Wie
is
er
bang
voor Sinterklaas?
Oh, kom
er eems
kijken...
Kinderpsycholoog
Wolters:'Lekkere
angst'
kan geen kwaad
Een boekbespreking door Paula Gomes
psycholoog
Wolters: „De
sintvertelling
bij de
ontwikkeling
'e figuur van sinterklaas kan
el positief werken voor een
d. Voorwaarde is natuurlijk
t de ouders sinterklaas niet
^ls boeman voorstellen. Hem
MBiet gebruiken om hun eigen
1 lacht te versterken".
kinderpsycholoog Wim
''vyolters, verbonden aan het
ilhelmina kinderziekenhuis
in Utrecht, tilt niet zo zwaar
aan de angst voor sint en piet.
Volgens hem is ieder kind wel
een beetje bang, „maar", zegt
hij, „dat kan geen kwaad, dat
is 'lekkere angst', geen echte
angst".
Kinderen die erg tegen het sinterk
laasfeest en vooral tegen de ontmoe
ting met de sinterklaas zelf opzien,
zijn over het algemeen ook in hun
normale doen al angstig, vindt Wol
ters. „Je ziet dat met name bij over-'
beschermde kinderen, die hebben
moeite met alles wat zich buiten de
eigen vertrouwde omgeving af
speelt. Voor die kinderen betekent
de sinterklaastijd een mogelijkheid
om allerlei angsten op één punt te
concentreren".
Opmerkingen als „Pas op, ik vertel
het aan sinterklaas", „Denk erom,
alles komt in het grote boek" of
„Als je niet lief bent, neemt Piet je
mee" dragen evenmin bij tot een
prettige sinterklaasbeleving. „Het is
verkeerd om kinderen de schrik
aan te jagen", zegt Wolters, „maar je
moet ook de positieve kant van de
angstbeleving niet wegvlakken. Net
als volwassenen vinden kinderen
het best wel spannend om af en toe
een beetje met angst te spelen".
Omdat sinterklaas de man van het
oordeel is en piet niet meer dan zijn
knechtje richt eventuele angst zich
ook altijd op de goedheiligman.
Wolters: „Van Piet worden wel ver
velende dingen vertelt, de zak, de
roe, maar kinderen beseffen heel
goed dat piet zelf geen beslissingen
neemt. Piet is een speelse jolige fi
guur; Sinterklaas representeert de
buitenwereld, staat voor acceptatie
of afwijzing".
„Vragen die een kind zich stelt
zoals „Ben ik iemand waarvan ge
houden wordt" en „Ben ik iemand
waarover men tevreden is" worden
door sinterklaas beantwoord. En af
hankelijk van die antwoorcfen voelt
een kind zich binnen zijn eigen
groep aanvaard of uitgestoten. Bang
zijn voor sinterklaas betekent dan
ook bang zijn voor uitstoting en de
vernedering die daarmee gepaard
gaat. Sinterklaas is een rechter, ie
mand die goed en kwaad tegen el
kaar afweegt".
Sinterklazen die alleen de stoute
dingen noemen en nooit eens prij
zen, zijn slechte sinterklazen. „Uit
gestoten worden is het ergste wat
een kind kan overkomen", vertelt
Wolters. „Een sinterklaas die een
kind naar voren haalt en dan over
bedplassen of nagelbijten begint,
richt veel schade aan. Maar ik ge
loof, ik hoop dat de meeste sinterk
lazen van tegenwoordig wel beter
weten. Overigens zou een onder
zoek naar de gevoelens van sinterk
lazen best interessant zijn. Je hebt
mensen die jaar in jaar uit voor sin
terklaas spelen, dat doen ze niet
voor niks. Ik denk dat er heel ver
bazende dingen zouden uitkomen
als die mensen openhartig zouden
vertellen. Gevoelens van macht, er
otisch gevoelens misschien ook. Het
is als met carnaval, een masker
geeft bescherming en maakt veel
mogelijk".
Positief van het 5 december-gebeu-
ren vindt Wim Wolters het verhaal
waar alles op steunt. „Sinterklaas
die oud als hij is toch met een paard
de daken opgaat, in Spanje in een
groot kasteel woont met allemaal
knechtjes om zich heen en eens in
het jaar, op zijn verjaardag, met het
grote boek en een schip vol cadeaut
jes naar Nederland komt, goed be
loont en kwaad bestraft. Het is een
vertelling die heel mooi aansluit en
inspeelt op de wereld van de kleu
ter. Op zijn gevoeligheid, zijn moei
te met het verschil tussen fantasie
en werkelijkheid, zijn pogingen om
zelfstandig te worden door zich af te
zetten tegen zijn ouders, en zijn ge
wetensontwikkeling".
Vooral dat laatste noemt Wolters
een belangrijk positief punt. „Sin
terklaas is zo ongeveer de enige die
een kind nog op waarden en nor
men wijst. Het is een heel duidelijk
probleem van deze tijd dat kinderen
niets aangereikt krijgen om een ei
gen geweten mee op te bouwen. Al
les is te krijgen, alles is te pakken,
alles mag en er is weinig meer echt
fout. Ouders verwennen veel en ei
sen weinig. Ze zijn meestal erg bezig
met zichzelf en behoorlijk op drift.
De deconfessionalisering, de roerige
jaren zestig en de toegenomen wel
vaart hebben daar' het nodige toe
bijgedragen. De Amerikaanse socio
loog Lasch heeft daar een heel in
teressant boek over geschreven:
'The culture of narcissim' oftewel
de cultuur van het narcisme. Hij be
weert dat met name de capaciteit
van de moderne mens om normen
en waarden te verinnerlijken, ver
loren is gegaan. Volgens zijn theorie
krijg Je daardoor op den duur een
nieuw type mens. Een soort die al
leen nog maar kan leven door een
constante bevrediging van de be
hoefte aan uiterlijke erkenning".
Een griezelige toekomstvoorspel
ling. Toch is het begin al gelegd: de
opkomst van het sociale geweten,
denken en doen wat 'men' in de ei
gen kring verwacht. Wolters: „Met
een sociaal geweten kom je niet ver
der dan spiegelen en conformeren.
Dat is wezenlijk anders dan zelf een
lijn bepalen. Daarom, als er nou
eens in het jaar een man komt in
een lange rode jas en met een mijter
op zijn hoofd die kinderen in hun
kleuterperiode nog iets vertelt over
goed en fout, dan vind ik dat prima.
Misschien helpt het een beetje".
Granèr (Leopold 13,90 voor 6 jr.
e.o.) en vertaald docr Dolf Verroen.
Louis Moe maakte er suggestieve il
lustraties bij.
Wat sprookjes betreft, Dolf Verroen
die dit jaar een zilveren griffel
kreeg en wiens verdienste het voor
al is met een grote direktheid de
werkelijkheid voor het jonge kind
neer te zetten, kwam nu kort na el
kaar met twee sprookjes: „De Stot
teraar" (Leopold 12,50) waarin
aan kleine stotteraartjes wordt ge
toond dat het er meer om gaat wét
je zegt dan hóe je dat doet en „De
vis en de jongen" (Leopold 13,50),
waarin nu eens niet een vis maar
een hengelend jongetje aan de haak
wordt geslagen. Hij wordt onder
water getrokken, in de pan gehakt
en opgegeten. Of het niets is. De
kleintjes krijgen hier niet zo zeer
met het probleem van de dood te
maken als met het feit dat je er
plotseling niet meer kan zijn. Weg.
Hoe kan dat? Bij dit in wezen ern
stige verhaal maakte Ton Frederiks
heel verdienstelijk amusante teke
ningen. Ik wil ook nog wijzen op
het griezel-element in het verhaal.
Het wordt in hedendaagse boeken
niet of nauwelijks meer aangetrof
fen. Wie wil griezelen moet het
hoofdzakelijk bij de oude bekende
sprookjes zoeken.
Zo komt Lemniscaat met „Het dap
pere snijdertje" van de gebroeders
Grimm (f 14,50), waarin een onbe
duidend kleermakertje zeven vlie
gen in één klap slaat, letterlijk en
figuurlijk want dit feit helpt hem
met veel bluf een prinses en een
half koninkrijk te bemachtigen. Het
verhaal werd geïllustreerd door
Svend Otto wiens oeuvre vorig jaar
bekroond werd met de Hans Chris
tian Andersen-prijs.
Ook wil ik de aandacht vestigen op
een hernieuwde druk van de volle
dige uitgave van de sprookjes van
Grimm (Lemniscaat). Voor de lief
hebbers een prachtig boek van 500
pagina's met bijdragen van verschil
lende illustratoren, o.a. van de
eveneens bekroonde Lidia Postma
van wie ook de omslag is. Het boek
kost 64,-. Geen kleinigheid. Maar
misschien dat Sint Nicolaas het er
voor over heeft wanneer hij weet
dat hij er het hele gezin een plezier
mee doet.
nnenkort komt Sint Nicolaas
ser bij u aankloppen. „Oh - kom
eens kijken niet alleen wat ik
mijn schoentje vind, het lied zou
et evenveel recht gezongen kun-
in worden voor de kleuter- en
uterboeken die in groten getale
i de markt kwamen,
in Mitsumasa Anno verscheen
Iet bos van Anno" (Ploegsma
14,90). Niet alleen een kijk- maar
k een zoekboek. De Japanse teke-
ar heeft zich in korte tijd een we-
ldfaam veroverd. Zijn boeken zijn
et recht kijkboeken. Tekst is er
et of nauwelijks bij nodig. 'De
trvolle prenten hebben genoeg te
ggen. In deze laatste uitgave
iemt hij de kijkers mee op een
•swandeling. Net als in de vrije
ituur moet je dan ook hier je ogen
ed de kost geven om alle dieren
ontdekken die zich tussen het ge-
aderte ophouden. Misschien moet
er zelfs wel een rare houding
or aannemen, want wie deze fan-
ïierijke illustrator wil volgen moet
:h wel in bochten kunnen wrin-
n. Het resultaat is de moeite
lard zowel voor grote als kleine
lensen.
„De appels zijn weg" van Sigrid
euck .(Lemniscaat 16,-) worden
de tekst verschillende voorwer-
en door een tekeningetje weerge-
jeven, zodat de peuter bij het voor-
pzen actief kan worden ingescha
keld door hem de afbeeldinkjes te
iten benoemen, fcen goede manier
i op speelse wijze zijn woorden-
hat te vergroten.
|pk Burny Bos die in zijn radio-uit-
sndingen laat zien dat hij op een
jpnvoudige manier hele jonge kin
ieren weet te benaderen, komt sa-
|en met de tekenaar Peter van
npenhout met prentenboeken
iarin wat van de kleintjes wordt
ivraagd. Peuters met een goed op
merkingsvermogen zullen heel wat
n de kleurrijke tekeningen kunnen
snwijzen, terwijl in de enkele re-
fels tekst ook af en toe een vraag zit
£aarop het antwoord in de illustra-
te vinden is. De deeltjes die van
fevig karton zijn heten „We maken
|en ritje", „De dieren in de natuur",
pnweer en wind" en „Lekker bui-/
ïh".
'an de tekenaar Peter Spier, een
meester in het weergeven van de-
tails, waarbij ook zijn gevoel voor
humor naar voren komt, verscheen
„Alweer niks te doen" (Lemniscaat
16,50). Een verhaal over twee jon
gens die zich vervelen en dan op
het opwindende idee komen een
vliegtuig te bouwen. Hun niets ont
ziende vindingrijkheid kent geen
grenzen wanneer ze hiervoor de on
derdelen bij elkaar moeten zien te
krijgen. En hoe fantastisch het re
sultaat dan ook mag zijn, dat kan
nooit goed aflopen. Ook hier is
maar zeer weinig tekst toegevoegd.
Voor de technici in spé echter is
achterin het boek een overzichtelij
ke tekening met uitvoerige beschrij
ving van een vliegtuig gegeven.
Wie ben ik?
„Oh - kom er eens kijken het
zou ook gezongen kunnen worden
voor „Wat-een-troep", de kleine Af
ghaanse hond in het gelijknamige
boek van Frank Muir (Kosmos
17,50). Wat-een-troep ziet er niet
uit doordat van alles en nog wat in
zijn verwarde haren blijven kleven
wanneer hij nieuwsgierigals hij is
overal en nergens uithangt. Maar
zijn nieuwsgierigheid heeft een we
zenlijke drijfveer. Wie ben ik?
vraagt hij zich voortdurend af. Als
hij na veel narigheid schoongelikt
door zijn moeder, veilig tegen haar
aan in de grote hondemand ligt
weet hij het nog niet, maar tevreden
gaat hij slapen, want wie weet zal
hij er misschien eens achter komen.
Een goed boek met geestige teke
ningen dat de kleuter in aanraking
brengt met het identiteitsprobleem.
Niet dadelijk maar ongetwijfeld zal
er eens een tijd komen dat ook het
kind zich zal afvragen wie het dan
wel is om eveneens tot de ontdek
king te komen dat het antwoord
hierop niet zo één twee drie te ge
ven is, maar wie weet later of mis
schien nooit
In „Thomas Bimbam" van Robine
Clignett (Kosmos 17,50) vertelt
een man met een belletjesmuts, een
trekharmonika en een grote trom
op zijn rug die hij met een voet be
dient (Koperen Ko uit Rotterdam?)
het verhaal van de jongen die hij
eens zelf was. Niet op zoek naar het
antwoord op de vraag wie hij dan
wel is maar op zoek naar „het land
van de Kleine Koningin". Een land
waar hij eens was maar dat hij kwijt
raakte nadat hij was ingeslapen.
Wanneer hij in het bezit komt van
een boekje waarin de geheime weg
er heen staat aangegeven is hij al
aardig op weg maar volwassen
geworden is hij er nog niet en nog
steeds op zoek. Ook hier zal de die
pere betekenis de kleintjes ontgaan.
Ze zullen het alleen een mooi ver
haal vinden en met plezier naar de
prachtige prenten kijken. Wie weet
zullen ze als ze ouder zijn zich het
verhaal herinneren en dan ook de
bedoeling er van begrijpen.
Sprookjes
Hetzelfde is waarschijnlijk het geval
met de uitgave „De timmerlui ko
men" van Arild Nyquist met teke
ningen van Morten Kristiansen
(Lemniscaat 14,50). Een verhaal
met een moraal. Over een klein
eenvoudig huisje dat steeds groter
en deftiger wilde worden. Twee
timmerlieden waren, zolang ze
Een illustratie
uit de
volledige
uitgave van
Grimm.
Tafeltje dekje,
ezeltje strekje
en Knuppel uit
de zak,
getekend door
Ineke Osirio
Lobato-
Wiersema,
uitgegeven
door
Lemniscaat
1979.
maar pannekoeken kregen, steeds
weer gek genoeg aan deze wens te
voldoen. Tot op een dag het huisje
zo groot en deftig maar ook zo onge
zellig was geworden dat het toch
maar weer het oude kleine eenvou
dige huisje van vroeger wilde zijn.
Of met andere woorden: blijf wie je
bent, dat is goed genoeg.
Dan is er nog het jongetje dat alles
weggeeft „Basje Baas". Tijdens een
boswandeling in de nieuwe kleren
die hij pas gekregen heeft, ontmoet
hij allemaal dieren die iets van hem
nodig hebben en iedereen kan van
hem krijgen wat hij hebben wil tot
Basje Baas zelf poedelnaakt tussen
de bomen staat. Dan blijkt dat wie
anderen uit de nood geholpen heeft
wanneer hij zelf in nood zit op zijn
beurt geholpen wordt. Of zou het
verhaal een sprookje zijn? „Basje
Baas" is geschreven door Cyrus