„Er zijn mensen die
handenarbeid willen,anderen
Straatnaambordjes verslikken zich
in jaartallen rond De Gijseiaar
Academisch Jaar geopen
willen tegen je aan praten
Aleida Molijn houdt aan begeleiding op Volkshuis veel voldoening over
STAD/REGIO LEIDSE COURANT DINSDAG 4 SEPTEMBER 1979
Op mijn omwegen door stad en land kom
ik graag mensen tegen. Elke morgen tussen
tien en elf uur kunt u mij telefonisch vertel
len wie u graag in deze rubriek zou willen
tegenkomen. Het nummer van mijn geduldi
ge telefoon is 071-122244; u kunt dan naar
toestel 18 vragen.
De overdracht van het rectoraat. Links prof. dr. D. Kuenen.
„Er is maar ene goeie
Leienaar, dat is De
Gijselaar_.!" heeft men heel
lang (en nu nog wel), vooral
op het hoogtij van 3
oktober, in Leiden
gezongen. Een plaatselijke
hymne met veel waars in
de inhoud. Jonkheer
meester doctor Nicolaas
Charles de Gijseiaar, werd
op 10 maart 1910 - zonder
ooit naar de baan te hebben
gesolliciteerd -
burgemeester van Leiden.
Hij hield ermee op „den
31sten December 1926".
Komt daarbij, dat zijn
opvolger Van de Sande
Bakhuyzen vanaf 30
december 1926
burgemeester was en dat
jonkheer De Gijseiaar zelf
leefde van 1865 tot 1937,
dan mag men aannemen
dat chronologische
moeilijkheden zich kunnen
aandienen. En inderdaad.
Die moeilijkheden blijken
nu al vele jaren lang in
blauw en wit vereeuwigd te
zijn op één van de plaatsen
die de herinnering aan De
Gijseiaar levendig houden.
"Want behalve een De
Gijselaarsbank is er ook een
De Gijselaarstraat, tussen de
Burggravenlaan en de
Cobetstraat in de Leidse
burgemeestersbuurt. En
kijk nou eens naar de drie
straatnaambordjes die daar
aanwezig zijn.
Het ene bordje vermeldt De
Gijseiaar als burgemeester
„van 1910 - 1926", het
tweede „van 1910 - 1927" en
het derde „van 1910 - 1936".
Hoogstvreemd, daar aan de
De Gijselaarstraat. Hoe
langer hoe mooier eigenlijk.
Wat je allemaal niet kunt
veroorzaken met het
hanteren van de specifiek
Nederlandse uitdrukking
„tot en met", ongeacht dan
nog de ambtstermijn en het
uitblazen der laatste adem.
De één wil „tot" en de
ander wenst er „met" bij te
betrekken. Misschien, dat
De Gijseiaar zelf er,
opgenomen in het hemels
heer, het grootste plezier
over heeft.
Want plezier heeft de
jonkheer wel gekend, in het
leven. Hij werd in 1865
geboren in Gorinchem
(later befaamd geworden
om „zijn" ridder van
Rappard). In Leiden
ontplooide De Gijseiaar zich
universeel (de De
Gijselaarsbank tussen
Breestraat, Rapenburg en
Noordeinde stamt al vanaf
1920, toen men zich
gedrongen voelde de
burgemeester te huldigen
na „de moeilijke
oorlogsjaren") en totdat hij
zich om
gezondheidsredenen in '26 -
dus niet op 1 januari '27 -
moest terugtrekken, deed
de De Gijseiaar zich kennen
als eën „goeie man, een
voortreffelijke burgervader,
die de harten der Leienaars
won".
De Gijseiaar toonde „een
opgewekte aard en vlotte
levensopvatting" en was
gezien bij hoog en laag, bij
jong en oud, terwijl hij
„gaarne wijlde onder de
nederigsten zijner burgers
om hunne klachten te
vernemen en zoo mogelijk
te verhelpen". Dit lezen we
in het Leidsch Jaarboekje
1938, in een artikel van de
hand van auteur Dr.
Burgemeester De Gijseiaar
(maar dit heeft niets
uitstaande met de
onduidelijkheid rond de
drie straatnaambordjes,
neem ik direct aan) had
tevens een nauwelijks
verholen voorkeur voor een
geneugte die tegenwoordig
een accent krijgt in een
geenszins verheffend lied:
„geef mij maar een neut".
Als er mensen mochten zijn
die, na ruim veertig jaar,
nog zeggen: „hij was
doorlopend stAalbezopen",
dan is dat bombastische
klinkklare nonsens. Het is
Prof. Kuenen draagt rectoraat over aan prof. Kassenaar o
|d
Mejuffrouw A. Molijn in haar flatwoning in de Merenwijk.
Het Leidse Volkshuis,
tachtig jaar een begrip in de
stad en sinds enkele
maanden een gezeten
buurman van onze krant
aan de Apothekersdijk,
neemt afscheid van een
krachtig fenomeen binnen
dit gemeenschapswerk;
waaronder ik dan versta de
arbeid die een goed deel
van de burgerij tot verdere
ontplooiing brengt. Het
fenomeen is juffrouw
A.J.G.Molijn,
gerenommeerd leidster van
het Volkshuiswerk
gedurende meer dan
drieëntwintig jaren.
Volgens de Volkshuizers is
juffrouw Molijn ook al
maakte ze geen kwart eeuw
mee een „Gouden
Kracht", die het Leidse
Volkshuis niet onmiddellijk
in z'n hemd zal laten staan
bij haar vertrek, maar toch
wel so wie so een leemte
achterlaat. Deze maand is
het zover: exit juffrouw
Molijn, een raadsvrouw
komt tot zichzelf, begeleid
door het besef dat haar
pensioen verdiend is.
Begeleiden heeft ze zelf al
tientallen jaren gedaan en
zoals het er nu uitziet, zal ze
dat nog wel even blijven
doen. Want al ligt er een
behoorlijk breiwerkje bij
haar op de tweezitsbank in
haar Merenwijkse flat,
voorlopig blijft ze
onverminderd bereid, bij te
springen met raad en daad
onder de „pupillen" van het
Volkshuis. Desgewenst.
Aleida Molijn kwam al
geruime tijd terug vanuit
haar geboorteplaats Almelo
naar Leiden. „Als kind al,
maar en eigenlijk is dat
niet eens zo vreemd ik
ben me altijd met het
„oosten" verwant blijven
voelen. Nou, dan ben ik op
22 september „echt 65". Ik
mag dus terug gaan kijken.
Niet dat ik daar zo'n
uitgesproken behoefte heb,
maar ja, u komt me ernaar
vragen. Al vrij vroeg was ik
vrijwillig werkzaam in het
jeugdwerk, als „guido" van
de meisjespadvindsters. Dat
was al een heleboel werk,
hoor, ook al omdat ik daar
hoofdleidster was. Tegen
1956 gingen er bij het
Volkshuis mensen weg,
leidinggevende lui. Ik
kende de toenmalige
directeur Van Duijn al via
de Leidse Jeugdactie en zo
rolde ik erin, zeg maar".
„Ik zat overal in, die eerste
jaren. In het kleuterwerk,
het kinderwerk, het
jongeren- en
volwassenenwerk. Staflid in
alle categorieën, heet dat.
Dit heeft zich langzaam
uitgesplitst op den duur en
zo ben ik in de
volwassenenhoek blijven
werken. Dat kinderwerk
ook heeft me erg veel
voldoening geschonken,
heel veel plezier. Je had je
handenarbeid, je spelletjes,
je clubs en elk jaar
kamperen op ons eigen
terrein in Noordwijkerhout.
In '68 maakte ik voor de
laatste keer zo'n jeugdkamp
mee. Heel intensief heb ik
al die jaren, tot zo ongeveer
'74, samengewerkt met
juffrouw Leemans, die toen
directrice was. Ik had het
over dat kinderwerk. Het
werken met volwassenen is
natuurlijk volkomen
anders, maar ik heb het als
heel erg prettig ervaren,
omdat je met mensen werkt
en daar zoveel voor
terugkrijgt. Je had niet
alleen een club van ouderen
die zich met handwerken
bezighielden, maar die
mensen kregen ook het
'gevoel dat er iemand was
tegen wie ze konden
aanpraten in een soort
vertrouwenssfeer. Dat gaf
voldoening".
De laatste jaren, zo vanaf
'76 ongeveer, heeft juffrouw
Aleida Molijn de hele
begeleiding van het
volwassenenwerk gehad.
Dat gold zowel de taallessen
als de gymnastiek en verder
het hele rijtje dat het
Volkshuis tot veler
tevredenheid afwerkt. Ze
onderhield de contacten
met de leiding als
tussenpersoon; „je overlegde
over nieuwe leden en ging
na waar die het best pasten
en je hielp plannen
uitwerken. Zo vroeg een
leidster eens: kunnen we
met die Engelse ploeg van
ons niet eens een keertje
naar Engeland gaan Dat
kon. Zo ben ikzelf met de.
„Duitse club" naar
Duitsland geweest. Zoiets
moest je met elkaar
organiseren. Wat die
talencursussen betreft, die
nemen bij het Volkshuis
hand over hand toe".
Al vanaf begin '78 heeft
juffrouw Molijn halve
dagen moeten werken, na
een operatie aan de knie,
waardoor het trappenlopen
niet doenlijk meer was. „Er
kwam een jongere kracht
bij en het werk werd
uitgebreid met de VOS-
cursus, Vrouwen
Oriënteren zich op de
Samenleving. En dan had je
de opfriscursussen voor
moeders. Ja en dan werd
begin '78 een nieuw
zangkoor opgericht en sinds
een jaar hebben we een
volksdansgroep voor
bejaarden; een enthousiaste
groep en erg leuk
bovendien. Dat zijn mensen
die heel trouw komen. We
hebben ook* nog geprobeerd
het werk onder de
werklozen van de grond te
krijgen, maar dat is mislukt
door gebrek aan
belangstelling van de kant
der werklozen zelf".
Juffrouw Aleida Molijn
praat niet graag over haar
eigen aandeel in het
Volkshuiswerk. Ook al zou
ze er boekdelen mee
kunnen vullen. Het siert
haar. Anderen zullen wel
het een en ander te
vertellen hebben over haar,
als ze op 28 september
officieel afscheid neemt.
Zelf blijft ze erbij, dat het
boeiendste in haar
Volkshuisbestaan is
geweest, dat ze behalve
mensen een bepaalde
techniek bij te brengen, zo
veel goede persoonlijke
contacten heeft kunnen
leggen. „Je hebt mensen die
komen om te
handenarbeiden en anderen
vinden dat maar bijzaak en
zijn veel meer op een
persoonlijke binding en
begeleiding uit. Ik zal dat
allemaal wel gaan missen,
maar ik ben nog niet
uitgepraat. Het laatste jaar
ben ik al weer veel meer
ingespeeld op het kerkelijk
werk hier in de Merenwijk.
Daarvoor zet ik me als
vrijwilliger in werkgroepen
in. Overigens woon ik in de
flat van pastor Jan van
Well, die drie jaar geleden
verhuisde. Wat mij betreft
is het dus een verschuiving
der activiteiten: van
Volkshuiswerk naar
kerkelijk Merenwijkwerk.
Ik ga op het Volkshuis geen
clubs meer begeleiden, al
hebben ze het me wel
gevraagd. Maar men mag
best bij mij komen praten,
hoor. Privé contact wil ik
blijven houdèn en men mag
heus wel bij rpe op de koffie
komen. Handenarbeid
wordt nu weer mijn hobby.
Maar er zijn mensen bij die
je niet wil loslaten, die ga je
nog eens bezoeken. Daar
krijg ik nu meer tijd voor.
Verder laat ik het graag aan
jongere krachten over".
Die jongeren hebben veel
werk van juffrouw Molijn
overgenomen, „en dat was
niet altijd even
gemakkelijk. Het oude zie je
erg veranderen, nietwaar
Dat gaf weieens problemen.
Het leeftijdsverschil was
wel een heel end. Maar aan
de andere kant: ze zijn puur
enthousiast en er is meer
mankracht waardoor de
activiteiten beter verdeeld
kunnen worden. Ik kan de
zaak vol vertrouwen
overdragen aan Hilde
Jansen, die al een half jaar
is ingewerkt. Ja, qua leeftijd
was ik zo'n beetje de laatste
der Mohikanen. In elk
geval heb ik die meer dan
23 jaar het gevoel gehad,
dat ik verschillende mensen
heb kunnen helpen. Het
was werk, dat me heeft
opgebeurd".
een gedachtengang die
wankel gebaseerd is op de
„vlotte levensopvatting"
van De Gijseiaar. Ofschoon
er nog getuigen zijn van
raadszittingen, waarin „de
burgemeester vaak onzin
verkocht".
Goed, laat het kletspraat
zijn geweest, toen de
burgemeester eens een
raadslid toevoegde: „meneer
P., wat heeft u een mooi
zomervestje aan...", dat
neemt niet weg, dat De
Gijseiaar een uitstekend
bestuqrder was die de kern
van de zaak steeds wist te
vinden. Een ander
getuigenis is: „op en top een
heer, die de hun petjes
afnemende schooljongetjes
begroette door het afnemen
van z'n „halve hoge zije" en
met het zwaaien van z'n
wandelstok met zilveren
knop". Want De Gijseiaar
was verschrikkelijk rijk ook
nog en zeer bevriend met
prins Hendrik. Dat was in
een tijd, dat er nog geen
drie naambordjes
misverstanden konden
uitstallen.
LEIDEN Tijdens
een grootse bijeen
komst in de Hoog
landse Kerk heeft gis
termiddag prof. dr. D.
Kuenen het rectoraat
van de Leidse univer
siteit overgedragen
aan prof. dr. A. Kasse
naar. De nieuwe rec
tor magnificus van de
Rijksuniversiteit Lei
den is tien jaar de
caan van de medische
faculteit geweest. In
die functie wordt hij
opgevolgd door prof.
dr. G. Tammeling,
hoogleraar in de fysio
logie. Prof. Kassenaar
is hoogleraar in de pa
thologische scheikun
de. Voordat het recto
raat werd overgedra
gen, werd het Acade
misch Jaar van de
Rijksuniversiteit Lei
den geopend met een
De demonstrerende
redevoering van de
scheidende rector
magnificus en van de
voorzitter van het col
lege van bestuur, mr.
K. Cath.
De Leidse studenten-
bond en het Anti-nota-
Pais-comité hielden gis
termiddag op het plein
van de Hooglandse
Kerk een alternatieve
opening van het
misch Jaar. Op
lische wijze
wet inzake de
sen structuur ten
gedragen,
testeren de
tegen de plannen
minister Pais van
derwijs en
studentenstops en
drijfskundige
modellen in te
Zij vinden dat
de
wikkeling binnen
universitaire wereld
zich in 1969 in
heeft gezet, teniet
gedaan en dat de
toren waarin de
siteit zich jaren
bevonden, met de
structurennota
steen voor steen
opgebouwd.