Zeker is... Proef deLeidse Spaart in tijd, dan hebt ge in nood" doet nog steeds opgeld Beleggen in wijn riskante zaak SPAARBIIJETTEN V DEN HAAG Honderdvijftigduizend I Nederlandse gezinnen verkeren door de last van hun schulden in kleine tot onoverkomelijke, financiële nood... Hebben we het goede vaderlandse spreekwoord vergeten: „Eén penning vergaard is twee gespaard"? De cijfers bewijzen het tegendeel. Op de nog steeds populaire spaarbankboekjes plus allerlei andere (spaar)bankrekeningen die de oude sok onder het bed zijn komen vervangen, blaakt een bedrag van tegen de 100 miljard gulden. Zo vet hebben we met z'n allen het nationale varken gemest. De heer N. ter Wolkbeek hier voor zijn eigen spaarpottenmuseum ziet ook voor het vrijwillig sparen een zonnige toekomst. TEL UIT JE WINST... Voorop lopen de Rabo-banken met een pot van boven de 40 miljard. De algemene banken (die tot de vijftiger jaren alleen zakenrekeningen kenden, maar zich sindsdien hongerig op de spaarmarkt hebben gestort) zijn met ruim 25 miljard indrukwekkende tweede. Dan volgen de bondsspaarbanken met zo'n 16,5 miljard en de Rijkspostspaarbank met tegen de 15 miljard. De bankspaarbanken overschreden onlangs de 1,5 miljard. Voeg bij deze officieel geboekstaafde bedragen de 10 miljard gulden of meer die in Nederland gewoon zoek zijn geraakt in het mysterieuze labyrint van de pegulanten die vrolijker gaan blinken naarmate ze zwarter zijn, en het wordt enigszins duidelijk hoezeer het gezegde „Spaart in tijd, dan hebt ge in nood" nog steeds opgeld doet. „Als kranten, televisie en regering ons voortdurend voorhouden dat we maar raak lenen (hetgeen overigens zeker niet helemaal waar is), dan mag toch wel eens gezegd worden dat we nog nooit tevoren met z'n allen zoveel bij elkaar gespaard hebben", grijnst het Spaarbankjournaal, orgaan van de spaarbanken die zijn aangesloten bij de Nederlandse Spaarbankbond. „Drieënnegentig miljard in 1978; dat is een stijging van maar liefst 19,3 procent ten opzichte van 1977 toen er nog slechts (dit tussen aanhalingstekens) 78 miljard op de banken stond. Met andere woorden; bijna iedere Nederlander spaart". Spaarpotten Het beeld wordt bevestigd door de heer N. ter Wolkbeek, oud directeur van de Spaarbank voor de Stad Amsterdam, die tegenwoordig Centrumbank heet, en eigenaar van de grootste spaarpottenverzameling ter wereld, 12.000 stuks van de vijftiende eeuw tot heden, blijvend tentoongesteld in het Spaarpottenmuseum aan de hoofdstedelijke Raadhuisstraat. Langer dan veertig jaar is hij in het spaarwezen actief geweest en hij heeft de wonderbaarlijke geldvermenigvuldiging met eigen ogen aanschouwd. „Toen ik bij de Spaarbank voor de Stad Amsterdam binnenkwam, stond er 60 miljoen; toen ik er afscheid nam ruim 2000 miljoen". Sommige kijkers in troebel koffiedik zeggen dat de individuele spaarmotieven in betekenis afnemen. Immers: het sparen voor de oude dag wordt meer en meer vervangen door pensioenvoorzieningen. Voorts is de zorg voor nagelaten betrekkingen als spaarmotief minder belangrijk door de stijging van de gemiddelde levensduur. Wanneer de erflater overlijdt, zijn de erfgenamen doorgaans zelf al in staat brood op de plank te brengen, en mochten ze in afhankelijke toestand achterblijven, dan kunnen ze schuilen onder de paraplu van sociale voorzieningen. Afbetaling Ook komt er klad in het zogenaamde doelsparen met het oog op de aanschaf van duurzame gebruiksvoorwerpen en wel als gevolg van de opkomst van het afbetalingskrediet. Dat het spaarbedrag zich in Nederland toch nog rond de 20 procent van het nationale inkomen beweegt, moet voor een groot deel worden verklaard uit de hoge ondernemingsbesparingen en overheidsbesparingen en uit het grote aandeel van de verplichte of semi-verplichte gezinsbesparingen in het raam van pensioenvoorzieningen. De gezinsbesparingen die vrijwillig worden gedaan, bedragen slechts iets meer dan een kwart van het totaal, aldus deze stemmen. De heer ter Wolkbeek daarentegen ziet ook voor het vrijwillige sparen een zonnige toekomst weggelegd. „Ik weet hoe gemakkelijk het tegenwoordig is rood te gaan staan of op een andere manier aan geld te komen wanneer je een aankoop wilt doen die je financiële draagkracht van het moment te boven gaat, een aankoop dus waarvoor je vroeger zou hebben moeten sparen. En ik weet dat in onze kringen nog steeds de vuistregel van kracht is: leners worden nooit spaarders. Toch vind je in elk Nederlands gezin gemiddeld twee spaarbankboekjes..., zo vat ik alle bestaande spaarvormen gemakshalve maar even samen. Bovendien durf ik voorspellen dat het vrijwillige sparen gegarandeerd nog zal toenemen. Ten eerste zullen de lonen die nu nog in het fameuze zakje worden uitbetaald, steeds meer via salarisrekeningen gaan lopen, hetgeen spaarbevorderend werkt. Ten tweede draait de economie niet zo best en een andere vuistregel bij ons luidt: in tijden van neergang wordt er meer gespaard, doodeenvoudig omdat mensen grote aankopen achterwege laten". Spaarzucht Zijn gunstige prognose dat de groep Nederlandse spaarders nog aanzienlijk zal uitdijen, baseert de heer ter Wolkbeek ook op het feit dat de jeugd van kindsbeen af spaarzucht wordt bijgebracht. „Dat merk ik hier in het Spaarpottenmuseum. We vragen zo'n schoolklas die op bezoek komt, voor de lol-wel eens: wie van jullie heeft er zelf een spaarpot? Nou, dan gaan praktisch alle vingertjes omhoog. Je ziet het trouwens ook aan de belangstelling voor de Piekfijnrekening, de Zilvervloot en dat soort stimulerende spaarvormen voor de jeugd. Als de kinderen zestien, zeventien jaar worden, neemt de interesse af; dan blijken ze sparen min of meer belachelijk te vinden. Maar op iets oudere leeftijd beginnen ze weer, want dan moet er een uitzet komen of een huisje of een auto. En dan zie je hoe de ervaringen die ze als jeugdspaarder hebben opgedaan, rente gaan afwerpen. Ze hebben leren omgaan met geld. Het is niet iets vreemds voor ze waar ze mee schutteren. Ze hebben een stuk zelfstandigheid bijgebracht gekregen. Ze kunnen op eigen benen staan". Er bestaat een vorm van sparen die gericht is op het sparen zelf. De heer ter Wolkbeek noemt dit „het geperverteerde sparen" die het middel tot doel maakt. De vrek, de gierigaard doet dit. Zijn tot klauwen verkrampte vingers beheersen menig kindersprookje en ook in de grote-mensenliteratuur komt hij er ongenadig af sinds de Romeinse blijspeldichter Plautus hem in de tweede eeuw voor Christus als eerste ten tonele voerde. Onze eigen goudeneeuwse Hooft laat de hoofdpersoon van „Warenar" verzuchten: „O pot, wat heb je me een hartzeer bezorgd. Ik zal m'n leven geen potten met geld meer bewaren. Ik ben dat spel al moe". Spaarzaamheid en gierigheid mag men niet met elkaar verwarren, waarschuwt Ter Wolkbeek. „Zo maatschappelijk nutteloos als het laatste is, zo heilzaam, ook voor de samenleving, is het eerste... het sparen waarbij men het bespaarde tijdelijk en tegen vergoeding door een ander laat gebruiken. Een groot stuk woningbouw kan dank zij die spaarpenningen verwezenlijkt worden. En wat zou er van ons bedrijfsleven terecht komen als de spaarders of beleggingsinstituten (spaarbanken) geen aandelen kochten?" Ondoordacht Sparen is mooi, maar het gebeurt vaak ondoordacht, weten ze bij de spaarbanken. „Eigenlijk ook logisch. Per folder en advertentie wordt de hedendaagse Nederlander overstroomd met tientallen verschillende spaarmogelijheden. Tel dan je winst maar eens precies uit". Er is alweer een vuistregel die bij alle vormen van sparen opgaat. Hij luidt: hoe langer iemand zijn geld vastzet, des te hoger de rente. Zo levert een dagelijks opvraagbare spaarrekening ongeveer 4 procent rente op, maar men vangt al gauw 7 tot 8 procent wanneer men bereid is twee jaar lang van zijn spaarcentjes af te blijven. „Toch is het niet verstandig", aldus een sportief advies, „altijd volgens goed koopmansgedrag de hoogste winst, dat wil zeggen de hoogste rente, te nemen. Veel beter is het om in eerste instantie de hoogte van de rente te vergeten en te kijken naar de tijd waarvoor men zijn geld wil vastzetten. Wat is mijn bedoeling? Hoe liggen mijn behoeften? Een verbouwinkje over drie maanden of de overstap van een huurflat naar een eigen huis over vier jaar? Hou ik per maand honderd gulden over of ligt er een erfenisje van tien mille op tafel? Zet uw eigen wensen en mogelijkheden voor uzelf goed op een rijtje voordat u naar de spaarbank stapt". In 1817 zagen te Workum, Haarlem en Bodegraven de eerste Nederlandse spaarbanken het licht ten behoeve van „kleine luyden en dienstboojen". Als voortrekker fungeerde de „Maatschappij tot Nut van 't Algemeen". Het waren sociale instellingen zonder winstoogmerk en dat zijn ze gebleven, hoezeer de kommervolle Jan Modaal van die dagen ook plaats heeft gemaakt voor de welvarende Nederlander met een spaarcent die gemiddeld 3000 gulden bedraagt. Zo kunnen de spaarbanken u eerlijk in de ogen blikken wanneer ze verzekeren: „Wij zijn er van oudsher aan gewend u op grond van uw behoefte te adviseren over de voor u beste spaarvorm, van heel klein tot groot". Waarachter meteen de wervende tekst: vast staat in elk geval: dat sparen de laatste jaren weer veel interessanter is geworden, dit dank zij de teruggelopen inflatie die vorig jaar met 4,1 procent het laagste peil sinds 1970 bereikte. Bovendien is sinds vorig jaar de eerste 200 gulden rente die men ontvangt, belastingvrij en zal het douceurtje omhoog gaan naar 700 gulden, mocht dit voorstel in de jongste miljoenennota genade vinden bij het parlement". „JALOERSE JAREN" VAAK SPELBREKER DEN HAAG „Geloof me: een wijn, die je direct na de oogst voor drie gulden de fles koopt, wordt er nooit eentje van vijfentwintig gulden. Maar een flea van zeven, acht of negen gulden heeft die mogelijkheid soms wel in zich. Als je die koopt beleg je puur in genot, want wanneer de wijn op dronk is na een aantal jaren, is hij zo duur geworden dat je hem op dat ogenblik normaliter niet meer zou kopen omdat hij te prijzig is geworden". Met de wijnoogst voor de deur praat de Enschedese wijnkoper Dick van Brandwijk (34) met opvallend gemak over de mogelijkheden om in wijnen te beleggen c.q. te speculeren. „Je kunt daarbij vreselijk het schip in gaan", waarschuwt hij bij voorbaat. „Neem bijvoorbeeld de Lafite Rothschild van 1972. Die werd destijds gekocht voor 30 gulden de fles. En nu, zeven jaar later, brengt zo'n fles misschien 34 a 35 gulden op. Kijk, dan haal je geen rendement uit je belegging". Van Brandwijk wil met zijn verhaal zeggen dat een klinkende naam in de rode Bordeaux-wijnen nog geen garantie is voor een beleggingsavontuur-met- zekere-afloop. „1972 Was een veel te licht jaar om op te leggen", zo verklaart hij. „Daarentegen waren 1965 en 1976 klassieke jaren, die fantastische wijnen hebben opgeleverd. De prijzen daarvan stijgen bij wijze van spreken met de dag. 1965 is praktisch al helemaal niet meer te koop en 1976 slechts bij mondjesmaat. De prijs van die wijnen zijn op dit ogenblik het viervoudige van wat ze aanvankelijk hebben gekost. Dus van de prijs in het oogstjaar". Ook de Beaujolais van 1976 laat Van Brandwijk de revue passeren. Een wijn die hij in december van dat jaar in Frankrijk kocht voor 9 a 10 francs. In het voorjaar van 1979 was deze wijn (inkoop) gestegen tot 22 a 24 francs. Eenzelfde ontwikkeling laat de Chablis zien, die op dit ogenblik zeer gewild is bij de handel omdat de wijn een aantal misoogsten achter de rug heeft en dus schaars is. „Er zijn voor het beleggen in wijnen een drietal grondregels", gaat Van Brandwijk verder. „In de eerste plaats moet je alleen maar wijnen van een goed jaar kopen, van een topjaar liefst. Die wijnen moeten afkomstig zijn van een goed huis, dus van een bekend chateau in Bordeaux of van een goede domaine in Bourgogne. En verder moet je bekend zijn met Het beleggen van (veel) geld in wijnen is voor een particulier een riskante zaak, zoals het dat bijvoorbeeld ook is in antiek en postzegels. Men doet er goed aan een vertrouwde wijnhandelaar in de arm te nemen, die alom bekend is op dit gebied en die over goede contacten beschikt in Frankrijk wanneer het bijvoorbeeld om rode wijnen gaat. In zo'n geval treedt de wijnhandelaar als commissionair op en berekent de klant een bepaalde provisie voor zijn bemiddeling. Soms bestaat de mogelijkheid om bij hem de wijn op te slaan al hangt dat natuurlijk af van de beschikbare opslagruimte. Sommige wijnhandelaren Van Brandwijk is er zo een geven de garantie dat zij de voor rekening van de klant gekochte wijn tegen hetzelfde bedrag zullen terugnemen, wanneer deze beneden de verwachting blijft. de situatie ter plaatse. Want je moet bijvoorbeeld weten of het geregend heeft of niet toen de wijnboer oogstte. Zijn de geoogste druiven zwaar beregend geweest dan geeft dat een dunnere wijn. We spreken dan van „jaloerse jaren" en soms worden dergelijke partijen als primeurs op de markt gebracht. Kijk van zoiets moet je op de hoogte zijn. En dan geldt bovendien nog altijd dat goede wijn zijn prijs heeft...!". Rendement Voor het beleggen c.q. speculeren in wijnen melden zich doorgaans twee categorieën mensen: a. de wijnliefhebbers pur sang, die hopen direct na de oogst goedkoop te kunnen inkopen om op die manier na een aantal jaren een voortreffelijke wijn te hebben. Zij kopen dan ook betrekkelijk kleine partijtjes variërend van 50 tot 1000 of meer flessen; b. diegenen, die extra rendement uit hun geld willen halen en dat toevallig in wijn beleggen, daarbij in De Enschedese wijnhandelaar Dick van Brand wijk (34), die vindt dat beleg gen in wijnen een riskant avontuur kan betekenen, voor al wanneer de belegger niet alle in en outs kent van wijn. Want soms wordt er veel meer verkocht dan er geoogst is, hetgeen wil zeggen dat de koper lang niet altijd die wijn krijgt, die hij di rect na de oogst heeft gekocht. Feitenkennis en goede relaties zijn dan ook een eerste vereiste om in wijn te gaan beleggen. En... een fors ge vulde portemon nee natuurlijk. ogenschouw nemend dat het ook iets anders had kunnen zijn. Dergelijke beleggingen draaien minimaal om vijftig tot honderdduizend gulden. Deze groep laat vaak de wijn opgeslagen liggen bij het huis waar zij hem hebben gekocht. Op een gegeven ogenblik wordt de wijn, afhankelijk van de handelsprijs, in één partij op de markt gebracht. Van Brandwijk zegt dat bij het beleggen in goede wijnen doorgaans altijd een rendement van het geïnvesteerde kapitaal van 11 a 12 procent is te halen, al zijn er natuurlijk uitzonderingen, zowel naar boven als naar beneden. Zoals bepaalde Bourgognes uit 1976, die inkoop 13 gulden kostten, maar die op dit ogenblik al 25 gulden moeten opbrengen, maar rond 1985 wanneer de wijn optimaal op dronk zal zijn, zeker meer dan 100 gulden zullen „doen". „Maar 1976 was voor Bourgogne een dijk van een jaar", zegt Van Brandwijk. „De inkoopprijzen van weleer lagen zeker 60 tot 70 procent hoger dan die van wijnen van een gemiddeld goed jaar, zoals 1973 en 1974 waren". Op de vraag welke jaren per se géén beleggingsjaren voor wijnen waren, c.q. zijn, zegt de Enschedese wijnhandelaar dat dit voor wat rode Bordeaux en Bourgogne betreft zeker de jaren 1965, 1968 en 1972 waren, al vormt een enkel chateau of domaine daar toch weer een uitzondering op. Witte wijn Wie het beleggingsavontuur in wijn zoekt, zal ongetwijfeld bij rode (Franse) wijnen terecht komen. Daarnaast bestaan evenwel ook voortreffelijke witte wijnen, al wordt daar veel minder „in gedaan". „Voor witte wijnen geldt in zijn algemeenheid: kopen- drinken", zegt Van Brandwijk. „Maar er zijn witte Bordeaux wijnen, die je heel goed kunt opleggen en die ook in één jaar in prijs verdubbeld zijn. Maar feit is nu eenmaal dat men doorgaans meer voor rode dan voor witte wijnen wil betalen". In dit verband releveert hij desgevraagd de mogelijkheid van beleggen in Duitse witte wijnen, die altijd nog een ondergewaardeerd bestaan leiden. Naar zijn visie kunnen Beerenauslese en Trockenbeerenauslese heel goed worden opgelegd. „Zelfs wel 50 jaar lang in sommige gevallen. De wijn krijgt na verloop van tijd een heel fijn, fruitig karakter. Het zoete, dat zo kenmerkend is voor deze wijnen, verandert naarmate ze langer liggen. Die wijnen worden werkelijk gehemelte- strelend". Over de komende wijnoogst zegt Van Brandwijk een gemiddeld jaar te verwachten, waarvan op dit ogenblik niet goed is te zeggen of het een jaar van beleggingswijnen zal worden. Zeker is nu al wel dat het volume niet al te groot is en dat het hoe dan ook als gevolg van de vele regen ook in Frankrijk een jaloers jaar wordt. „Een goed gemiddeld jaar", besluit hij, „beslist geen topjaar, maar die komen ook niet zo heel veel voor". de HOOGSTE WAARDE voor uw geeft K S Advies b.v. - tel070 - 98 7178 van Musschenbroekstraat 219 - Den Haag vraagt dan Zeker is. dal échie zekerheid een sUpelije polissen. Assuranliekanioren. die lid zijn van dc NVA. passen dan in hun advies de verzekeringen aan bij andere regelingen Dai is op zekerheid! e kijk Vakkennis, ervanng en een onafhankelijke opstelling vormen de garantie voor een ver- trouwensrclatie met een NVA-assurantie- adviseur. En wal belangnjk is: hij blijft letten op uw belangen, ook later btj schade en uitkenngcn. Mei enige waar u op hoeft te letten is, of uw adviseur lid is van de NVA. U herkent hem aan hel NVA-vignet. Steeds meer lezers uit Leiden omgeving stappen op de Leidse Courant over. Tot ieders tevreden heid. Wönt een beter blad is nauwelijks denkbaar: al het nieuws dat er te koop is, gezellig, objektief en zeer sportief. Avond- aan-avond van alles op de hoogte blijven. Nu 14 dagen lang voor niets en niemendal. Met een gratis en vrijblijvend proefabonnement. Doen natuurlijk. De bon is er goed Ja. bezorg mi| de Leidse Courant 14 dagen lang gratis en vnjbl'ivend Wil op proef. V Plaats v In een open envelop opsturen raar: S Leidse Courant S Antwoordnummer 349 S 2300 VB Leiden Een postzegel .s niet nodig j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1979 | | pagina 27