Kinderen
stelen
de show in
het werk
van
Verspronck
verbeelden?
wsrssssr. Moet dit een
wereldbeeld
In de laatste jaren êl i
vertaler, bohémien
kels het plan een
biografie over zich
zelf te schrijven.
Het was beslist niet
alleen maar ijdel-
verlangen dreef. OP HET SPOOR VAN
PE HA WINKELS
succesvol én be
twist vertaler (de meeste publiciteit zou rond hem ontstaan toen
hij in 1976 naar de mening van velen ten onrechte de Nijhoff-
prijs voor vertalingen niet kreeg), schrijver van songteksten voor
Herman Brood en columnist voor De Nieuwe Linie: hij was ook
barok dichter, bejubeld student, gevat debater en Nijmeegs
kroegloper van allure. Zijn plotselinge dood twee jaar geleden,
toen hij nog geen 35 jaar oud was, moest bruusk een eind ma
ken aan alle verwachtingen en illusies die over hem waren ge
koesterd. De schok die zijn ontijdige dood veroorzaakte, werkt
nog na in het meer dan 500 pagina's tellende boekwerk dat nu
over hem is verschenen. Daarin is geprobeerd op grondige wijze
rekenschap te geven van de exuberante veelheid van Hawinkels'
talenten. De ongeveer veertig vrienden, kenners en bewonde
raars die „Moet dit een wereldbeeld verbeelden?" samenstel
den, leveren ieder afzonderlijk een aanzet tot die biografie die
waarschijnlijk alleen Hawinkels had kunnen schrijven.
Ongetwijfeld zullen er onder hen geweest zijn die hun bijdrage
temidden van geheel afwijkende figuren aantreffend, uitgeroepen
hebben: hèe, was dit ook Hawinkels? Het maakt duidelijk in hoe
veel, kringen Hawinkels zich bewoog. Voor elk daarvan leek hij
een geheel eigen register klaar te hebben dat volledig overtuigde
wie ermee in aanraking kwam. Om dat laatste nog eens te illus
treren: Hawinkels ging niet alleen met musici la Herman Brood
om, maar ook met liturgen als Drijvers en Beex met wie hij de
bijbelboeken Prediker en Job vertaalde. Hij was niet alleen een
man die iemand in een „intellectuele" discussie volkomen af kon
laten gaan. hij voelde zich ook thuis In de kroegen van de Nij
meegse onderwereld.
Ongetwijfeld houdt de onbekendheid van deze bewonderaars ten
opzichte van elkaar ook in belangrijke mate verband met de ont
wikkeling van Hawinkels zelf. De laatste jaren van zijn leven ver
schraalden zijn contacten zich tot die met uitgevers. Ze hadden
hem meestal niet gekend als student en gangmaker in het Nij
meegse universitaire leven.
Degenen daarentegen met wie hij in zijn studentenjaren omging,
zouden in latere jaren nog maar sporadisch met hem in contact
treden. Het was het gevolg van een dynamiek die bij hem juist
ontbrak. Zijn medestudenten trokken uit Nijmegen weg om zoals
hij het eens smalend uitdrukte elders „dokter of directeur te wor
den". Hawinkels bleef in Nijmegen vrijwel onafgebroken op de
zelfde kamer wonen. Geleidelijk verwisselde hij de mensen met
wie hij zich mat voor degenen die hem op de plaatselijke scène
bewonderden. Die ontwikkeling laat zich perfect aflezen uit de
bundel zelf. Vergeefs zoekt men in de jaren zeventig naar ge
sprekspartners van het kaliber van een Van Nieuwstadt of een
Regtien, de grondlegger van de Studentenvakbeweging en leider
van de geruchtmakende Maagdenhuisbezetting in Amsterdam
Het hoogtepunt in Hawinkels optreden ligt vóór de democratise-
ringsacties. Hij was er in zekere zin een wegbereider van maar
haakte voor het zover kwam af
Emanciperen
Voor het zover was had Hawinkels zich in het Nijmeegs Universl-
teits Blad ontwikkeld tot nar en chroniqueur van de Nijmeegse
universitaire gemeenschap. Het belang van Hawinkels stijgt dan
boven zijn eigen persoon uit. Als de gekozen titel van de verza
melbundel bevestiging kan krijgen, dan tegen het decor van het
op drift geraakte Nijmegen van de katholieke universiteitscultuur
die worstelde met minderwaardigheidscomplexen en gewichtig
doenerij. Het is het Nijmegen dat tegen de bedoeling van de
emancipatoren in, aan het wegemanciperen is van de emancipa
tie zelf. Hawinkels drukte op die periode een stempel en zou er
zelf door getekend worden. Zijn kennissen en bewonderaars
hebben geprobeerd door Hawinkels op te roepen, die periode
zelf voor het voetlicht te brengen. Het vormt ongetwijfeld het
meest interessante onderdeel van het boek. Toen de studenten
beweging met de komst van de uit Berlijn overgewaaide Kritische
Universiteit een nieuw dogmatisme omhelsde, haakte hij af. De
studenten zetten in zijn ogen bepaalde leerstellige tradities voort
waar hij juist afstand van had genomen, ook al hadden die soms
de schijn van het tegendeel. Hawinkels raakt, zo lijkt het wel, ir
die nieuwe omgeving zijn gesprekspartners kwijt.
Misschien verklaart dit de betrekkelijke steriliteit waarin hl] zol
vervallen. Zijn energie bleef tomeloos, maar ontlaadde zich
slechts voor degenen die er een beroep op deden: de uitgevers
met hun bijwijlen bizarre opdrachten voor vertalingen. Vergeefs
deden zij een beroep op Hazewinkels om zijn creativiteit ook
voor andere zaken aan te wenden. Hij dreigde, ondanks zijn ver-
taalsuccessen, steeds meer een belofte te blijven; de veelbelo
vende dichter, criticus en korte-verhalenschrljver. Zou voor ie
mand die de dertig net is gepasseerd een autobiografie waarin
die verwarrende veelheid van talenten een uitweg moesten vin
den, echter niet eerder een definitief besluit dan een nieuw start
punt betekenen? Wie redde hem uit dit dilemma? Voorlopig leek
er nog tijd genoeg. Totdat hij op 16 augustus door een hartver
lamming stierf. Twee jaar na dato werkt die schok nog duidelijk
in deze herdenkingsbundel na. Achter de overheersende toon
van teleurstelling en onvoltooidheid blijft in de bijdragen de
vraag of Hawinkels en zijn ambiance een wereldbeeld uit de ja
ren zestig voorstelde, open. Alleen Hawinkels zou ze naar vol
doening hebben kunnen beantwoorden
PAUL VAN ES
Moet dit een wereldbeeld verbeelden? Uitg. Sun Nijmegen.
Prijs 38,50.
,De ondergrondse',
„Er waren ver
schillende re
denen om In
ondergronds6" angstaanjagende
leMegen". "z" fantasie van een
opent Maurits
haaf over 'een dorpsschoolmeester
dorpsonder-
die fantaseert BOEIENDE VERTELLING
6rhredenm0v9a6n VAN MAURITS MOK
een onder
gronds wegennet in zijn dorp, waarna de fantasie bezit van hem
neemt en een eigen leven gaat leiden. Een dorp in de duinen: de
afstanden zijn er klein, de weersomstandigheden ongunstig. Er is
geen aanleiding voor een ondergrondse, uiteraard niet.
De onderwijzer Koch, een fanatiek man, halverwege de dertig,
ziet dat anders. In zijn werkkamer bedenkt hij hoe het zou moe
ten, zo'n ondergrondse. Het zou voor Koch wel een particulier,
zelfs een elitair verkeerssysteem moeten zijn. Maar de geesten
om hem heen zijn er niet rijp voor, want Koch heeft het gevoel
dat hij heel wat verder is dan de leerlingen in zijn klas of zijn col
lega's op school. Hij laat iedereen dus buiten zijn plannen, ook
zijn vrouw. Hij trekt zich in zijn studeerkamer terug, waar nie
mand toegang heeft.
De fantasie over de ondergrondse begint snel groteske vormen
aan te nemen. In de fantastische wereld die Koch erom heen
bouwt, trekt hij een adviseur aan, een man met een vooraan
staande positie in Den Haag, in regeringskringen, die hij de naam
mr. J.A. van der Beek geeft en die hij een woning op de Kneuter
dijk verschaft. Want de heer Van der Beek bestaat In het geheel
niet, alleen in de verbeelding van Koch is die man met belangrij
ke taken belast. Er ontstaat zelfs correspondentie met de Haag
se adviseur.
Verder verzint Koch een wat praktischer maat voor zijn plannen,'
die dan ook simpel Piet heet. Piet komt zo nu en dan in de we
reld van Koch binnen, door het even open gezette raam van de
werkkamer, die aan de straat grenst. Uiteindelijk gaat het In de
fantasie van Koch natuurlijk om veel meer dan een ondergrond
se. In de bunkers in de duinen vestigt hij In zijn verbeelding De
Wereldraad, wat dat ook moge zijn.
Het Is duidelijk dat de waanzin Kochs lot zal zijn, nadat hij zich
zover heeft laten voeren, de verbeelding in en van de werkelijk
heid weg.
„De Ondergrondse" is een knappe vertelling; In zijn sober en
doelgerichte manier van schrijven maakt Maurits Mok de ge
beurtenissen die zich volledig binnen de onwerkelijkheid, de ver
beelding van zijn hoofdpersoon afspelen helemaal waar. De lijn
die getrokken wordt vanuit de eerste zin. waar de waanzin van
het slot eigenlijk al in gegeven Is, is zo helder en onontkoom
baar, dat de lezer tot het eind in de fanatieke uitbouw van de
fantasie van onderwijzer Koch mee kan gaan. Allerlei signalen
van de werkelijkheid helpen hem daarbij, helpen hem te blijven
zien en ervaren, dat Koch als een maniak steeds verder in zijn el-
gen droom verloren raakt
JAN VERSTAPPEN
Maurita Mok: „De ondergrondse" - Uitgeverij Nijgh en Van Dft-
mar. Den Haag-Rotterdam.
evenement en plaatsen de kunstenaar
waar hij hoort: geen 'kleinmeester' maar
een belangrijk schilder, die direct
genoemd kan worden na de allergrootsten
van onze Gouden Eeuw.
Dat hij niet eerder op die plaats stond kan
worden geweten aan het feit dat hij-vrijwel
uitsluitend portretten schilderde (op de
tentoonstelling is slechts één genre-stuk
en één stilleventje). Portretten blijven vaak
lang binnen de beslotenheid van de eigen
familie, werden later soms 'weggedaan' of
raakten in een particuliere verzameling
terecht. Dan moet er een man als Ekkart
opduiken en moet een tentoonstelling
georganiseerd worden om zo'n kunstenaar
ineens in het zonnetje te zetten dat hem
toekomt.
Kinderen
Toch zal Verspronck altijd het bekendst
blijven als de schilder van het 'meisje'. Het
Is nu eenmaal een ongewoon charmant
portret met een kleurenweelde als in onze
sobere 17e eeuw spaarzaam is. En
Verspronck had onmiskenbaar een grote
affiniteit met kinderen die hij schilderde.
Men kan dat ook zien aan het
jongensportret uit ca. 1650 dat nu In
particulier Nederlands bezit is. Het
jongetje, deftig met sjerp, stok en sabel
opzij, toont iets van die rustige spot
waarmee kinderen het gedoe van grote
mensen kunnen bekijken en Verspronck
verstond de kunst dat weer te geven. En
op het groepsportret van de regentessen
van het Heilige Geesthuis te Haarlem zijn
de vier regentessen voortreffelijk en in een
vaardige opstelling geportretteerd, speelt
de weesmoeder een wat nederiger rol,
maar het zijn twee kinderen (één toont een
winkelhaak in zijn mouw) die de show
stelen door hun levendige aanwezigheid in
dit statisch poserende gezelschap.
VOLKERING
Regentessen van het Heilige Geesthuis te Haarlem
dienen voor alle verdere onderzoek naar
het werk van deze schilder.
De tentoonstelling telt 41 schilderijen.
Bijna allemaal portretten van degelijke
17e-eeuwers in het zwart en hun sober
geklede echtgenotes. Met het blonde
'meisje' als kleurrijke onderbreking in haar
rijke dracht met de vele blauwe
schakeringen. Opvallend is de
gelijkblijvende kwaliteit met gaandeweg
een donker wordend palet, maar steeds
met vakmanschap in het weergeven van
de gezichten en een soms wondermooie
weergave van de kleding, waar het
ingewikkeldste stofpatroon tot prachtig
fijnschilderen leidt dat toch nooit
pietepeuterig aandoet. Bijzonder delicaat
schilderwerk ziet men bijvoorbeeld in de
vrouwenkoppen. Over het haar zit eerst
een ondermutsje, daarboven de kanten
muts. Het is of Verspronck dat bewust in
drie lagen heeft geschilderd. Je kunt er
doorheen kijken en dat heeft iets
geraffineerd realistisch.
Dit realisme geldt ook voor de
mannenportretten. In Versproncks tijd
werd de hoed vaak opgehouden van
opstaan tot naar bed gaan. Je kunt dat op
sommige portretten zien, want als het
model zonder hoed poseerde, blijkt de
onderkant van het gezicht gebruinder te
zijn dan het voorhoofd, dat immers altijd
tegen de zon beschermd was door die
breed gerande hoed.
Evenement
Het is zaak om op de tentoonstelling te
speuren naar dergelijke details, naar de
persoonlijke weergave in elk portret. Dan
lijken de donker geklede heren en dames
allerminst op elkaar, heeft ieder zijn
individuele kenmerken en het is boeiend
om juist die verschillen te zoeken. Die
maken de tentoonstelling tot een klein
Jongensportret
PAGI^
1 HAARLEM Het 'Meisje in het blauw'
van Johannes Verspronck is een van de
populairste portretschilderingen van
onze Gouden Eeuw. Het prijkt in het
Rijksmuseum te Amsterdam, maar
reisde vaak de wereld rond als
representant van de Nederlandse
schilderkunst. Het meisje was te zien in
Londen, Kaapstad, Zürich, New York,
Toronto en Brussel en boeide daar vele
duizenden, die er zich wellicht over
verbaasden dat een „onbekende"
schilder uit het land van Rembrandt,
Hals en Vermeer een werk van een zo
hoge kwaliteit hsd kunnen vervaardigen.
Momenteel is het meisje thuis in
Haarlem, de stad waar het doek in 1641
geschilderd werd. Het is er (t/m 25
november) het stralend middelpunt van
een tentoonstelling van het werk van
Verspronck in het Frans Halsmuseum.
De eerste die ooit gehouden is, begeleid
door de eerste monografie over de
schilder.
ïer Om met die monografie (prijs 38,50) te
vnnl beginnen. Die is van drs. Rudi Ekkart,
vu"j conservator van het Rijksmuseum
Meermanno Westreenianum in Den Haag,
en hij toont er zich een scherpzinnig
kunsthistoricus, een doorzetter, die niets
voor zeker houdt wat hij niet zelf heeft
onderzocht.
>p Zo begint hij direct met een kleine
kunsthistorische sensatie. Tot het weinige
n Ze dat van Verspronck bekend was behoorde
r,,cf| zijn geboortejaar, afgeleid van een
4 aantekening bij een copie van het
P eet „zelfportret" met een tegenhanger van
Versproncks „echtgenote". Die portretten
zijn gedateerd en voorzien van de
leeftijdsopgave van de afgebeelden en dus
stond sinds jaar en dag vast dat het
geboortejaar van de schilder 1597 was.
Maar Ekkart vond dat onze schilder altijd
ongehuwd is gebleven. Daarmee werden
de „Verspronck" en diens „echtgenote"
(uit Boston, maar nu in Haarlem) de
portretten van een onbekende heer en
dame en kwam het geboortejaar 1597 op
zeer losse schroeven te staan.
Tien jaar jonger
Ekkart zet alle feiten die hem bekend
werden op een rijtje en komt tot de
slotsom dat de schilder zo'n tien jaar
jonger was dan algemeen was
aangenomen. Daarmee is Verspronck ook
van het odium van „laatbloeier" af, die
pas op 35-jarige leeftijd tot het St.
Lucasgilde zou zijn toegelaten en wiens
eerste bekende werk op zijn 37ste
ontstaan zou zijn.
Een kleine sensatie, als gezegd. Maar de
kunsthistorie leeft vooral bij gedegenheid
en oorspronkelijkheid. Beide zijn
ruimschoots te vinden in het werk van
Ekkart. Hij meldt alles wat van de schilder
bekend werd en veel daarvan is door
eigen bronnenonderzoek verkregen. Hij
plaatst Verspronck onder de Haarlemse
schilders van zijn tijd, met name zijn
oudere tijdgenoot Frans Hals, uit wiens
schaduw hij Verspronck weghaalt door
aan te tonen dat er weliswaar afleidingen
zijn, maar ook oorspronkelijkheid bij
Verspronck, die uiteindelijk toch een
geheel eigen plaats inneemt. Tenslotte
komt hij met een welberedeneerde
oeuvre-catalogus (alle 98 werken
afgebeeld!) die tot uitgangspunt kan
Monografie
en
expositie
in
Haarlem
Meisje in het blauw