De vis blijft duur betaald J ken. Een diepgaande studie, technische veranderingen en nieuwe voorschriften misten hun doel niet. Na 1974 heeft geen enkele kotter zich zelf meer met de boom- kor omgetrokken. Catastrofaal Uit de meer dan vijftig pagina's tellende rampenlijst die dr. J. P. van der Voort, we tenschappelijk medewerker van het Visse rijmuseum te Vlaardingen voor „Een zee te hoog" samenstelde, springt de Eerste Wereldoorlog als de meest catastrofale periode uit de visserijgeschiedenis naar voren. In tegenstelling tot de Tweede We reldoorlog waarin de bezetters veel vis sersschepen in beslag namen en er in ver houding weinig vissers omkwamen vis te men tussen 1914 en 1918 gewoon door. Maar de vissers merkten spoedig dat neu traliteit en veiligheid op zee niets met el kaar te maken hebben. Reeds enkele da gen na het uitbreken van de wereldbrand liep een Nederlands vissersschip op een mijn. Talloze andere volgden. In 1916 ging ook de torpedo zijn vernietigende rol meespelen. De slachting die explosieven aanrichtten was enorm. Tussen 1914 en 1919 ook nadat de zee weer een beetje was „schoongeveegd" gingen 237 vis sersschepen verloren. Daarbij verdronken bijna duizend vissers. Met 307 doden werd Scheveningen het zwaarst getroffen. Dat geldt voor de hele visserijhistorie. In totaal kwamen 776 Scheveningse vissers op zee om. IJmuiden volgt met 719, Vlaardingen met 412, Katwijk met 261 en Maassluis met 187. Vóór 1915 dompelden scheepsrampen de weduwen en wezen in diepe armoede. Zij waren geheel afhankelijk van het particu lier initiatief. Men was begaan met het lot van de achterblijvers. Toen in 1860 zes Scheveningse bomschuiten met man en muis vergingen stichtten Hagenaars de Dr. Boelmans Kranenburg schreef monument voor omgekomen zeevissers „Vereeniging tot voortdurende ondersteu ning van de nagelaten betrekkingen van verongelukte Scheveningse visschers". Ie dere weduwe kreeg per week één gulden; ieder kind twee kwartjes, 's Winters werd brandstof verstrekt. Ook in andere plaat sen ontstonden zulke fondsen. De Oor- logszeeongevallenwet van 1915 bracht enige verbeteringen, al werd het geen vet pot. Maar er blijven schrijnende gevallen tot in 1957 de Algemene Weduwen en We zenwet tot stand kwam. Veiliger De zeevisserij is de laatste jaren veiliger geworden. Honderd jaar geleden stond te genover elke zes vergane schepen slechts één schip waarbij de hele bemanning het er levend af bracht. De afgelopen twintig jaar konden van elke zeven gezonken Solidariteit De aangesloten leden kenden eikaars schepen en letten scherp op de zeewaar digheid. Daardoor werd volgens Boelmans Kranenburg voorkomen, dat schepen die niet aan de normen van solidariteit volde den in de vaart konden worden gebracht. De leden waren zich er immers maar al te goed van bewust dat het vergaan van een slecht onderhouden schip ten dele voor hun rekening zou komen. „Wie niet aan de eisen voldeed werd geweigerd, en aange zien het dragen van risico op grond van de bedragen welke ermee gemoeid waren, vrijwel tot het onmogelijke behoorde, kan worden aangenomen dat de sociale con trole van de vissersplaatsen de veiligheid op zee ten goede kwam". „Een zee te hoog" legt veel nadruk op het gunstige effect van deze onderlinge verze keringen, omdat Herman Heijermans in zijn befaamde toneelstuk „Op hoop van zegen" een heel ander beeld van de situa tie schetst. In het stuk immers zendt reder Bos een onzeewaardig vissersschip uit. De tonnen drijven in het lekke ruim. Het is vrijwel zeker dat het schip bij de eerste de beste storm zal vergaan. Dat gebeurt ook. Dit zogenaamde „wegbrengen" bezorgde de reder vette verzekeringspenningen. Heijermans legde in „Op hoop van zegen" een fors stuk sociale tegenstelling tussen de rijke reder en de arme visser. Boel mans Kranenburg: „Het wordt als zodanig door kringen buiten de visserij aanvaard en er zal geen schip meer vergaan of geen arbeidsconflict meer uitbreken of ergens zal Kniertje opnieuw ten tonele worden ge voerd". Pas in 1966 verloor de zeevisserij het door Heijermans geïnspireerde imago. Het was de Vlaardinger A. G. Ligthart die aantoon de dat de sociaal-historische werkelijkheid en de inhoud van Heijermans' toneelstuk niet met elkaar in overeenstemming wa ren. Hij kwam er achter dat in 1921 een geheim justitieel onderzoek werd ingesteld om na te gaan of, en zo ja hoeveel sche pen op zee waren gebleven door opzet van de reder. Na twee jaar studie luidde de conclusie dat „in het onderzochte tijd vak 1886-1919 niet één visserijschip weg gebracht werd". Veranderingen Ook Boelmans Kranenburg hecht geen ge loof aan de geruchten over „wegbrengen". De 917 in zijn boek beschreven rampen zijn het gevolg van de woedende kracht van de elementen, van onvoorzienbare fouten in het materiaal of van menselijk handelen. Er is nog een oorzaak: de revo lutionaire veranderingen in de zeevisserij (nieuwe scheepstypen, andere vangsttech nieken en materialen en verder gelegen visgronden) betekenden weliswaar verbe teringen, maar brachten ook gevaren met zich mee. Bij het verzetten van de bakens verkeken de oude, aan tradities hangende vissersgemeenschappen zich wel eens. „Het ligt voor de hand dat door een ge brekkig aanpassingsvermogen en ook door onvoldoende inzicht in de gevaren zich ongelukken moeten hebben voorge daan en rampen zijn gebeurd". En: „Tech nische veranderingen leiden tot een pio niersgeest, waarin de deelnemers, of het nu de reders of bemanningen zijn, meer direct uit zijn op geldelijk gewin en een hoog inkomen dan dat zij zich in de eerste plaats zorgen maken over de veiligheid". Door schade en schande wijs worden dus. Een recent voorbeeld daarvan is het vis sen met de zogenaamde „boomkor". Tus sen 1960 en 1974 vergingen achttien mo- torkotters. Zij verdwenen in de diepte na dat het vistuig onder water aan een obsta kel (bijvoorbeeld een wrak) was blijven ha- DEN HAAG Een oud gezegde luidt: vijiDe zee geeft en de zee neemt. De visserman voegt daar altijd 9 onmiddellijk aan QjW toe: Maar de zee neemt meer dan ze geeft. Die bitterheid is door Herman Heijermans samengebald in die ene beroemde zin: „De vis wordt ]uur betaald". Kille k|H cijfers tonen de juistheid aan van Kniertjes jammerklacht: tussen 1860 en 1976 vergingen op zee 917 Nederlandse vissersschepen. Daarbij vonden 3245 vissers een graf in de golven. It u tot 42161 liet Is een huiveringwekkende gedachte het aantal verdwenen schepen onge- dubbele bedraagt van het aantal dat thans deelneemt aan visserij samen en dat aantal omgekomen vissers ongeveer groot is als de getalssterkte van de van onze huidige vissers- H. A. H. Boelmans Kranenburg, van de Stichting voor de Neder- Visserij, schrijft dat in zijn vorige verschenen boek „Een zee te hoog", bij de Boer Maritiem verschenen over- van ruim honderd jaar scheepsram- bij de Nederlandse zeevisserij is een drukwekkend monument voor alle man- vaak jongens nog, die de vis met hun betaalden. mens is een rampentoerist; altijd be- genietend op de eerste rang plaats te als er ergens een drama wordt op- Ellende schudt de belangstelling Ook scheepsrampen zijn zo'n Waarom gaat de belangstelling in de eerste plaats uit naar het dage- reilen en zeilen van de vissers en de die op veel fronten de en verstrikt raakten in netten van de vangstquotering? Maar Spionage Plotselinge en spoorloze verdwijningen doen zich ook in de visserij voor. Een van de bekendste gevallen is het in het niets oplossen van de Engelse hektrawler „Gaul" in februari 1974, met aan boord 36 bemanningsleden. Ook in dit geval waren kosten noch moeiten gespaard om het schip van de modernste veiligheidsappara tuur te voorzien. Men achtte de kans op het vergaan van een dergelijk oersterk e motorlogger SCH 223 „Prudentia", in 1930 gestrand De reddingboot „Zeemanshoop" bij de SCH 102 „Maarten", die op de Noorderpier van de Schevening se haven is gelopen. schepen in vijf gevallen de bemanningen heelhuids de wal bereiken. „De overlevingskans van de bemanning die een schip moet prijsgeven is gestegen van minder dan twintig tot rond zeventig pro cent". Boelmans Kranenburg noemt daarvoor een aantal oorzaken. „De houten redding boot of sloep was vanouds het enige red dingsmiddel waarmee het in nood verke rende schip kon worden verlaten. Dat j deed de bemanning liefst zo laat mogelijk, omdat in de visserijgeschiedenis tal van gevallen bekend zijn waarbij het schip la ter drijvend werd aangetroffen en de man nen in de reddingboot de verdrinkings dood hadden gevonden. Was het dan toch zover dat de plaats in de boot moest wor den ingenomen, dan was de kans groot dat bij storm de boot stuksloeg tegen de romp van het schip of het hout zodanig bleek te zijn uitgedroogd dat de boot door de ontstane naden volliep". Een zekere nonchalance bij het onderhoud van de reddingsmiddelen was de visser niet vreemd. „Bovendien nam de redding boot op een klein schip behoorlijk veel ruimte in en er is menige kok geweest die bij het begin van de reis aardappelen en andere voedingsmiddelen onder het dek zeil van de boot deponeerde". De houten boot is tegenwoordig vervangen door de ..dinghy" of het zelfopblaasbare reddings vlot. dat geregeld wordt geïnspecteerd. De veiligheid is verder vergroot door verbete ring van het reddingswezen. Er kwamen helikopters om de zee af te zoeken en reddingen te verrichten. Boven dien zijn schepen in staat om via telecom municatie hun positie door te geven. Storm Vroeger was vooral storm oorzaak van on gelukken. De bouw van de schepen en de betrouwbaarheid van de motoren zijn nu zodanig, dat wat vroeger een rampzalige storm was, nu zonder al te grote kleer scheuren kan worden overleefd. Hoofd oorzaken van de naoorlogse scheeps rampen zijn vooral ongelukken en techni sche gebreken, zoals aanvaringen, stran dingen, lekspringen. branden en explosies. Boelmans Kranenburg benadrukt dat er géén periode in de visserij veiliger is ge- weest dan de afgelopen dertig jaar. In te genstelling tot Engeland waar de visse rij tot de gevaarlijkste bedrijfstakken be hoort is de Nederlandse vloot al jaren lang buiten de sfeer van de hoge gevaren- cijfers verzeild. Dat gunstige beeld is voor al het gevolg van onze veiligheidsvoor schriften en de kwaliteit van de Neder landse schepen. Toch zullen rampen nooit voorkomen kunnen worden. Zelfs niet met de modernste materialen, bouwwijzen, su persnelle reddingsbrigades en communi catiesatellieten die in de naaste toekomst de positie van een schip tot op vijftien me ter nauwkeurig kunnen bepalen. Ook nu en straks kan één superstorm een ramp veroorzaken, want de bouw van schepen blijft mensenwerk. De stem van Kniertje is weliswaar fluisterzacht geworden, maar zal nooit verstommen. De vis blijft duur be taald. AAD STRUIJS NIET VERSTOMMEN waarom spitst men wel de oren bij ram pentijdingen? Boelmans Kranenburg heeft de indruk dat iedereen zich door ongelukken plotseling realiseert dat ondanks de perfectie van de scheepvaart en de vakbekwaamheid van de opvarenden zich toch omstandigheden kunnen voordoen waartegen schip en be manning niet opgewassen zijn. De mens verliest het dan van de natuur. Voorbeel den genoeg. In januari van dit jaar verging midden op de Atlantische Oceaan een 45.000 ton metend Duits vrachtschip. Van de 28 bemanningsleden is nooit meer iets vernomen. Enkele weken geleden nog ver dween een Noorse tanker met man en muis. En dat in een tijd waarin schepen beschikken over de modernste communi catie- en navigatiemiddelen. Een van de geredden van de SCH 21 „Arie van der Zwan", die op 11 december 1960 lek sloeg op het Zuiderhavenhoofd in Scheveningen. Een bomschuit, kapot geslagen tijdens de storm van 22 op 23 december 1894 te Scheve ningen zware storm in de nacht van 22 op 23 december 1894 vernielde een oot deel van de Scheveningse bommenvloot, die ter overwintering op et strand lag. e stoomtrawler IJM 116 „Silvain", een van de vele Nederlandse vis- rsschepen die met man en muis zijn vergaan. Deze afbeelding uit „De Uitkijk", het orgaan van de Nederlandse Zee mansvereniging „Volharding" uit 1912, toont wat de weduwen en wezen te wachten stond als zij alleen achterbleven. STEM VAN KNIERTJE IS FLUISTERZACHT GEWORDEN, MAAR ZAL schip zo onwaarschijnlijk dat al spoedig geruchten de ronde deden dat het een spionageschip was, dat door de Russische marine werd buitgemaakt. Een nauwgezet onderzoek wees dit verhaal naar het land der fabeltjes. „Uit het geval van de „Gaul" blijkt dat het plotseling verdwijnen van een schip zon der dat er technische of menselijke fouten zijn gemaakt als ongeloofwaardig wordt beschouwd. Velen zijn er zó van overtuigd dat ons menselijk kunnen en kennen in staat is rampen te voorkomen, dat zij ge neigd zijn alle ongelukken te verklaren door technisch of menselijk falen. De niet- deskundige zal zich echter bij het feit moeten neerleggen dat in een aantal ge vallen de kracht van wind en golven zo groot is, dat deze soms ons technisch ver nuft en het beste zeemanschap overtreft. Als het weer maar slecht genoeg is kan elk schip zinken". Rampen hebben naast veel menselijk leed ook grote financiële gevolgen. In het nog niet zo verre verleden stonden verzeke raars nogal wantrouwend tegenover het verzekeren van zo'n riskant bedrijf als de visserij. Omdat ze niet achter het net wil den vissen vroegen ze hoge premies. Scheepseigenaren vonden een goedkope re oplossing. Ze richtten zogenaamde „on- derlingen" op, waarbij de risico's samen werden gedekt. Als een schip verging be taalden de scheepseigenaren hun gedu peerde collega ieder een deel van de schade. Reeds in 1613 is sprake van een „onderlinge assurantie op het blijven en verongelukken van schepen en schuyten" te Maassluis. Later volgden ook Scheve ningen, Vlaardingen en Katwijk.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1979 | | pagina 19