Van stijlvolle opvoeding tot eigen tijdse liefhebberij riMMTtWl L li o m Minister moet heen en weer gesleep stoppen Waardering volop oor ,,'t Collegie der stadsmusicijns Dansschool Wielinga zestig jaar door Ton Pieters Op mijn omwegen door stad en land kom ik graag mensen tegen. Elke morgen tussen tien en elf uur kunt u mij telefonisch vertel len wie u graag in deze rubriek zou willen tegenkomen. Het nummer van mijn geduldi ge telefoon is 071-122244; u kunt dan naar toestel 18 vragen. PvdA-kamerlid komt op voor woonwagengezin Van der Werf LEIDEN/VOORSCHOTEN Er moet een einde komen aan het uit zichtloze heen en weer slepen van de het Leids-Voorschotense woonwa gengezin Van der Werf door zo snel mogelijk een legale standplaats aan te wijzen. Dat is de mening van het PvdA-Tweede Kamerlid Van Ooijen die de ministers van CRM, Binnen landse Zaken en Onderwijs in schriftelijke vragen heeft gewezen op het gesol met de familie Van der Werf tussen de gemeenten Leiden en Voorschoten. Van Ooijen vraagt minister Wiegel (Binnen landse Zaken) een oordeel over het optreden van de Voorschotense burgemeester in deze zaak. Deze gaf vorige week de politie op dracht de woonwagen van het gezin Van der Werf uit zijn gemeente te verwijderen en langs de rijksweg Amsterdam-Den Haag op Leids grondgebied neer te zetten. De plaats waar het gezin Van der Werf sindsdien staat is evenals die in Voorschoten geen legale standplaats voor woonwagens, zodat Van Ooijen van het gemeentebestuur van Leiden een soortgelijke handeling verwacht. Van minister Pais (Onderwijs) wil het PvdA- Kamerlid weten wat deze denkt van de situa tie dat het de telg van het gezin Van der Werf onmogelijk gemaakt wordt een school te bezoeken, terwijl toch het bestuur van een gemeente de plicht heeft te bevorderen dat een leerplichtige leerling voortdurend onder wijs volgt. Minister Gardeniers (CRM) heeft van het Ka merlid de vraag gekregen of zij het aanvaard baar acht dat een gezin waarvan de leden al len in dit land geboren zijn en de Nederland se nationaliteit bezitten in geen enkele ge meente wordt geaccepteerd en nergens in Ne derland met hun woonwagen een standplaats kunnen innemen. In dit verband wijst Van Ooijen op het feit dat Van der Werf al enige maanden lang probeert van het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland een beschikking los te krijgen, waarbij het moge lijk wordt om tegen de wens van een ge meentebestuur in een legale standplaats voor zijn woonwagen te krijgen, zonder dat GS tot op heden op dit verzoek een beslissing heb ben genomen. De zaak van de familie Van der Werf houdt ook de Leidse gemoederen bezig. Het PPR- raadslid L. Beijen heeft het college van b en w gevraagd te bespoedigen dat bepaalde regi ogemeenten, waaronder met name Voorscho ten, werkelijk ernst gaan maken met de rea lisering van woonwagenstandplaatsen, die zij volgens de door de provincie vastgestelde verdeling moeten hebben. Het PPR-raadslid wil weten of het Voorschotense gemeentebe stuur contact heeft opgenomen met het Leids college over de versleping. Voorts stelt de heer Beijen de verklaring van burgemeester Van der Haar in de Voorscho tense gemeenteraadsvergadering van vrijdag aan de orde. Hierin zou burgemeester Van der Haar hebben gezegd dat na een intensief onderzoek hem is gebleken dat er wel plaats was voor de betreffende woonwagenfamilie op het regionaal woonwagencentrum aan het Trekvlietplein. De heer Beijen vraagt het col lege tenslotte of het niet zeer onwaarschijn lijk is dat, gezien de huidige situatie op het regionale centrum, het gezin op korte termijn een standplaats zou kunnen worden toegewe zen op het centrum. gepropageerd. Ook op ons grote Kerstbal, dit jaar ons jubileumbal, in de Stadsgehoorzaal, moet in pak en met das en in het lang. Het moet in stijl zijn, zo stellen we ons dat tenminste voor en dat willen we ook bevorderen". Al vóór de oorlog was er een geluidsinstallatie, met een draaitafel, versterker en platen. Als je nu komt dansen, gaat dat op de klanken uit een super geoutilleerde toestand. De gedegen pianist die er ooit was voor het begeleiden van de dansles is allang verdwenen. „Maar eigenlijk is het er gezelliger op geworden. Niets krampachtigs of geforceerd. Veel meer dan vroeger nog hebben we nu te maken met de mening, dat een dansles gewoon een avondje uit is. Vandaar die entourage, die niet alleen de dansvloer zelf omvat. Je moet met je tijd mee, anders is het snel bekeken, geloof ik", meent mede-jubilaris Maas. Bij Wielinga wordt geen privé-les meer gegeven. Dat was te arbeidsintensief. Ook de zondagen zijn sinds vrij kort afgeschreven; dan is de school dicht om het echtpaar Maas Wielinga de kans te geven, even uit te blazen. Maar de school bloeit en levert geoefende dansers af. Een enkeling die het nooit zal leren, maar die valt vanzelf wel af. STAD/REGIO LEIDSE COURANT WOENSDAG 5 SEPTEMBER 1979 PAGINA 5 Overigens is bij de meisjes de danslust het grootst en in dit geval moet een enkele maal een dansstop worden toegepast alvorens men bij voldoende mannelijke deelname verder kan draaien en glijden en wervelen, in welke stijl ook. O, dat is mooi en verstrooiend, bij het tellen en indiceren van de Maas Wielinga's. Het instituut weet te binden. Meneer Maas: „Soms hou je vier, vijf jaar dezelfde mensen. Ze leren er steeds weer bij en je hoort ook wel: meneer Maas, vorig jaar leerde u ons dit en dat; hoe was dat ook weer? En dan krijg je een soort herhalingsoefeningen op aanvraag. Op die manier krijg je ook een binding met je leerlingen. We doen er van alles aan. In alle categorieën. Er worden maandelijks dansavonden georganiseerd voor echtparen, dan is er nog „Club 28", iedere zaterdagavond, en nog veel meer. Kortom, er is aan iedereen gedacht". Op 10 september wordt aan de Nieuwe Rijn 28 aan velen de gelegenheid gegeven, op een receptie het 60-jarig bestaan van de dansschool mee te komen vieren en natuurlijk zijn de leerlingen en de oud leerlingen het meest van harte welkom. Allemaal mensen voor wie na een serieus opgevatte cursus rustig: ik heb niet anders. Er zijn geen reverences meer, geen galante buigingen. Best, helemaal niet zo erg. Maar correctheid wordt bij ons nog steeds bijzonder op prijs gesteld. Daar moet je weieens op wijzen. Vroeger kwam men voor het eerst bij je en stelde men zich voor: ik ben die en die. Tegenwoordig is het: hallo Zestig jaar dansonderricht. Vandaag een verbouwde royale bar bezijden de dansvloer bij Wielinga, welvoorzien, volkomen ingesteld op het onderhouden der dansvreugde. Ruim een halve eeuw terug was de dansschool „drooggelegd". Oprichter Wielinga vond de latere ontwikkeling verschrikkelijk: „bier in mijn dansschool, kom nou, het is hier toch geen kroeg zei hij dan, volgens zijn dochter. Maar tegenwoordig is men eraan gewend om iets te drinken, zeker op dansavonden, en daar gaat ook Wielinga niet omheen. Zes decennia is Wielinga alweer broedplaats van de ballroom, de latin-american dansen, met „af en toe een disco-dansje ertussgn door, maar dat zijn modedansjes die steeds wisselen", aldus dansleraar Maas, die eraan toevoegt, dat er een grotere interesse voor het stijldansen bestaat: „dat wordt vaak op de scholen i j 'erVfet zal waarschijnlijk niet zo de'aak voorkomen, dat een lieve ude dame het voorbeeld van uffrouw Anna Cannoye volgt, d tie in de zeventiende eeuw lJseen geldbedrag naliet „aen 't lol leg ie van de Musicanten ee' 'oor 't geene sy weeckelyckx aa je-useert heeft tot een recrea- ie". Een heel tekenend bewijs 'OIioe de muziek, die de stads- nuzikanten lieten horen, op —~1>rijs werd gesteld. let college van stadsmusicijns •stond - we hebben dat al ge en uit mr. Jan Jorden, Jan ran Son nevelt, Pie ter Jans- >n van Rhijnburch en zijn wee zonen Jan en Pieter jr., teiden leerlingen van Swee- as' inck en Cornelis Schuyt. Zij vorden tenminste bij het op- ieuw instellen van het mu met name ge- ioemd. De combinatie van 'ier speellieden is echter erg mgewoon. In Hollandse ste- len is een even aantal muzi ekanten namelijk gebruikelijk. aantal schijnt een beetje /1( '.waar op de maag te liggen, Jewant in verschillende archief- nt boeken komen we „de vyer peelluydentegen, terwijl men met vijf man begint. Veel neutraler is dan natuurlijk de er vermelding van „mr. Jan Jor- ;ei ien cum sociys", maar daar- oi mee ben ik nog niet uit de pro- d< blemen, want hoeveel mensen g€raten er nu in zo'n muziekcol- >e lege? t In 1626 helpt Matthys van Uijnsburch, de derde zoon van Pieter sr. ons een beetje uit de 1 droom. Hij schrijft aan het dat hij zo'n zes a dieven jaren gratis zijn diensten d'heeft verleend als noodhulp ityan de stadsmusicijns „en aen- gesien mr. Francois Chester, mede een van de ordinarys speelers geweest synde".op 24 mei uit de stad is vertrokken „in wiens plaetse" Matthijs de vereiste harmonie heeft hel pen opbouwen, verzoekt om officieel bezoldigd stadsmusi cus te mogen worden. Hij 'krijgt zijn zin en wordt op 1 juli aangesteld op het nog steeds zo. vorstelijke salaris van één gulden per week, dat voor stadsmusici op de ge meentelijke begroting is uitge trokken. Hij moet daarvoor „beneffens de andere speelluy- den voor ofte op het Stadhuys dezer stede" spelen „Op schal- meyen des Donredaechs, Sa- turdaechs ende Sondaechs voor de middach ende voorts op alle kermisse ende blyde dagen. Men is derhalve met méér dan vijf mensen aan het muziek maken. We kennen nog een paar namen van muzikanten en - merkwaardig genoeg - zijn dat allemaal leden van de familie van Rhijnsburch! Christiaan Pireur, die als cor netspeler „ordinarys stadsmu- sicijn is wanneer hij met Cha- tharina van Rhijnsburch trouwt. Deze vluchteling uit de Zuidelijke Nederlander zet regelmatig de hele familie op stelten en wanneer hij het niet doet, doet zijn gelijknamige zoon uit een eerder huwelijk het wel, vooral wanneer de wijn in de man is en er wordt in de familie zo nu en dan nog wel eens een glas geleegd. De koster van de Pieterskerk ver klaart in 1629, dat Jan van Rhijnsburch „een droncken fiel ende schelm" is. Hij zou het kunnen weten, want Jan was behalve stadsspeelman ook organist van de Pieters kerk sinds 1617 en dat orgel- bestaan was duidelijk geen pad vol rozen gedurende zekere tijd. In 1623 namelijk wordt hem de pen op de neus gezet om beter zijn best te doen „omme de gemeente met zynen conste te vermaecken". De organist - speelman - muziekhandelaar nam het niet zo nauw. Het aangezegde ontslag liet hij ver waaien met de wind, tot grote ergernis van de overheid, die moest aanzien, hoe hij „da- gelycx meerder ende meerder in syn dronckenschap ende andere ongebodentheyt voort- ginck" en zich „gantsch onlus- tich" betoonde in de kunstui ting „die hy tot costen van dese stad heeft geleert". Dat laatste is per sé niet juist, want Jan mocht wel naar Sweelinck in Amsterdam om les te krij gen, maar vader van Rhijns burch moest het betalen en niet de stad. Toen Jan echter weinig zin toonde om zijn jon ge leven te beteren, besloten de kerkmeesters op 31 decem ber 1626 om naar een andere organist uit te zien. Jan beloof de echter beterschap en werd op 25 januari 1627 weer in ge nade aangenomen. Die genade had kracht genoeg tot 4 janu- ary 1629, want op die dag werd hij „overmits syn quade comportementen" ontsla gen. om nauwelijks een maand later weer te worden aangesteld. Sindsdien beterde hij en boterde het tussen hem en de kerkmeesters, want we horen niet anders dan goede berichten. Hij kreeg zelfs van wege zijn „goede genegen geen enkele dans nog grote geheimen meer heeft. Trefpunt Wielinga: crescat, floreat, zo heette dat vroeger in gelukwensende termen. Dat het dansonderricht aldaar moge groeien en bloeien. Het zal waarachtig wel gaan. Zestig jaren staan daar zowat borg voor. Het echtpaar Maas - Wielinga zelf nog lang niet der dagen zat, kijkt nog wel eens naar het barbuffet, de barkast met een „tabernakel", waarin een verzameling zilverkleurige bekers en bekertjes evenzovele herinneringen betekent. Mevrouw Maas en haar man hebben hun woordje meegesproken in een dansverleden. „Zolang je jong bent, moet je in dit vak de vruchten zien te plukken en dat hebben mijn man en ik gedaan. Niet zonder succes. Een prachtige tijd, met uitschieters. Zo eindigden we samen in 1953 als Nederlands kampioenen in de lerarenafdeling. En er was zoveel meer. Daar zou ik wel een boekwerkje vol mee kunnen schrijven. Dat is voorbij; we hebben een schitterende school die ons bezighoudt. We hebben persoonlijke resultaten bereikt die er wezen mogen, maar, zoals in iedere sport, op een zeker moment moet je weten op te houden. Maar die herinneringen aan grootse momenten zullen er altijd blijven". branche van de vrije beroepen. Mevrouw Maas: „De liefhebberij voor de dans is redelijk groot, vooral onder het oudere publiek. Na de laatste wereldoorlog was het een rage, een stroom die later werd afgedamd toen de ouderen er minder behoefte aan kregen. Maar we mogen wel zeggen, dat de laatste tien jaar, zeg maar, er weer een aardige animo is om naar dansles te gaan. Vooral bij de ongeveer 35- jarigen en ouderen". „Natuurlijk, vroeger hoorde dansen bij de educatie", weet meneer Maas nog. „In deze tijd beslissen de kinderen meestal zelf wat ze willen. Het is niet meer een zaak van het „betere publiek". Vandaag is het dansen gepopulariseerd. U weet dat wel, maar vroeger werd er in protestantse kringen vrijwel niet gedanst, in tegenstelling tot de katholieken, waar de beentjes veel meer van de vloer kwamen. Ook in die kringen waar dansen eens taboe was wil men thans de kinderen niet ontnemen wat men zelf in zijn of haar jeugd heeft moeten missen. Maar nog altijd is er een vrij groot percentage volwassenen dat niet kan dansen. Het zou me niks verbazen als dat rond de dertig of misschien wel veertig procent lag. Er is wel wat veranderd: nu is er in Katwijk een grote hal waar men bij honderden tegelijk danst. Dat is ooit heel anders geweest". Zestig jaar dansschool Wielinga is ook een evolutie van het geklede pak tot de gemakkelijke outfit; van de blauwe blazer en grijze broek en de meisjes met de dansschoentjes tot de moderne sansculottes, de pak-lozen en kostuumweigeraars. Mevrouw Maas: „In deze tijd vragen we: willen jullie alsjeblieft zo netjes mogelijk komen. En dan zeggen ze Noordnederlandse meester (mogelijk Karei van Mander): musicerend gezelschap met wijnschenker). theyt" forse salarisverhogin gen. Nu moeten we bij dit drank- verhaal wel bedenken, dat de heren in de Gouden Eeuw hoeveelheden drank naar bin nen werkten bij officiële en voor de gelegenheid dan maar tot feest gepromoveerde ge beurtenissen, waar je helemaal stomverbaasd van staat Bij een orgelekeuring in 1643 drinken ze zo'n vijftien flessen Rijnwijn per man op en dat is eigenlijk dan - in hun ogen - een matige tractatie! Die men sen moeten constant in de lo- rem zijn geweest en allemaal aan een leverziekte overleden zijn. Heel opmerkelijk is het, dat we binnen de groep stadsmusi cijns nooit klachten horen over muzikaal onvermogen. Nu valt het in de open lucht natuurlijk wel wat minder op wanneer iemand een scheve noot blaast, maar wanneer dat al te dikwijls gebeurt, zou een formele reprimande stellig niet zijn uitgebleven. Pieter van Rhijnsburch sr. krijgt een reprimande in 1632 en mag onmiddellijk zijn keel aan de kapstok hangen, want hij wordt naar huis gestuurd. Sy- brand, de jongste zoon, volgt hem op. Van hem weten we, dat hij geen schalmei meer speelt, maar schuiftrompet, aangezien „wegens de harci- cheyt des geluits" de schalmei is afgeschaft. Zijn dienstver band duurt niet lang, want in december 1635 krijgen de stadsmusici bericht, dat ze niet meer mogen spelen. Ongetwij feld is de vr.eselijke pestepide mie, die in de stad heerst, daar oorzaak van. Teveel mensen bij elkaar zou de besmetting skans vergroten. Jan van Rijnsburch sterft tijdens die epidemie. Merkwaardig ge noeg wordt het college daarna nooit meer formeel heropge richt, maar men moet toch ie dere week wel gespeeld heb ben anders kon juffrouw Can noye later nooit een bedrag nalaten uit dankbaarheid voor wat „ge-useert heeft tot een recreatie". JAN DOOVE Wielinga binnen de school woont nog ter plaatse, direct binnen bereik van het bedrijf dat eens het hare is geweest. „Er zijn nog wel meer Wielinga's, maar die zijn voor de danskunst verloren gegaan; ik ben de nog enige dansende tak. Onze oudste zoon bekwaamt zich voor het toneel. Dus hoe het later moet met Wielinga aan de Nieuwe Rijn kunnen we nu nog niet vertellen" zegt mevrouw Maas. De school is een tweemanszaak. Man en vrouw geven de lessen, doen onderwijl de voordeur open als er gebeld wordt en staan achter de tap in de bar tijdens de pauzes. „Als het moet, verdeel ik me in drieën", aldus mevrouw Maas - Wielinga, „want je kunt wel een extra kracht in dienst nemen, maar ook dansinstructeurs vragen maar niet wat vandaag de dag. Dat is een heel dure affaire". We wisten het al: er is altijd al belangstelling voor het dansen geweest en het lerarenkorps gedijt als repen uit de eidse muziek- jeschiedenis Dat dansen plezier is voor twee, is een vermoeden da| al zestig jaar geleden de grondslag vormde voor Dansschool Wielinga aan de Nieuwe Rijn in Leiden. Sterker nog: de heer en mevrouw Wielinga bedachten destijds dat het ongetwijfeld veel meer waar is, dat honderdmaal twee nog een stuk plezieriger is. Daarom gingen ze van het dansonderricht een beroep maken, vlak na de eerste wereldoorlog, toen men na al die spanningen zich best wel aan iets leukers mocht overgeven. Leukers Dansen was in die voorbij tijd voor een „betere laag" der bevolking een must. Dansen leren hoorde bij de opvoeding, of het je deugd deed of niet. Dat deed er niet toe. Je had als „jongelui" maar te gaan en je netjes te gedragen. Etikette was niet afgezaagd en op een dansschool leerde je manieren. Kom daar nou eens om. „Nou, nee hoor, het valt best mee. Maar dat de jeugd vandaag volgens een ander patroon leeft is wel duidelijk", vertelt me mevrouw L. („met voornamen voluit werken wij niet") Maas Wielinga, dochter van de oprichters. Deze maand bestaat de oudste dansschopl van Leiden zestig jaar en dat moet gevierd worden. Achter de statige gevel aan de Nieuwe Rijn, onder nummer 28, vindt, als in een schuilkerk, het danswezen z'n voeding in een lange, stralende balzaal op een hardhouten parketvloer. De verlichting is aangepast aan de eisen van deze tijd, herkenbaar aan de snoepjeskleuren. Een blijkbaar onontbeerlijk plakkaat aan een muur vertelt vriendelijk, dat glasbreuk op een gulden aan onkosten komt te staan. Je hebt hier de ruimte, bij de heer en mevrouw Maas Wielinga. A.J. Maas en echtgenote drijven sinds '46 deze kweekplaats van danspatronen. Oprichter Wielinga overleed in '59, maar de moeder van de waarschijnlijk laatste echte

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1979 | | pagina 5