lOrgelcontracten ''tot
jrecreatie van de gemeente
Dat boordje; is 't voor
een filmof is 't echt?"
IJSPRET
VOOR
Ceida&Somant
f
'Sq
LEIDSE COURANT
WOENSDAG 12 SEPTEMBER 1979
DIAKEN JAN HENDRIKS NEERLANDS JONGSTE PRIESTER
Bij een verfrissend glas
zwarte bessensap, in een
priemende zon die de
kamer binnenkomt en met
vóór ons foto's van een stel
studenten in gesprek met
een goedgemutste paus
Johannes Paulus II, lopen
we in een gesprek op onze
Moeder de Heilige Kerk
vooruit. Ergens in de
bakstenen conceptie van
Kropholler, de pastorie van
de Leidse Petruskerk, heeft
Jan Hendriks zijn optrek.
Een vertrek waar je prettig
kunt praten, met uitzicht op
de formidabele toren die
vertelt hoe laat het is. Nog
twee goede weken en Jan
Hendriks is priester volgens
de orde van Melchisedech,
bedienaar der sacramenten
binnen de Rooms -
Katholieke Kerk, middelaar
en menselijke steun voor
andere mensen. Erg jong
nog: 24 jaar. De jongste van
zijn klas en naar zijn idee
straks de jongste priester
van Nederland. Geen late
roeping, maar vrucht van
een weloverwogen plan.
„Leuk hè, die foto's We
hadden een prachtige
plaats, helemaal vooraan op
het St. Pietersplein. De paus
vroeg in het Italiaans waar
we vandaan kwamen en we
gingen in het Duits verder.
Heel gewoon, alsof er niks
aan de hand was. Een
prachtige man. Die
audiëntie vond ik mooier
dan die we in het Heilig
Jaar, 1975, met Paulus VI
hadden".
Het werk in Leiden zit er
voor pastor en diaken Jan
Hendriks bijna op. Zaterdag
29 september ligt hij, samen
met collega Ron van der
Veen uit Den Haag
uitgestrekt voor zijn
bisschop in Rotterdams
kathedraal. „Priesters die
deelnemen aan de
handoplegging worden
verzocht zelf toog en
superplie of albe met stool
mee te brengen", staat in de
uitnodiging. Eenmaal
gewijd, dan aan de slag,
ergens in het bisdom
Rotterdam; „waar dat zeg
ik nog maar niet, want de
benoeming is nog niet
officieel". „Wil mij in uw
gebeden gedenken", vraagt
de aspirant - neomist aan
degenen die van het
wijdingsfeit kennis willen
nemen, „en met offers zal
ik u loven, Heer", zegt
psalm 116. Jan Hendriks
hanteert weer de bus met
sap en bemerkt, dat hij het
zelf ook lekker drinken
vindt. We trotseren de hitte
van een late zomerse dag.
Jan Hendriks heeft er hard
r toegewerkt,
geïnspireerd aangepoot.
„Wil je het in zes jaar
kunnen doen, moet je een
goed gevuld pakket hebben.
Nee, de roeping was niet
laat; het was het gewone
verloop, wel een
uitzondering tegenwoordig,
geloof ik. Ach, hoe is het
gegaan. Ik kom uit een
Leidschendamse familie die
nogal aan de weg timmerde.
Mijn opa was
gemeenteraadslid en
kerkmeester, trouwens ook
mijn vader zat in het
kerkbestuur. Ik meen dat ik
een normaal jongetje was,
dat in de eerste klas paus
wilde worden in plaats van
brandweerman of
verpleegster of zoiets. Ik
was misdienaar bij de paters
van Scheut in
Leidschendam en ik zag me
nog eens ergens in de missie
terechtkomen. Dat is er niet
van gekomen. Ik ging naar
het college Leeuwenhorst
bij Noordwijkerhout in de
tijd dat het net geen klein -
seminarie meer was, maar
ik wilde wel priester
worden. Daar heb ik de
„langzame sluiting"
meegemaakt. In '73 was het
een groepje van een man of
veertig en we woonden in
zomerhuisjes aan de
Duinweg bij de Witte Raaf.
Met z'n drieën in een huisje;
het was er best gezellig".
Na Leeuwenhorst trok Jan
Hendriks naar Amsterdam,
naar de Katholieke
Theologische Hogeschool
om er zich verder onder
andere godgeleerd te
bekwamen. „Die KTH is
een moeilijk onderwerp.
Daar is al uitgebreid over
gediscussieerd. Ik vond, dat
't te weinig gericht was
voor mijn doel. Je kunt er
best theoloog worden, dat
wel, maar priester worden
is een andere kwestie. Het
is toch wel noodzakelijk,
dacht ik, dat in je opleiding
voldoende aan bod komt
wat een priester in zijn
praktijk nodig heeft. Verder
blijf ik er, maar buiten. In
1974 ben ik naar Rolduc
gegaan, het groot -
seminarie van het bisdom
Roermond, waar ondermeer
ook studenten van
Rotterdam komen. In feiten
komen er jongens uit het
hele land, 22 nieuwe
kandidaten dit jaar, een erg
verheugende ontwikkeling
waar we de laatste tijd niet
meer aan gewend waren.
Acht komen er uit het
Limburgse bisdom en twee
zijn er „gastarbeiders met
een geestelijk doel", dat zijn
Italianen die over enige tijd
in een Limburgse parochie
gaan werken. 'Monachi del
Padre" noemen ze zich,
monniken van de Vader,
zonder in feite monnik te
zijn. Ze werken in een
Limburgse fabriek en
bidden in een soort
conventje thuis".
De vijf jaren Rolduc heeft
Jan Hendriks als erg prettig
ervaren. „Het is een
gemeenschap van een
kleine tachtig mensen,
jongelui en docenten, die
feitelijk anders leven dan
de seminaristen twintig,
dertig jaar geleden deden.
Minder aan vaste regels
gebonden bijvoorbeeld.
Iedereen doet meer uit
zichzelf, zonder dat iets
uitdrukkelijk gezegd wordt.
Je gaat naar bed wanneer je
wil, als je er maar tijdig uit
bent voor het ochtendgebed
om zeven uur en de Mis om
half acht. Het was een
uitstekende voorbereiding
op de praktijk van een
alledaagse priester".
Vorig jaar kwam Jan
Hendriks naar de Leidse
Petrusparochie om er als
stagiair te werken onder
begeleiding van de pastoor
daar en van de zijde van het
seminarie en het bisdom.
„Ik heb hier erg prettig
kunnen werken: assisteren
in de zondagse liturgie,
preken (van tevoren
helemaal uittikken, maar
niet voorlezen, daar hebben
de meeste mensen trouwens
een hekel aan en terecht),
katechese op school, zieken
bezoeken thuis of in het
ziekenhuis, veel huisbezoek
en vergaderingen bijwonen
van allerlei werkgroepen in
de parochie en dat zijn er
nogal wat tegenwoordig. Ik
heb me zoveel mogelijk
georiënteerd in dit
parochiële leven. Die
Petrusgemeenschap is een
heel fijne parochie die ik
best wel zal gaan missen".
Hij wordt geen priester -
nieuwe stijl, Jan Hendriks.
Overigens: wat is dat in
wezen Hij heeft geen
tonsuur meer en heeft ook
niet de vroeger
gebruikelijke weg der
kleinere wijdingen gevolgd.
„Ik ben geen exorsist,
duivelbanner, geen
ostiarius, zoiets als
deurbewaarder of
uitsmijter, geen subdiaken.
Alleen heb ik een
„aanstelling" als lector en
acoliet gekregen en een half
jaartje terug werd ik diaken
gewijd. Dat was het". Maar
diaken Hendriks is wel
herkenbaar als clericus. Hij
draagt zwart en de smalle
priesterboord. Alleen als hij
gaat kamperen is het
geestelijke van zijn kleding
af, net zoals vroeger de
aalmoezenier bij de
verkenners stilletjes opzien
baarde als hij met open
shirt rondliep. Gek was dat,
een beetje.
Misschien is het wel een
beetje gek zoals ik me nu
doe kennen. Ik ben
duidelijk als priester
herkenbaar en niet omdat
de paus dit nou zo
prefereert, maar helemaal
uit vrije keus. Vanaf dat ik
diaken ben doe ik dat. Ik
schaam me er ryet voor. De
reacties zijn over het
algemeen gunstig, zelden
hoor je iets vervelends van
mensen. Ja, in de trein zat
ik een keer tegenover een
mevrouw die me vroeg: „is
dat nou voor de film of is
het echt En een
doodenkele keer hoor je bij
een bezoek: „bent u nou die
vent van Gijsen Jammer
genoeg. Ik vind het
doodjammer, dat men
vandaag de dag in
„kampen" denkt: van
Vreeburg, van Gijsen, van
Simonis, van de studenten
ecclesia, van richting zus of
van richting zo. Ik ben van
Christus. Dat heb ik altijd
willen zijn en dat blijf ik.
De enig geldende richting.
Schadelijk, dat 't zo moet.
Een slechte toestand. Maar
ja, het is zoals Paulus al
eens in één van zijn brieven
schreef toen hij op de
verdeeldheid onder de
christenen van zijn tijd
wees. Wat dat betreft is er
niet veel veranderd. Nu
lijkt het een beetje op de
18e eeuw, toen een kwart
van de priesters in ons land
verzet aantekende tegen de
„paapse" bemoeiingen met
de kerk in Nederland"
Eind van de maand is Jan
Hendriks priester. Het
einde en tegelijk hét begin
van een ideaal waarnaar hij
heeft gestreefd, „het
beginpunt van mijn
eigelijke werk", noemt hij
het zelf. Volgende week
trekt hij zich een dag of
acht terug, in retraite, als
laatste voorbereiding. „Wat
ogenblikken van rust zijn
wel nodig, de afgelopen tijd
heb ik heel wat te regelen
gehad". De eerste H. Mis is
op 30 september om half elf
in de Petruskerk. „Dit
wordt een concelebratie met
de pastores van de parochie
en met de rector en de sub -
rector van Rolduc. De week
daarop vier ik thuis, in
Leidschendam, het feest.
Dan een dag of vier wat
vakantie misschien en
daarna is het verhuizen
geblazen en ga ik er weer
tegenaan."
Voortreffelijk
orgelconcert
Gewestelijk
Orkest
Onder de titel „Opera in
tweevoud" bracht het Ge
westelijk orkest in samen
werking met de Nederlandse
Opera Studio de productie
van twee kleine opera's.
Voor de pauze „Trouble in
Tahiti" van Leonard Be
rnstein, na de pauze „Die
schone Galathee" van Franz
von Suppé.
Bernstein noemt zijn werk een
opera, maar gezien de, overi
gens uiterst kunstige, vermen
ging van klassiek dramatische
en humoristische elementen
met elementen uit de jazz, zou
men eerder kunnen spreken
van een musical. De ver
werking van jazzinvloeden
deed sterk denken aan de mu
ziek van Gershwin, hoewel
Bernstein niet de originaliteit
daarvan weet te evenaren. In
de dramatische scenes ge
bruikt Bernstein nogal geijkte
romantische klankmiddelen,
waarbij het oppervlakkige
sentiment niet vermeden
wordt.
David Porcelijn leidde de op
voering op zeer deskundige
wijze. Het orkest speelde tech
nisch vlekkeloos en toonde
met alle verschillende stijlen
een overtuigende affiniteit.
Het samenspel van de solisten
was vaardig, maar de krachti
ge klank van het orkest over
stemde hen soms.
De operette van Von Suppé
bleek een amusante éénakter
in een op en top Weense stijl.
Het verhaal was beter dan Be-
rnsteins tekst te volgen, dank
zij de glasheldere en soms wat
al te nadrukkelijke dictie. Zo
kwam ook de veelvuldig voor
komende humor geheel tot
zijn recht.
De volkomen beheersing van
de materie stelden de solisten,
krachtig gesteund door het or
kest, in staat een virtuoos gela
den uitvoering te geven, le
vendig en vol vaart, geheel in
aansluiting met de sprankelen
de sfeer van het werk.
Tot slot mogen de kleurige de
cors en kostuums nog ge
noemd worden, die, uiterst
functioneel in dit luchtige
stuk, bijdroegen
geslaagde avond.
Nieuw hoofd
voorlichting
universiteit
LEIDEN Drs. L. Beets is
met ingang van 1 oktober
benoemd tot hoofd van de
voorlichtingsdienst van de
Leidse Universiteit. De heer
Beets is tot die datum hoofd
van de afdeling voorlichting
van de Academische Raad.
De nieuwe voorlichtingsman
van de Leidse universiteit is
op 19 februari 1949 geboren in
Den Haag.
^Grepen uit de Leidse muziekgeschiedenis
gei
ast O
n< 5
m 0 -m
don
ver LEIDEN In alle vroege orgelcon-
nsti tracten, die de gemeente afsluit met or-
!ge ganisten komt steevast de zin voor,
eei waarin wordt bepaald, dat er dagelijks
e oj in de kerken op het orgel gespeeld
vai moet worden op vaste tijd buiten de'
pi kerkdienst „tot recreatie van de ge-
Mi meente". Het spel van de beiaardier
heeft ook die recreatie ten doel. Er zijn
derhalve drie soorten stadsspeellieden:
de organisten van de hoofdkerken, de
beiaardiers en de fanfaristen. De orga
nisten hebben die recreatieve speeltaak
gekregen na de beeldenstormen, ver
strooiing brengen is eigen aan beiaar
diers, ongeacht de eeuw waarin zij zich
de handen kapot slaan op de beiaard-
stokken. Nu Leiden na het Stadhuis en
de Jacobstoren boven de Lodewijks-
kerk in zuidwest een derde carillon ge
kregen hebben, zullen we de toren
iinaar weer een keer inklimmen.
In een van de eerste afleveringen van
deze serie hebben we al gezien hoe de
ia* Voorslag werd uitgebreid, dus daar mag ik
in dit verhaal overheen stappen. Ik mag
niet heenstappen over het oordeel, dat
Jan Janszoon Orlers in de zeventiende
we( eeuw over het stadscarillon geeft. De
drieëntwintig klokken zijn „soo harmo
nieus ende soet van geluyt als eenich
voorslach ofte accordt in eenige gebuyr-
steden gevonden wert, gelijck alle onpar
tijdige musicijnen zullen oordelen". Toch
werd het zoet een beetje zuur op den
duur. Nadat in 1583 honderdvijftig kope
ren noten voor de speeltrommel zijn gele
verd, moet klokgieter Hendrik Wegewa-
ert in 1599 de ladder op om „eenige doe
ken, die in discoort waeren" weer op toon
te brengen of te vervangen, besloot de
stad in 1663 om een heel nieuw carillon
aan te schaffen.
Beiaardiers als Pieter van Rhijnsburch jr.
en zijn zoon Jacob zijn dan al overleden,
na grote triomfen op de beiaaro behaald
„Musicerend paar", een gravure van
Lucas van Leyden.
te hebben, want zij werden tot de meest
gerenommeerde beiaardiers van de Ne
derlanden gerekend. Pieter jr. van 1617
tot 1650, zijn zoon gedurende vijf jaren
daarna, bespreelden het carillon op donr
derdag-, zaterdag- en zondagmorgen van
half elf tot half twaalf en bovendien in de
zomer op zondagavond van zes tot zeven
uur en dan nog op jaarmarkten en feesten
van victorie. Wanneer we bedenken, dat
op die dagen voorafgaand aan de beiaard-
concerten de stadsspeellieden hun uurcon
cert gaven, kunnen we vaststellen, dat er
flink gemusiceerd werd op die dagen en
dat de Breestraat tijdens die uren een aar
dige wandelpromenade moet zijn geweest.
In 1580 moet de Breestraat op zekere dag
het terrein van paniekvoetbal zijn ge
weest. Gerrit Hendrikszoon, de klokstel-
ler, had met „eenich goet geselschapt
weynich meer dan 't behoort" gedronken.
Het was echter toch te veel, want hij luid
de die avond de nachtklok al om zeven
uur inplaats van om tien uur. Dit werd
hem hoogst kwalijk genomen, want het
waren nog steeds „periculeuse tijden" en
omdat men ten tijde van de nachtkloklui
de poorten sloot, hadden „niet weynich
perikels" het gevolg kunnen zijn. Men
strafte geducht de kloksteller/luider met
vijftig gulden salaris minder per jaar. Dat
was niet niks, want zijn salaris werd met
maar liefst vijftien procent per jaar ver
laagd. Zo ging dat in de zestiende eeuw!
Op de grens van 1582/1583 wordt de ka
lender twaalf dagen vooruit gezet om zo
doende een algemene regeling van date
ring te kunnen krijgen. In andere Hol
landse steden had men dit al in december
1582 gedaan. Alle stadsdienaren kregen
een maandsalaris, dat éénderde deel lager
lag dan normaal. Men vond het gewoon
niet nodig om mensen uit te betalen voor
dagen, die niet waren ingevuld met ar
beid. De stadsbeiaardier moest dus heel
snel een nieuwe voorslag versteken, want
op 6 januari kon hij moeilijk een Drieko
ningenlied laten klinken. In 1583 deden
de Drie Koningen Leiden niet aan. De be
iaardier, die tevens organist was, kon zich
in 1583 er niet over verheugen, dat 3 fe
bruari, het feest van Sint Blasius, nu snel
ler dichterbij kwam. Vroeger vóór 1572
leverde dat feest extra inkomsten en
een dronk op stadskosten op, nü na de
alteratie was dat extraatje weggevallen.
Zou Gerrit Hendrikszoon Orgelpijp wraak
hebben willen nemen na een weinig meer
dan het behoort gedronken te hebben?
ADVERTENTIE
Jrë 0056
Toegangskaart
Junioren
3,-
Bij de keuzebepaling van een krant ga je niet over één nacht ijs.
Niet alleen moet hij op een prettig tijdstip in de bus vallen, maar
hij moet ook aan tal van andere wensen voldoen.
De identiteit moet je aanspreken. De opmaak overzichtelijk en tot
lezen nodigen.
En van de inhoud wordt verwacht dat hij gevarieerd en vooral
actueel is.
De Leidse Courant wordt in ruim 13.000 gezinnen met plezier
gelezen. Da's fijn. Toch zouden wij het prettig vinden om ook bij
die kennis of dat familielid van u waar de Leidse Courant nog
niet bezorgd wordt, over
de vloer te komen.
Daarom doen wij u een sportief aanbod.
U maakt iemand blij met onze krant,
en wij met twee
entreebewijzen voor de
Ton Menken ijsbaan.
I1
Noteer m.i.v.als nieuw kwartaalabonnee
van de Leidse Courant:
Geregeld, nietwaar.
I code/woonplaats:
giro:
I
IN FEITEN DE BESTE
Deze nieuwe abonnee ontvangt de LC de eerste
2 weken gratis
l
Stuur als dank voor de moeite voor het aanbrengen
van deze abonnee 2 entreebewijzen voor de
Ton Menken ijsbaan naar:
naam:I
adres:
code/woonplaats:
Stuur deze bon in open envelop (geen postzegel
plakken) naar:
Leidse Courant, antwoordnummer 349,
2300 VB Leiden
n.b. Bellen gaat nog sneller. Ons nummer 071-122244 I
1