M
PE vmsiE
VE&TEK
Fietsers
en
voetgangers
beheersen
het
straatbeeld
in
miljoenen
stad
Sjanghai
De avond is al uren oud, wanneer het ha
venfront van Sjanghai uit het flessengroe-
ne water van de Hwang-Pu rivier oprijst.
Omzichtig deint de witgepleisterde „Aqua
marine" tussen tientallen schimmen van
jonken naar de aanlegsteiger, waar schijn
werpers de blinde ogen van pakhuizen in
hun zoeklicht gevangen houden. Op de
kade is het comité van ontvangst onder
tussen aangetreden: mannen, die de
schutkleur hebben aangenomen van de
loodsen achter hen, grijze molshopen in
een immens niemandsland. Verderop,
achter zeilen en hagen van bomen, heeft
Sjanghai halt en havenfront gemaakt met
torens, koepels en kantoorgiganten, die
mij stuk voor stuk bekend voorkomen.
Waarschijnlijk heeft Slauerhoff datzelfde
gedacht, toen hij als scheepsarts voor het
eerst in zijn leven hier aan wal ging. Ook
hij stond aan een reling en wachtte, totdat
het Jand in zicht zou komen, waar hij op
nieuw een droom hoopte te verzilveren.
Maar na aankomst zag ook hij, dat hij op
bekend terrein was en de haven van
Sjanghai met de ogen dicht kon uitteke
nen.
Slauerhoff, een dolende dichter, die zich
verslingerd had aan de horizon en nooit
zijn einddoel zou bereiken, is niet de enige
geweest, die mij is voorgegaan naar deze
plek, waar de Oost-Chinese Zee contact
heeft gemaakt met het water van de ber
gen. Ook Marco Polo is er eens geland en
Magelhaen en Vasco da Gama. En in hun
kielzog volgden galjoenen en klippers van
heinde en verre, volgestouwd met kooplie
den, die in het land van de Zonen des He
mels onvoorstelbaar rijke handelsbuit ver
moedden.
Marco Polo was reeds in 1295 in Venetië
teruggekeerd met bijna niet te geloven
verhalen over de rijkdommen, die hij in
China had ontdekt. En in gesprekken met
de avonturenschrijver Rustichello uit Pisa
kwam hij niet uitverteld over de bergen
parels, zijde en robijnen, die hij tijdens zijn
rondreizen had aangetroffen tussen de
zoutbergen van Talkan en de zandbak van
de Gobi-woestijn. Het boek, dat Rustichel
lo over deze ontdekkingen in de 15de
eeuw schreef zou later ook in handen ko
men van Christofor Columbus, die op zijn
beurt zin kreeg om die schatten met eigen
ogen te zien, maar naar de verkeerde kant
zeilde en per ongeluk Amerika ontdekte.
Opiumoorlog
SJANGHAI Soms
komt je lichaam aan
op een plaats, waar
het nooit tevoren is
geweest en toch lijkt
het een hernieuwde
kennismaking na
tijdelijke
afwezigheid. Je
geest is in dat geval
lang tevoren
ingeseind door je
ogen, die het
silhouet van foto's,
ansichtkaarten, films
en televisie
reportages
hebben opgezogen
en het daarna als
archiefstuk aan je
geheugen hebben
doorgegeven. Je
hebt er daarna niets
meer mee gedaan
waarom zou je ook?
maar vlak vóór je
aankomst in een
stad, die je alleen
maar van naam
dacht te kennen,
merk je ontgoocheld
dat je
nieuwsgierigheid al
hoog en breed
bevredigd is. Straks,
als je voet aan wal
zet, als de trein op
zijn eindpunt, het
vliegtuig geland is,
wacht alleen nog een
invuloefening. Je
herinneringen waren
immers als
kwartiermakers
reeds vooruit gereisd
en hadden de
situatie ter plaatse
inmiddels grondig
verkend.
Na de Opiumoorlog, die in 1842
eindigde met een smadelijke
nederlaag voor China, hebben Britse
bouwmeesters in Sjanghai hun
tempels voor de mammon gebouwd.
Hierdoor heeft de miljoenenmetropool
een onmiskenbaar westerse allure
gekregen.
Britse bouwmeesters tekenden voor Chinas beroemdste havenfront
De invasie van buitenlanders in Shanghai
kwam echter pas goed op gang na de Opi
umoorlog, die in 1842 eindigde met een.
smadelijke nederlaag voor China. In de ja
ren daarvóór hadden de Engelsen ontdekt,
dat er grof geld in het Chinese rijk te ver
dienen viel met de verkoop van opium en
de invoer uit India was snel opgevoerd van
8000 kisten in 1824 tot meer dan 30.000 in
1839. In dat jaar schreef Lin Tse-giu, ge
volmachtigde van de keizer en lid van de
Oorlogsraad, in een brief aan koningin
Victoria in Londen: „Wij hebben gehoord,
dat het de bewoners van uw achtenswaar
dig barbaars land niet is toegestaan om
het middel opium in te ademen. Indien het
inderdaad zo schadelijk is, hoe is dan het
behalen van grove winsten, door andere
volkeren aan de verderfelijke macht van
dit middel bloot te stellen, te rijmen met
de geboden des Hemels? U, koningin van
een achtenswaardig barbaars volk, zit op
een troon, die gedurende generaties bezet
is geweest door illustere voorgangers, die
allen als eerbiedig en gehoorzaam betiteld
worden. Ons Hemelse Chinese Rijk heerst
over 10.000 koninkrijken en zeer zeker be
zitten wij dan ook een macht van goddelij
ke majesteit, die gij niet kunt peilen. De
salniettemin kunnen wij niet verdragen
zonder voorafgaande waarschuwing tot
straffen u te verdelgen".
Toen de keizer deze brief onder ogen
kreeg vond hij hem aanvankelijk wat gepe
perd, maar Lin Tse-giu stelde hem gerust:
„Majesteit", verzekerde hij, „omdat de
Engelse vloot groot in getal is en hun ka
nonnen gewelddadig zijn, wordt Engeland
als een machtige natie beschouwd. Maar
die schepen zijn log en zwaar en steken
ver in zee. Zolang wij de Engelse vloot niet
buitengaats aanvallen, hebben wij dan ook
niets te vrezen. Daarbij komt nog, majes
teit, dat het de Britse infanterie ontbreekt
aan slagvaardigheid. De benen der Britse
soldaten zijn met stof omwonden, waar
door ze nauwelijks gestrekt kunnen wor
den. Ons leger zal met hen geen moeite
hebben".
Toen China daarna op een confrontatie
met het Engelse expeditieleger aanstuur
de, werd zijn vloot bij Ting-Hai genadeloos
door de Engelse eskaders in de grond ge
boord. Korte tijd later lagen de Britten
reeds voor de monding van de Yang-tse
Kiang rivier en vandaar werd het Chinese
vasteland als een karpet opgerold. Het
zieltogende China kreeg tijdens de vredes
besprekingen in Nanking een vernederend
verdrag in de maag gesplitst: China moest
niet alleen opdraaien voor de kosten van
de Opiumoorlog, maar moest daarnaast
ook toestaan, dat een aantal westerse lan
den lucratieve handelscentra (concessies)
in belangrijke Chinese havensteden kon
den oprichten. Engeland had bij de verde
ling van de buit de eerste keus en nestelde
zich comfortabel op de meest strategische
punten. De definitieve koloniale uitverkoop
van China leek op dat moment nog slechts
een kwestie van tijd.
Tempels voor mammon
Aan die periode van superieure westerse
overheersing heeft Shanghai zijn wereld
beroemde havenfront te danken. Britse
bouwmeesters ontwierpen de tempels
voor de mammon en gingen in hun patri
ottisme zelfs zover, dat ze in één van hun
torens een replica hingen van de Londen-
se Big Ben-klok, die nog vele jaren het on
verbiddelijke uur van de waarheid zou
slaan.
Vanuit de verte, hangend over de reling op
het promenadedek van de „Aquamarine"
krijg je de indruk, dat er sindsdien weinig
veranderd is in Shanghai. Maar tijdens een
eerste verkenning blijkt, dat deze veron
derstelling toch op gezichtsbedrog berust.
De oude ansichtkaarten en de foto's van
vroeger zijn namelijk incompleet en beper
ken zich tot de fapade. Maar zodra je van
boord bent en bijgelicht door eigele 40-
Watt lampen van de straatlantaarns je in
vuloefening denkt te kunnen voltooien
raak je het spoor bijster in een steenwoes
tijn, waar het leven door een neutronen
bom lijkt te zijn weggegumd.
„Ga rustig uw gang", riep Luan Chang-
hua breed glimlachend, toen ik hem be
deesd vroeg, of het was toegestaan om
nog even de stad in te gaan. „Als u daar
behoefte aan heeft op dit uur van de dag",
zei hij, „mdet u dat zeker niet laten".
Ik vertrouwde hem niet, dacht aan een val
strik voor één man. Dacht met name ook
aan de Nederlandse columniste Renate
Rubinstein, die na een verblijf in China een
smakelijk boekje open deed over haar
voortdurende pogingen om aan het al
ziend oog van haar gidsen te ontkomen.
Maar als ze zich weer .eens een uur ver
borgen had gehouden in haar hotelkamer
en via een achterdeur wilde ontsnappen,
stond daar steevast een glimlachende
gids, die bezorgd vroeg, waar miss Lubin-.
stein nou bleef.
Ik had me eigenlijk al volledig verzoend
met een gedwongen quarantaine aan
boord van de „Aquamarine", maar mijn
wantrouwen blijkt ditmaal geen been te
hebben om op te staan: de loopplank is
neergelaten, de gardisten bij het hek knik
ken me vriendelijk toe. De weg is vrij.
Vacuüm
Waar ik die edelmoedigheid aan te danken
heb, wordt mij pas daarna duidelijk. Ik
wandel een stad binnen, die door een ge
heimzinnige macht volledig vacuüm is ge
trokken. Volgens officiële opgaven moeten
er toch 14 miljoen mensen in Shanghai
wonen. Maar ze zijn in geen velden of we- -
gen te bekennen. De straten zijn leeg, de
huizen lijken verlaten na een gruwelijke
epidemie van builenpest.
Het enige teken van spaarzaam leven ont
dek ik achter de ramen van een afgeladen
bus, die kreunend langs tobt. Daarna eist
de stilte weer de alleenheerschappij op in
dit spokenrijk.
Er is echter geen sprake van, dat ik me nu
al gewonnen geef. Dit is natuurlijk een af
leidingsmanoeuvre, een verdienstelijke po
ging om mijn nieuwsgierigheid te bedwin
gen. Verderop, om de hoek, achter de to
ren, houden ze zich verborgen en lachen
ze me nu uit.
Ik trap daar niet in, want niet voor niets
waarschuwt een oude Chinese spreuk:
„Verg veel van je zelf en verwacht weinig
van anderen. Zo blijft je menige ergernis
bespaard".
Ik versnel de pas, want in het duister heb
-ik vaag een lichtvlek gelokaliseerd als een
katteoog op een inktzwarte begraafplaats.
Daar is dus wel degelijk leven. Wellicht
een café, waar ik temidden der stamgas
ten een pils van de tap kan drinken.
Als ik het baken tot op twee meter gena
derd ben, zie ik dat het een busstation is,
waar een grijsaard achter een kale tafel
het busrooster voor de volgende dag klaar
maakt.
Verderop dan, de Dschung-Schan-Lu
straat in, een boulevard met vier rijstroken
en aan weerszijden een ventweg met roer
loze bomen. Gevels, met stomheid gesla
gen, een parkeerplaats met groengespo-
ten vrachtwagens, die een op handen zijn
de legeroefening doen vermoeden.
Dat is dus de truc. Een meesterlijk ant
woord op onbeschaamde vragen. De
vreemdeling, die er nodig in zijn eentje op
uit wil, wordt een doolhof, na sluitingstijd
ingestuurd, waar hij, ziende blind en ho
rende doof, gedoemd is zijn eigen hersen
schim na te jagen. Dat wist de gids ook,
die mij grootmoedig verlof gaf om als een
rat van de „Aquamarine" te vluchten. Hij
weet, dat ik zonder hem toch niets kan be
ginnen. Hij is mijn blindegeleidehond. De
enige, die mij weer heelhuids kan thuis
brengen.
Roerloos water
Twee verlaten straten verderop in het
sperrgebied doemt opeens een fietser op,
die in steeds kleiner wordende lasso's om
me heen rijdt. Kringen in roerloos water.
Als ik drie keer naar hem heb gezwaaid,
durft hij pas af te stappen.
Hij spreekt Engels. Dertig woorden. Hij
spreekt ook Duits dezelfde mondvoor
raad en twee zinnen Frans. „Dat heb ik
van de radio opgepikt", legt hij uit. „Elke
nacht luister ik en dan leer ik weer wat bij.
You ale my fliend".
Ik beaam zijn vermoeden, vraag, of hij
soms in de buurt een café kent, dat op dit
uur van de avond nog open is. „You ale
my fliend", herhaalt hij stralend. „Come
with me".
Lopend naast zijn fiets een hoge, zwar
te met hallelujastuur en een spatbord,
waarvan de onderkant gevormd wordt
door een platgeslagen coca cola-blik
wijst hij mij de weg naar een hoekhuis,
waar nog licht brandt. Daar zie ik pas, dat
hij een bruin leren slobberjack draagt, dat
hem een voorsprong van lichtjaren geeft
op zijn landgenoten, die binnen onder de
tl-buizen met de ellebogen op tafel luid
ruchtig hun bamisoep uit witte, ijzeren
borden slurpen. Je ziet het aan de ogen,
die hem taxeren. Er zit afgunst in die blik
ken. En achterdocht. Door dat ene afwij
kende kledingstuk claimt mijn gids auto
matisch een hoofdrol in een aangeklede
versie van het sprookje van de keizer zon
der kleren. „Het is ijdelheid", zie je ze
denken, ,,die zal hem straks nog lelijk op
braken".
Ik bof, er zijn nog precies twee lege plaat
sen aan tafel, maar als ik wil gaan zitten,
komt de eigenaar van het eethuisje naar
voren, die handenwringend naar de wen
teltrap in de hoek wijst. Hij stort vervol
gens een vergiet vol knisperknaspere
medeklinkers over me heen, die door de
fietser attent in het Engels worden overge-
bakken.
„Table fol fliend upstails", zegt hij uitnodi
gend.
Op de eerste etage blijkt zich ook een
groep schransendê Chinezen op te hou-'
den, die gelijk de stokjes neerleggen en
uitwijken naar de muren, vanwaar ze zwij
gend mijn gesol met de driekwartliterfles
bier volgen.
De fietser heeft eerst nog beslist gewei
gerd om mee te drinken. Maar als ik drie
keer heb geroepen, dat hij mijn vriend is,
vult hij zenuwachtig een kinderkroes,
waarmee hij klinkt op internationale soli
dariteit.
Met zijn mond vlakbij mijn oor onthult hij
nog, dat hij zijn leren jack twaalf jaar gele
den heeft gekocht, maar het nooit heeft
durven dragen. Vorige week heeft hij het
eindelijk uit de kast gehaald en aangetrok
ken. Het is een tweedehands exemplaar,
waarvoor hij indertijd al 80 Yuan, 120 gul
den dus, voor betaald heeft. In de ijzerfa
briek, waar hij zes dagen per week van
's morgens half acht tot zes uur 's mid
dags werkt, verdient hij nu 45 Yuan.
„Fliends", zegt hij ontroerd, „we all ale
fliends".
scheppingsdag nog altijd niet was aange
broken, worden nu tienduizenden mensen
soepel door de straten geschut. De fiet
sers zijn verre in de meerderheid: mannen,
vrouwen en kinderen weven een kunstzin
nig web op alle kruispunten, passeren el
kaar daarbij rakelings zonder vaart te min
deren. Tussen hen in zoeken zwoegende
vrachtwagens en bussen naar imaginaire
mazen.
De trottoirs lijken rollende tapijten vol
voetvolk. Duizenden schuifelaars in dezelf
de kleren, met dezelfde net even te grote
pet over het voorhoofd getrokken. Gigan
tische akkers zijn het, waar de groene kool
in volle bloei staat. Sjanghai is als Lazarus
weer tot zonsondergang uit het dodenrijk
gewekt.
Ik zal niet beweren dat een volksoploop
mij vóór mijn aankomst In Shanghai onbe
kend was. Maar dit is anders. Deze menig
te voegt aan zijn verschijning nog een ex
tra dimensie toe. Dit is een volksoploop,
waar geen eind aan komt, die naar alle
kanten doorgolft en als een kolkende zee
op honderden plaatsen tegelijk door de
dijken is gebroken.
Fantoom
Dat fantoom blijft me de rest van de dag
achtervolgen. Zodra de bus tot stilstand is
gekomen, wordt hij gelijk ingesloten door
honderden nieuwsgierigen, die zwijgend
door de ramen staren. Als ik daarna in een
warenhuis op zoek ga naar een feestelijk
gekleurde thermosfles, ga ik van de ene
toonbank naar de andere als de ratten
vanger van Hameln met een eindeloze
stoet achter me aan. Op het moment, dat
ik me omdraai en „hallo friends" roep,
deinzen ze achteruit en durven ze er pas
op veilige meters afstand weer een on
doorgrondelijke lach tegenaan te gooien.
Op de derde etage verdringen honderden
zich rondom een televisietoestel, dat te
oordelen naar zijn omvang stamt uit de ja
ren, waarin Eric de Vries nog experimente
le uitzendingen vanuit Eindhoven verzorg
de. Als ik langs kom, verliest men op slag
elke interesse in dit elektronisch wonder
en ben ik de enige in het hele warenhuis,
die nog echt de moeite waard lijkt. Als ik
terug wil keren naar de bus, moet mijn af
tocht reeds gedekt worden door een
agent, die enige malen krachtig op een
fluitje blaast en daarmee de mensenzee
splijt.
Roerganger
Dag en nacht
De volgende morgen blijkt, dat er in
Shanghai een groter verschil is dan tussen
dag en nacht. Waar ik gisteravond nog de
stellige overtuiging had, dat de eerste
Een nagenoeg identiek tafereel herhaalt
zich 's avonds na het gebruikelijke ban
ket, waar de plaatselijke roerganger mij
bezworen heeft, dat het volk van Sjanghai
onder de bezielende leiding van de com
munistische partij en haar geliefde voorzit
ter Hua Guofeng de miljoenenstad in re
cordtijd zal opstoten tot een industriële,
wetenschappelijke en technologische
brandhaard. „Niet voor niets heeft voorzit
ter Mao hier in 1921 met elf kameraden de
communistische partij opgericht", voegt
hij er nog aan toe.
Daar moet uiteraard op gedronken wor
den. En als ik eindelijk met een hoofd vol
spinrag het hotel mag verlaten, hebben
zich buiten op de stoep voor het hotel al
weer duizenden mensen verzameld, die
mijn tocht naar de bus met ritmisch hand
geklap begeleiden.
In die seconden neemt mijn diepe bewon
dering voor paus Woytyla, voor president
Carter, voor helden van het witte doek en
regerende vorsten niet onaanzienlijk toe.
Ik weet nu immers, wat er voor komt kij
ken om waardig en rolvast de huldeblijken
van een menigte te kunnen beantwoorden.
Dat red je niet met vijf jaar toneelschool
en een spoedcursus mime.
Voor die rol most je in de wieg zijn gelegd.