gesteld in Italië in de
leer te gaan bij de beroemde Tartlni. Terug in
ons land trad hij op als vioolsolist en publiceer
de hij zijn eerste composities. Kennelijk kon hij
zich hier toch niet voldoende ontplooien. Rond
zijn dertigste jaar stak hij over naar Engeland
Marnix Gijsen: „Rustoord" uitgave Nijgh en van
gebonden 20.50
Pieter Hellendaal (1721-1799). Van deze violist-componist werd
het eerste concerto grosso uit zijn opus 3 vastgelegd.
25ste Jaar naar Wenen ging om daar als copiist,
arrangeur en ook als operacomponist zijn brood
te verdienen. Het vaderlandse muziekbedrijf
heeft zich bitter weinig aan hem gelegen laten
liggen. Als hij meer composities schreef op het
niveau van het nu vastgelegde strijkkwartet,
was dat zeer ten onrechte!
Een andere verrassing is het uit omstreeks 1898
daterende fluitconcert van Theodoor Verhey,
ook al afkomstig uit een omvangrijke familie van
musici. Het curieuze stuk van deze Verhey
wordt door Koos Verheul licht en flitsend ge
speeld, goed geassisteerd door dirigent Lucas
Vis. Het is jammer dat de opname de dichterlij
ke muziek niet altijd voldoende reliëf geeft,
maar men kan van het werk toch een heei be
hoorlijke indruk krijgen.
De periode van de late romantiek wordt afge
sloten met de sprankelende concertouverture
..Cyrano de Bergerac" van Johan Wagenaar. Dit
kostelijke speelstuk uit 1905 dat de lijn van Ber
lioz en Richard Strauss voortzet, wordt gere
geld uitgevoerd en is dan ook al eerder opgeno
men. Het blijkt nu een kolfje te zijn naar de
hand van de Franse gastdirigent Alain Lombard.
den. De verteller besluit zijn verhaal aan het Comomeer,
hij bijkomt van de gebeurtenissen in het Rustoord.
Het verhaal belooft geregeld meer dan wat er uit komt.
lei aanzetten in de intrige worden weinig uitgewerkt,
verwachtingen, die gewekt worden, in geringe mate
maakt. Desondanks is het verhaal dat Gijsen in 1972
en dit jaar voltooide een boeiend staaltje van zijn
en van zijn gevoel voor drama in de hantering
ven dood, erotiek, jaloezie, en alle andere soofdzonfl
die bij de Rustoord-gasten te vinden zijn.
De gebruikelijke ironische afstandbewaking, die we ui
mans van Gijsen zo goed kennen, maakt „Rustoord" e
dige tegenhanger van „Villa des Roses", al verliest Gijsi.
op punten van Elsschot als het om observatievermoge
cynisme om het menselijk falen gaat.
7 JAN VERSTA
Johannes Bernardus van Bree (1801-1857), de Amsterdamse
dirigent wiens allegro moderato voor vier strijkkwartetten
word vertolkt onder leiding van Ferdinand Leitner.
Bernard Zweers (1854-1924) wiens derde symfonie „Aan mijn
vaderland" haar plaatpremière beleefde. Het Residentie-Or
kest stond hierbij onder leiding van Hans Vonk.
Premières en reprises
Aan de actualiteit zijn in deze box twee hele pla
ten gewijd. Daaraan gaat nog vooraf een werkje
van de nestor van de Nederlandse componis
ten, de nu 87-jarige Hendrik Andriessen. Zijn al
heel bekende, in brede kring gewaardeerde
Kuhnau-variaties doen het als voorname neoba-
rok In de weergave onder Leitner natuurlijk uit
stekend. Men vraagt zich echter af waarom van
Wagenaar en Hendrik Andriessen geen stukken
werden gekozen, die ten onrechte minder be
kend zijn en nog nooit eerder op de plaat wer
den vastgelegd.
Juist omdat een omvangrijk project als dit niet
zo gemakkelijk kan worden gerealiseerd en her
haald, is het jammer dat er naar verhouding zo
veel reprises in voorkomen. Het ligt voor de
hand dat bij deze jubileumuitgave het Residen
tie-Orkest centraal moest staan en het valt ook
niet te ontkennen dat menige oude opname van
Nederlandse muziek aan vernieuwing toe was.
Nochtans ?ijn op acht actuele stukken slechts
drie plaatpremières wel wat weinig.
Zo doet het vreemd aan dat de verleden jaar op
een Donemus-plaat opgenomen intrigerende
Turkse volksliederen van Theo Loevendie met
dezelfde soliste maar andere instrumentalisten
opnieuw werden vastgelegd. Hetzelfde geldt
voor de sonate voor piano en drie groepen in
strumenten uit 1966 van Jan van Vlijmen. Ook
dit is een interessante compositie die zeker alle
aandacht waard is, maar hij staat al op een Do
nemus-plaat en dat is voorlopig toch wel vol
doende.
Meer begrip kan men er voor hebben dat de
„Hiëroglyphen" uit 1918 van Daniël Ruyneman
opnieuw werden opgenomen. Dat is wel al twee
keer gebeurd, maar niet zo bevredigend, omdat
het in deze muziek gaat om een nieuw, nauw
luisterend klankbeleven. Ook de al bestaande
opnamen van het septet 1952 van Kees van
Baaren en van de derde symphonie (Thrène et
Péan) van Matthijs Vermeulen voldeden niet
erg. De nieuwe registraties bewijzen trouwens
dat het ideaal, zeker met betrekking tot de mu
ziek van Vermeulen, niet gemakkelijk zal wor
den bereikt.
Resten de drie moderne plaatpremières. Van
Anthon van der Horst, die in 1965 overleed, is
er zijn ongeveer tien jaar eerder gemaakte
toonzetting van een in religieuze vervoering ge
schreven tekst van Peguy, ontleend aan een
mysteriespel over Jeanne d'Arc. Deze tekst
voor de chorus „La Nuit" is gecomponeerd voor
achtstemmig gemengd koor en daar is later een
bescheiden sfeerscheppenöe en ondersteunen
de orkestpartij aan toegevoegd. In die laatste
versie is het werk vertolkt door een groot koor
uit Boedapest, samen met het Haagse orkest,
onder leiding van de gastdirigent Adam Med-
veezky.
Even moeilijk toegankelijk als het werk van Van
der- Horst is het „Univers de Rimbaud", een lie
derencyclus voor tenor en orkest van Rudolf
Escher. Het is begrijpelijk dat men voor de uit
beelding van de duistere teksten een Franse so
list heeft genomen. De tenor Jean Giraudeau
kwijt zich voortreffelijk van zijn taak.
Het laatste werk op de laatste plaat is van de
jongste componist in dit milieu. De 28-jarige
Guus Janssen is zelf de bezeten pianosolist die
in zijn „Dans van de Malie Matrijzen" een groep
blazers tegenover zich vindt. Geprobeerd wordt
de sound en de stijl van de pop op te nemen in,
maar ook uit te spelen tegen de klanken en
structuren van de hedendaagse concertmuziek.
Een boeiend en uiterst actueel gebeuren ter af
sluiting van een groots project dat moet worden
gewaardeerd als een propagandistische pio
niersdaad, terwijl met verscheidene onderdelen
ook nog artistiek pionierswerk wordt verricht.
JOHN KASANDER
De dirigent Antal Dorati die met het Residentie-Orkest de vier
de symfonie van Carel Anton Fodor (1768-1924) uitvoerde en
op de plaat zette.
Hendrik Andriessen (geboren 1892). Zijn
nau-variatie8 voor strijkorkest vonden
een plaats in de doos van het Haagse
Kees van Baaren (1906-1970). Hij
ste Nederlandse componist die
systeem consequent toepaste. 7"
door leden van het Residentie-O
plaatopname uitgevoerd.
Jan van Vlijmen (geboren 1£
voor piano en drie groepen
door de pianist Theo Bruins met hot
orkest onder Ernest Bour opnieuw
men.