Oud - piloten-
helpster
Joke Folmer
doet nu
pas 'haar
mond open'
Leidse vereniging
verleent diensten
ter eigen ontplooiing
Aad Singerlings vervulde Droomwens
verdieping van huizen
Katholieke schuilkerken
oogluikend toegestaan
fAD/REGIO
LEIDSE COURANT
DONDERDAG 29 NOVEMBER 1979 PAGINA 5
aterd
lur. I
t 2,
rjen
•en.
>onst«
dien
anda
neesti
kind
e aio
het
eopn
van i
ie Wij
nder
:leut<
medj
den o
a tele
twé
Folmer praat er nu pas de
eerste keer over, na
vierendertig jaar. Bij Bart
Rijnhout, de
Leidschendamse
buschauffeur die al
speurend en checkend zo
ontelbaar veel piloten en
oorlogsvliegtuigen
verzamelt voor zijn
toekomstige onthullende
boeken, vertelt deze
huismoeder van
Schiermonnikoog met
terughoudendheid over
toen. „Wat dat boek van
Bart over pilotenhulp in de
oorlogstijd betreft, dat
volgend jaar uitkomt, kan
ik alleen maar zeggen dat
ik het een hommage vind
aan al die stille werkers uit
die jaren. Ik vind het
ontzettend leuk, dat op deze
manier boven water komt
wat deze mensen gedaan
hebben. Het is ook erg goed,
dat door Rijnhout alles
dubbel nagetrokken wordt
en dat hij volkomen
objectief te werk gaat. En
dat na vierendertig jaar
waarin zoveel mensen
hebben gezwegen". Joke
Folmer (van *23) heeft het
bijna alleen over „wij",
zelden over „ik". In de
veertiger jaren, tijdens de
Duitse bezetting, was ze een
amper twintigjarig meisje
dat meer dan driehonderd
geallieerde in ons land
gecrashte vliegers op weg
naar de vrijheid heeft
geholpen: pilotenhelpster
uit overtuiging en nu aan
het goede adres bij Bart
Rijnhout die alles in een
nieuw boek nog eens goed
en verantwoord gaat
oprakelen.
In '42 begon Joke Folmer
actief koeriersdiensten te
verrichten. Samen met
anderen: „niemand heeft op
zichzelf kunnen werken".
„De jongens konden zich
niet meer in het openbaar
vertonen. Voor meisjes was
dat gemakkelijker. Je
sjouwde het hele land door
en zo legde je de meeste
contacten. Pakjes
wegbrengen,
persoonsbewijzen, wapens
voor knokploegen. Het had
een sneeuwbaleffect. Het
groeide aan. Echt angstig
ben ik nooit geweest. Als ik
de jongens, die vliegers, bij
me had, ja dan was ik wel
erg alert. Zelf ben ik nooit
gefouilleerd of
aangehouden, de eerste paar
jaar".
Een heel tijdperk later, nu
mensen zoals Rijnhout aan
het spitten zijn geslagen en
dat hele onderwerp van
oorlogsgeschiedenis
toenemend in de
belangstelling is komen te
staan, ziet een vrouw zich
weer als het meisje van
weleer. Joke Folmer: „Heel
vreemd, maar pas de laatste
paar jaar komt alles weer
sterk terug in mijn
herinnering. Dan zie ik wat
wij hebben meegemaakt,
met die jongens die gewond
waren of een shock hadden
opgelopen bij hun landing;
hoe ze in boerderijen
werden opgevangen en
verder op pad gingen.
Velen van hen werden
„ergens" op de weg terug
naar Engeland alsnog te
pakken genomen en
kwamen nooit meer veilig
aan. Ook dat waren
jongemannen waarvoor wij
ons hadden ingezet. Sinds
een paar jaar krijgen wij nu
uit Amerika, Australië,
Canada en Engeland vragen
Joke Folmer (rechts) op „werkbezoek" bij Bart Rijnhout
(met dochter Jennifer).
over adressen van
pilotenhelpers. Men wil
elkaar terugzien. De
behoefte daaraan is
groeiende aan beide zijden
van de oceaan. De boel
komt weer boven".
Er zijn twee organisaties in
ons land die zich
bezighouden met het leggen
van contacten tussen
voormalige piloten en hun
Nederlandse helpers. In het
zuiden opereert vooral „The
Escape" en dan is er „Allied
air crew helpers", waarvan
oud - koerierster Joke lid is.
Binnen die organisaties zijn
de nog ongeveer
Dit Amerikaans „Vliegend fort" B - 17 kwam in februari
'44 neer in een rietmoeras van de Noordoostpolder, een
paar maanden nadat het laatste water uit die nieuwe
Zuiderzeepolder was weggepompt. De Dinah Might"
kwam terug van een bombardementsvlucht op Bruns-
wijk. Drie bemanningsleden werden door de Duitsers ge
vangengenomen, zeven werden in veiligheid gebracht
door pilotenhelpers, waar Joke er één van was.
tweehonderd overgebleven
helpers actief en verder zijn
er ook veel sympathisanten.
Tegen het einde van '44 zag
het er niet naar uit, dat
Joke Folmer nog lang te
leven had. Ze werd op het
Centraal Station in
Amsterdam gearresteerd.
„Ze waren mijn moeder
gevolgd die naar mij op weg
was. Ik werd aangehouden
voor het feit dat ik in '42
vijf piloten geholpen had.
Van alles wat ik daarna had
gedaan was de Duitsers
blijkbaar niets bekend.
Maar dit was voldoende. Ik
sloeg niet door, goddank
niet. Veertien maanden heb
ik vastgezeten. Dan hield je
het meestal niet veel langer
meer vol. Bij de
ondervragingen werd veel
psychologische druk
gebruikt. De S. D. zorgde bij
voorbeeld voor bloemen op
de verjaardag van je
moeder en zo. Daar konden
velen niet tegen op den
duur. Op Dolle Dinsdag
werden we op transport
naar Duitsland gezet, na
officieel ter dood te zijn
veroordeeld tijdens een
proces in Utrecht".
De groep met Joke Folmer
werd van hot naar her
gestuurd, maar de
bescheiden van de
veroordeling kwamen
gelukkig steeds achterop.
„Steeds als we ergens in een
kamp aankwamen wist men
niet met wie men te maken
had en tegen de tijd dat de
papieren er waren, waren
wij al weer ergens anders
naar toe. Die
„administratieve fout" was
ons geluk. We hebben het
volgehouden tot en met de
Russische zone, na het eind
van de oorlog. Pas toen
dachten we aan ons einde.
Een volkomen chaos was
het er. Een paar maanden
later waren we in
Nederland terug. Vrij, maar
wel getekend".
Twee jaar terug ging Joke
met andere pilotenhelpers
op uitnodiging naar Canada.
Vorig jaar naar de Ver.
Staten, „waar we er weer
veertien hebben
teruggezien. En elke keer
als je weer zo'n grijnzend
gezicht zag, herinnerde je je
weer van alles. Ja, dat
kwam allemaal opnieuw
boven. Wat Bart Rijnhout
nu doet, met z'n passen en
meten en het nalopen van
al die gegevens, is
ongelooflijk. Hij kan er
afstand van nemen omdat
hij het allemaal niet heeft
meegemaakt. Ik ben
zielsblij, dat dit nu gebeurt,
want niemand van ons,
pilotenhelpers, kan dat
doen. Nederlandse
pilotenhelpers met hun
achterban: zo rond
achtduizend mensen
hebben, direct of indirect,
met die hulp meegedaan".
Joke Folmer, al weer heel
lang moeder van zes
kinderen: „Of ik het nog
eens zou kunnen doen
Ach, je hebt die veerkracht
niet meer, hè. Maar wat ik
nog heel sterk besef is, dat
niemand dit werk alleen
kon doen. Ik was een
radertje. Je had elkaar
nodig".
Toen Joke Folmer (ze
maakt niet zo vaak de
oversteek van
Schiermonnikoog naar de
randstad) vertrokken was,
zei Bart Rijnhout tegen mij
„Ze doet nou wel zo erg
bescheiden, maar ze is één
van de heel groten geweest
hoor
HERENSINGELKERK KAN NU TRANEN DROGEN
De Herensingelkerk is ge
red en Aad Singerlings
droomwens vervuld. Ten
minste, ik meen dit te moe
ten opmaken uit een dich
twerkje van de hand van al
eerder publiekelijk opgetre
den volksdichter Aad Sin-
gerling uit Leiden Noord.
Tijden terug roerde deze
plaatselijke bart zich rij
mend, teneinde jan en alle
man op te trommelen om bij
te dragen in de financiële
activiteiten die ontwikkeld
moesten worden om het
lekkende kerkdak van O.
L. Vrouw Hemelvaart en
St. Joseph waterdicht te
krijgen. Waarmee tevens de
kerk de nog enige kerk
van Noord") van sluiting en
ondergang bevrijd zou zijn.
De actie schijnt naar genoe
gen geslaagd. Aad Singer-
ling, dichtend aan de lopen
de band, het liefst in de
donkere uren vloeit over
van dankbaarheid en hij wil
iedereen die meegedaan
heeft deze dankbaarheid
ook tonen. Daarom verzocht
hij ons het afrondend ver
volg van zijn „Droomwens"'
(uit de dagen dat de drei
ging onafwendbaar scheen)
als algemene dankzegging
in de krant te zetten. Het
heet dan:
Een vervulde Droomwens
,In het Noorden van Leiden
blijft één kerkgebouw staan
U hebt helpen vermijden
dat dit óók weg zou gaan.
Het vertrouwen op de men
sen
die Christenen heten
overtrof nog mijn wensen
dat zal ik nimmer vergeten.
Want dank zij Uw baten
aan deze kerk gericht
kan het dak met zijn gaten
nu worden gedicht.
Om die mooiste klanken
ooit voor mij geklonken
wil ik allen bedanken
U schonk mij het vertrou
wen
dat bij mij zal blijven
daarop kan ik bouwen
en doorgaan met schrijven
En dat doe ik omreden
dat mijn dank blijft bestaan
want mijn droomwens is
heden
in vervulling gegaan"
AAD SINGERLING.
Aanmelding
LEIDEN Diegenen, die
van de faciliteiten van het
busproject gebruik willen
maken, kunnen bij de vol
gende instanties een aan
meldingsformulier krijgen:
alle verzorgingstehuizen,
stichting Interkruis (ver
krijgbaar bij kantoor en
wijkverpleegkundigen),
stichting Gezinsverzorging
(kantoor en gezinsverzorg
sters), stichting Diensten
centrum voor Gecoördi
neerd Bejaardenwerk
(dienstencentra en stede
lijk bureau), Leidse oude
renbonden (PCOB, ANOB,
en het RKOB) en bij de in
validebonden ANIB en
AMVO. De aanmelding
sformulieren moeten zo
snel mogelijk naar de
Stichting Sterbus Leiden
aan de Hooglandsekerk-
gracht 32 in Leiden wor
den opgestuurd.
JUNIOR KAMER LEIDEN HELPT
BEJAARDEN EN MINDER—VALIDEN
LEIDEN Een soort moderne Robin Hood-
bende heeft sinds kort de Sleutelstad als
werkgebied gekozen. Weliswaar stelen de
'bendeleden' niet van de rijken en schenken
zij aan de armen, maar hun belangeloze ac
tiviteiten komen wel degelijk aan de ge
meenschap ten goede. Deze gewijzigde ver
sie van de goedgeefse Engelse boogschutter
heet Junior Kamer Leiden. Zonder enige
vorm van winstbejag offeren de leden van
de Kamer vele vrije uren op om een nuttig
project op te zetten; vele lagen van de stede
lijke bevolking plukken daar doorgaans de
vruchten van. Als het 'project' eenmaal naar
behoren blijkt te functioneren, is daarmee
de taak van de Junior Kamer beëindigd en
wordt het project aan een willekeurige in
stantie overgedragen. Drijfveer voor de 'ka
merleden' is, dat door de activiteiten hun al
gemene ontwikkeling wordt vergroot.
De 'Junior Chamber of Commerce' werd in
1915 in de Verenigde Staten opgericht met de
bedoeling jonge mensen de gelegenheid te ge
ven zich persoonlijk te ontwikkelen door het
gezamenlijk uitvoeren van 'projecten'. Het suc
cesvolle initiatief groeide uit tot een wereldwij
de organisatie, die alleen in Nederland al zestig
afzonderlijke vestigingen heeft. De Junior Ka
mer Leiden, op initiatief van de Haagse- en Al-
phense Junior Kamer opgericht, is één van die
vestigingen.
De Leidse Kamer heeft momenteel vijfentwin
tig leden; minstens de helft van hen zijn acade
mici. De vereniging streeft ernaar zoveel moge
lijk personen met een verschillende achter
grond te krijgen. Mr H. Holthuis, lid van de
J.K.L.: „Een econoom mag zich echter bij een
project niet met de economische aspecten bezig
houden. Hij kan natuurlijk wel adviezen geven.
Het is de bedoeling, dat ieders gezichtsveld ver
breed wordt en dat bereik je niet door iets te
doen wat je dagelijks ook doet. Zo kan de eco
noom zich bezighouden met de jurisprudentie,
terwijl de jurist zich over de economische as
pecten van een project buigt. Beiden komen op
die manier tot verdere ontplooiing."
zijn er maar driehonderd personen nodig. Iets
meer dan zeven procent, dat moet lukken.", al
dus Holthuis.
Om de kosten te kunnen dekken heeft de Juni
or Kamer Leiden en informatief boekje over
Leiden samengesteld. In het prille begin lag het
in de bedoeling om er een boekje van te maken,
waarin zo ongeveer alle VVV- en gemeentege-
gevens waren opgenomen. In dat karakter is
echter verandering gekomen. De uitgave, die
momenteel bij de drukker ligt, is meer een
kijkboek over Leiden. In de uitgave staan op
een heldere manier een grote verscheidenheid
aan onderwerpen vermeld; openingstijden en
beschrijvingen van galeries, historische anek
dotes, tekeningen en meer algemene informa
tie. „Aan deze gewijzigde versie hebben we uit
eindelijk toch de voorkeur gegeven, omdat het
naar ons idee meer geld voor de bus in het
laadje zal brengen. Het boekje is zo geslaagd,
dat we eigenlijk een dubbel pre
worpen.", verklaart Holthuis.
Organisatie
Erkenning
Om als Kamer erkend te worden -de Leidse
Kamer is nog in oprichting- moet de adspirant
Kamer een zogenaamd oprichtingsproject ten
uitvoer brengen. Na veel onderling overleg be
sloot de Leidse Kamer een busproject ten be
hoeve van bejaarden en minder-validen te star
ten. Een aangepaste bus zal in Leiden alleen
voor bejaarden en minder-validen dertig halte
plaatsen aandoen, zodat vervoer naar moeilijk
te bereiken plaatsen voor hen mogelijk wordt.
Ongeveer een half jaar hebben de vijfentwintig
leden de schouders onder het project gezet. Het
einde is nu in zicht, want in december wordt de
bus in Leiden operationeel. Met dit nogal grote
project zijn de leden van de J.K.L. ervan over
tuigd bij het hoofdburau in Haarlem erkenning
te vinden. „Dit project moet volgens mij wel
slagen. Er zijn in Leiden vierduizend mensen,
die voor het aangepaste vervoer in aanmerking
komen en om het project draaiend te houden
Het grote probleem bij het opzetten van het
busproject lag onmiskenbaar op het organisato
rische vlak. De aanschaf van de bus bleek een
te verwaarlozen probleem. Weliswaar moesten
de leden zelf voor de financiële middelen zor
gen -niet uit eigen zak, want dan wordt het
project zeker afgekeurd- maar dat bleek met de
aanwezige know-how makkelijk te klaren. Hol
thuis: „De planning is het grote probleem, daar
kan je je geweldig op verkijken. Je moet pre
cies uitvissen op welk tijdstip je een bepaalde
activiteit laat plaatshebben. Je moet de capaci
teit van de bus en het aantal halteplaatsen be
palen."
Omdat de Leidse Juniorkamer aan geen enkele
andere organisatie een voorbeeld kon nemen,
werd hun taak niet vergemakkelijkt. Een der
gelijk project is namelijk nog nooit van de
grond gekomen. Wel is er in Leiden al eerder
met een busactie gestart, maar veel verder dan
een begin is het nooit gekomen.
Het verschil met andere verenigingen is vol
gens Holthuis, dat er bij de Junior Kamer Lei
den serieus en hard wordt gewerkt: Er wordt
bij ons niet constant geborreld, natuurlijk komt
dat er ook wel bij, maar toch zijn we actiever
dan de gemiddelde vereniging." Het komt dan
ook regelmatig voor, dat belangstellenden het
laten afweten, omdat het niet gezellig genoeg of
te serieus is. In principe kan iedereen, tussen
twintig en veertig jaar oud, van de vereniging
lid worden. Het adspirant lid loopt tenminste
twee van vier maandelijkse vergaderingen
mee. Als daarna nog de behoefte bestaat om als
lid toe te treden, is dat mogelijk. Holthuis ver
duidelijkt: „Indien mogelijk moet de figuur wel
in het geheel passen. Als we al vrij veel wis
kundigen als lid hebben, staan we niet bepaald
om mensen van diezelfde discipline te springen.
Maar het is in ieder geval moeilijker om het le
dental laag te houden dan om het tot grote aan
tallen te laten oplopen." Hetgeen de Junior Ka
mer Leiden in de toekomst -na een aanzienlijke
rustperiode- weer gaat ondernemen, kan met
nieuwsgierigheid tegemoet gezien worden.
WIM BUNSCHOTEN
Ingericht op eerste en tweede
LEIDEN De Appelmarkt is het deel van de
Nieuwe Rijn tussen de Hooigracht en de Heren
icht. Op de hoek van de Nieuwe Rijn en de
iddelstegracht had Cornelis Huygenszoon
van Swanenburch kort vóór 1660 een paar pan
den gekocht. Deze van Swanenburch was een
welgestelde katholiek en wanneer het waar is
wat er over pastoor Cornelis Duck wordt ge-
«egd, namelijk, dat hij meer de rijken dan de
armen opzocht, dan heeft dat de parochie, die
op de Hogewoerd bij de Jorissteeg bijeen
kwam, in ieder geval geen nadeel opgeleverd.
Ergens in die jaren van de zeventiende eeuw
*al de gemeenschap, die vroeger tot de Pieter-
sparochie behoorde, zich onder de schutse van
Willibrord gesteld hebben, zoals de tweede pa-
jrcbie Bonifatius als kerkpatroon koos. Die
en' Bonifatiusstatie betrekt in 1977 het genoemde
pand aan de Jorissteeg na de twee bovenverdie
pingen geschikt te hebben gemaakt voor een
palerijkerk. Via de Langebrug wordt die groe-
Ptring de Petrusparochie aan de Lammen-
schansweg.
Hoe merkwaardig het misschien ook mag klinken:
de stedelijke overheid, die eigenlijk het oprichten
van schuilkerken krachtig moest bestrijden, heeft
geen moeite gespaard om ons een inzicht te geven
in grootte, inrichting en plaats van die verscholen
kerken. Om te voorkomen, dat men zonder toe
stemming nieuwe ruimten bij de bestaande zou
trekken of zelfs nieuwe kerkjes zou inrichten,
werden regelmatig door de stadstimmerman opme
tingen verricht. De oudste tot nu toe bekende op
meting dateert van 6 februari 1680. A. Bredevelt
noteert op die dag: de kerek staende op de Nieuwe
Rijn op de hoeck van de Middelste graght hebbe ik
lanck bevonden 58 voeten ende breet 25 voet. Uit
die opmerking blijkt ,dat alle schuilkerken een
goede huislengte lang zijn.
Omdat de Staten van Holland op 21 december 1731
een plakkaat uitgevaardigd hebben, waarin staat,
dat schuilkerken qua aantal niet mogen worden
uitgebreid, qua uiterlijk niet als kerk herkenbaar
mogen zijn en in wezen ook niet gewijzigd mogen
worden, vraagt de dan fungerende pastoor van de
Willibrordstatie in 1745 aan het stadsbestuur of ze
geen ontheffing kunnen verlenen van het veran
deringsverbod. Er valt namelijk te weinig licht in
de kerkruimte binnen. Stadstimmerman Pieter
van Drongen gaat onmiddellijk kijken en consta
teert kennelijk ook, dat het wat te duister is. Onge
twijfeld op zijn advies verleent het stadsbestuur
aan pastoor Adrianus van Dijk toestemming om de
ruimte meer licht te geven door vergroting van de
ramen „in de langte een half voet en in de breette
tien duymen".
Alle katholieke schuilkerken hebben met elkaar
gemeen, dat zij op de eerste en tweede verdieping
van de huizen zijn ingericht. Men begon op de eer
ste verdieping te kerken en wanneer er teveel ge
lovigen kwamen, werd het plafond naar de tweede
verdieping doorgezaagd, zodat er langs de zijmuren
en de achtermuur een soort balkons in de kerk
ontstonden. Op die balkons kwam het licht binnen
via ramen, die eigenlijk dakramen waren, beschut
door de daken van omliggende huizen. Juist om
wille van die beschutting werden schuilkerken
dan ook nooit ingericht in hoekhuizen. Een hoek
huis kon wel tot de kerk behoren, maar dan werd
daar op de eerste etage de sacristie ingericht en -
dat gebeurt namelijk op de Appelmarkt - de bene
denverdieping voor winkelruimte verhuurd. In
het tweede huis woonde beneden de pastoor en in
het derde de huishoudster, alleen op de begane
grond. De ingang van de kerken was altijd aan de
zijkant, nooit aan de kant van de weg. Wanneer
Frans van Mieris zijn „Beschrijving der stad Ley-
den" uitgeeft, maakt hij dan ook géén melding van
een statie aan de Appelmarkt, maar aan de Mid
delstegracht
Wanneer een grote groep men»en op een zondag
bij elkaar komt, weet ieder in de omgeving toch
snel, dat ze dat niet doen om koffie met elkaar te
drinken, maar voor de belijdenis van hun gods
dienst. Het is dan een koud kunstje voor de Schout
om ze daar op te wachten en te bekeuren. In het
begin gebeurde dat ook wel, maar later steeds min
der. Het plaatselijk hoofd van de politie had spoe
dig in de gaten, dat hij dan wel op verschillende
plaatsen tegelijk moest staan, want men bleef toch
komen. Op die manier ontstond de zogenaamde
oogluiking.
De Schout moest bekeuren, maar wanneer hij de
een wel een boete oplegde en de ander 'niet, was
dat onrechtvaardig. Men verzon daar een simpel
trucje op. Als de katholieken de Schout bij vooruit
betaling per jaar een boetebedrag uitkeerden, zou
hij ze gewoon met rust laten door zijn ogen dicht te
doen. Men bedekte die feitelijke corruptie door te
spreken van de vaste recognitie. Tegenover die
jaarlijks terugkerende som stond de occasionele re
cognitie, het bedrag dat verschuldigd was bij de
komst van een nieuwe pastoor of kapelaan. Om die
recognities te kunnen betalen werd er in de verdo
ken kerken gecollecteerd. Die collecte zal ieder
jaar warm zijn aanbevolen, want wat er boven het
recognitiegeld ontvangen werd, ging in de kas van
het armbestuur. We weten, dat men zeer vrijgevig
was. In 1744 bij voorbeeld ontving de armenkas
ruim 700,- uit het surplus van 1200,- dat men
tot vrijheit van de Roomse religie binnen Leyden
in het mandje, zakje, bakje of schaaltje had gestort
Die oogluiking was een zo vanzelf sprekende zaak
geworden, dat de Staten van Holland in 1751 be
paalden, dat iedere stad zelf maar moest vaststellen
hoe hoog het recognitiebedrag moest zijn. De
Schout maakte er J 900,- van. Zijn opvolger vond
drie jaar later 400,- hoog genoeg.