Annie Geerding
ziet kabouters in
haar achtertuin
Boek over kabouters,
gnomen en fantomen
dreigt onverbiddelijke
bestseller te worden
Annie Gerding-Le Comte (75) leeft tussen de kabouters. Ze ziet
ze echt, al zeker een jaar of zes. Ze lopen haar doodleuk voor de
voeten in de warrige bos tuin achter haar villa in Nunspeet.
Onbeschaamd, alsof het hun territorium is. En dat is ook zo,
gelooft Annie Gerding. De vraag is hoe lang nog, want kabouters
komen in ons land alleen nog op de Veluwe en Limburg voor.
Elders zijn ze al weggekwijnd bij het zien van al die vervuiling.
Annie onderhoudt duistere, maar diepgaande kontakten met het
aardvolkje. Ze heeft gemeend niet langer te mogen zwijgen. Ze
heeft een boek geschreven:
..Kabouters, gnomen en fantomen",
uitgegeven bij Leminiscaat.
Het staat vol slecht geschreven
verhalen over ontmoetingen met
kabouters en andere
vertegenwoordigers van het
elfenrijk. Het dreigt desondanks
een bestseller te worden.
,,ln het ouwe Indië waar ik geboren
en getogen ben heb ik nooit één
kabouter gezien. Wél demonische
figuren. Oh ja, volop. Als klein kind
van acht, negen, tien jaar zag ik
zwarte hoofden, net als grote
ballonnen, op hele kleine pootjes.
M'n moeder vond het onzin. Ze
werd vreselijk driftig als ik erover
begon. Ik zei er daarna nooit meer
iets over, maar ik zag die hoofden
regelmatig".
Het ruikt muf in haar villa in het
Nunspeetse bos. Een geur van
vochtige aarde, van
schaduwplanten. Mijn ogen dwalen
door de zitkamer en stuiten op twee
gifgroene kobolden, half verscholen
tussen de varens. Ze zitten
roerloos, ze zijn van steen. Hun
kwaadaardige oogjes priemen langs
me heen, schijnbaar
ongein teresseerd.
Hoe zagen die demonische hoofden
in het ouwe Indië er uit?
,,Als ik wakker werd keken ze me
aan. Een mond zo groot als een
meloen. En hele grote ogen, zo
groot als een theekopje, wit en
hardblauw van kleur. Ja, gitzwarte
hoofden. Je zag ze, omdat ze een
vaag licht verspreidden".
Tientallen jaren hield ze haar mond
dichtgeklemd over die geheimzinnige belevenissen. Maar sinds
enkele wildvreemde mensen haar waarneming zeer onlangs
bevestigden hoeft dat niet meer. Een van haar geloofsgenoten-
in-het-kwade is een ingenieur, vertelt ze. Een man die evenals zij
de van mysterie zwangere tropensfeer rond Surabaja heeft
geademd.
"Niks bijzonder die demonen, zei hij. Da's een heel bekend
f verschijnsel. Zo'n wezen als u beschrijft is een séttan groendoel,
een kale satan. Die manifesteren zich heel veel, juist aan
kinderen. Nou, dat is toch een man van de exacte wetenschap,
nietwaar? Dat is voor mij van waarde. Als ik tegen u zeg: daar
loopt een kabouter en die verdwijnt nu in een.hol, en u ziet hem
niet. daar heeft toch niemand wat aan?".
Haar man komt binnen. Harm Gerding, gepensioneerd
hoogleraar in de fysische en anorganische scheikunde. Hij gaat
er afzijdig bij zitten, handen op de knieën, oren gespitst.
Wanneer heeft ze voor 't laatst een kabouter gezien, vraag ik.
Annie Gerding denkt even na en zegt dan beslist: „Vier dagen"
geleden. Onze vaste tuinkabouter. Hij is van achteren groen en
van voren rose., Oh, die zie ik zo vaak. Hij loopt altijd met de kat
mee. Hij heeft zich het terrein hier toegeëigend".
Hebt u hem ook gezien, meneer Gerding?
De professor schiet in een verontrustende hoestbui en
antwoordt: „Nee zeg....nee, ik heb er nooit één gezien. Ook niet
op ons terrein, nee". En met een vlugge blik op zijn vrouw:
„Maar ja, je moet 't zien als een soort helderziendheid".
Zijn vrouw: ,,'t Is wonderlijk hoor, ik geef het toe. Ik zie ze niet
met gewone ogen. Nee, met een innerlijk oog als het ware, langs
telepatische weg. En ik ben heus niet de enige hoor. Als ik u nu
vertel dat vier mensen me na de televisie-uitzending hebben
laten weten, dat ze de kabouters met eigen ogen op het scherm
gezien hebben, op dezelfde plek als ik ze gezien heb, nou, dan
ben ik wel overtuigd. Anders niet hoor. Ik ben nogal nuchter en
wantrouwend van nature. Ik ben echt niet zo, dat ik meejoel met
de kabouterstoet".
De professor: „M'n vrouw is nogal nuchter. Maar ja, ze ziet nu
eenmaal dingen die een ander niet ziet".
„Maar ik ben echt niet de enige hoor", vult zij aan. 't Klinkt
verwijtend.
„Nee, zeker niet", herneemt hij snel. „Er zijn er meer. Het
wonderlijke is dat zij ze kan zien én tekenen. U hebt het zelf
gezien in haar boek neem ik aan. Nou, dat is een zeldzame
combinatie".
,,'t Is net als met de uitstraling van planten", doceert de
professor. Die kun je ook zichtbaar maken. Dat is een sterk'
elektromagnetisch wisselveld van hoge frequentie. Dat Is
hetzelfde".
Een professor in de biologie, niet de eerst de beste, is pas nog
bij zijn vrouw op bezoek geweest. Om over die uitstraling te
praten.
„Nee hoor", onderbreekt zij. „Ik vind het helemaal niet prettig
om er zweverig over te doen. Daar heb ik geen zin in. Maar er
zijn nu eenmaal bovennatuurlijke, dus onbewijsbare
verschijnselen die we met eerbied tegemoet moeten treden.
Onbewijsbaar kun je niet gelijkstellen met onbestaanbaar. Dat
komt neer op gigantische zelfoverschatting van de mens".
Met dromerige blik, blosjes op de wangen, verhaalt zij van de
wonderbare eigenschappen van de kabouters, die evenals de
kobolden en gnomen tot het elfenrijk behoren.
„Een kabouter is een onstoffelijk wezen, een soort
geestverschijning uit de aarde. Vandaar dat ze hem ook wel
aardmannetje noemen. Ze zijn meester over de stof. Ze kunnen
daarom van alles. Zich in de aarde laten zakken, door de stam
van een boom heenlopen of zomaar in een rotswand verdwijnen.
Aanraken kun je ze niet. Ze komen liever ook niet te dicht bij
mensen in de buurt. Ik denk dat dat te maken heeft met onze te
zware uitstraling: Het zijn dus geen mensen, al kunnen ze wel
onze vorm aannemen".
Kunnen ze praten?
„Nee, ze hebben geen taal zoals wij. Ze communiceren met
elkaar door telepathie, mimiek en gebaren. Ze zijn erg
expressief. Je begrijpt ze vrij snel hoor, tenminste ik wel. Als je
ze wil bereiken moet je wel geconcentreerd denken".
De professor valt bij: „Ja, dat communiceren van jou met de
kabouters gaat met gedachtenkracht. Dat zie je ook veel bij die
volken uit het Verre Oosten. Ze hebben die gedachtenkracht vee
sterker ontwikkeld dan wij".
Zijn het aardige wezens?
Zij: "Nee hoor, ze zijn vaak kwaadaardig. En ze kunnen erg
plagen". Ten bewijze vertelt ze van haar onthutsende eraringen
met een vrouwelijke fotograaf. Deze dame lukte het almaar niel
om bij haar in de bostuin, groot 1 hectare, een orchidee en eer
waterlelie te knippen. De sluiter weigerde almaar.
Duidelijk het werk van de kabouters., Die hadden er kennelijk
iets op tegen dat zij daar rondliep. Ja, het zijn mentale wezens
hé. Een gewoon mens ziet ze niet, maar ik toevallig wél".
Na de koffie met koek, waar geen kabouter aan te pas komt.
zegt Annie Gerding dat we zuinig moeten zijn op het
kaboutervolk en aanverwante aardmannetjes en -vrouwtjes.
„De Noordwest-Veluwe is nog de enige streek in ons land waai
kabouters voorkomen. En in Limburg. Elders kunnen ze niet
meer leven. Recreatie en milieuvervuiling jagen hen weg. Auto's,
bromfietsen, radio's, kabaal, vernieling, we kunnen het niet laten.
Ik heb zelf meegemaakt dat de kabouters van de Waskolk hier in
de buurt vertrokken zijn. Dat ivas in het voorjaar van '76, vlak
voor de grote droogte. Misschien hebben ze die natuurramp wel
zien aankomen. Wie zal het zeggen?".
U hebt toch ook de grote kaboutertrek in het Belvédèrebos
achter uw tuin meegemaakt?
„Nou en of. Dat is in 1974 geweest. Dat heeft drie dagen en
nachten geduurd, die uittocht. Ik heb het niet alleen gezien hoor.
Verscheidene mensen hier in de buurt weten ervan. Je kunt er
rustig met ze over praten. Ik heb die trek ook aangetroffen in
oude aantekeningen die ik toevallig in handen kreeg. De boeren
in Brabant en Limburg kennen de route".
„Ja", mijmert ze verzaligd, „dat was me een belevenis. Ze
kwamen langs het oude Vrijerspad, dwars over ons terrein. Een
eindeloze stoet, honderden, duizenden. Ze kwamen niet van de
Veluwe, want ze zagen er heel anders uit. Geen baarden, geen
puntmutsen en ook geen lange puntige narrenschoenen. Ze
waren ook een stuk groter dan de kabouters hier die niet verder
komen dan m'n knie. Sommigen hadden gereedschap over hun
schouder. Wat kon ik niet goed zien. 't Leek mij dat ze uit andere
landen kwamen. En ze trokken doelbewust het grote bos in,
zonder op of om te kijken. Ik denk, dat ze naar het hoge noorden
trokken, naar Scandinavië. Want men heeft mij later verteld, dat
ze daar verwacht werden. Dat hoorde ik via een nichtje dat daar
op vakantie was geweest".
Hebt u later ooit nog zo'n stoet waargenomen?
„Nee, nooit meer. Toch schijnen ze die trek geregeld te maken.
Ik hoop wel dat ze gauw terugkomen. Anders ziet het er slom uit,
zoals de mensen hier zeggen. Dan komen er slechte tijden".
Heeft ze nu helemaal geen zichtbaar bewijs van die kabouters?
„Nee, dat heb ik niet. Of wacht eens, ik heb ze gefotografeerd. Ik
zal het boek even pakken, misschien dat u ze ziet. Er zijn mensen
die ze gezien hebben".
Ze duwt me wat kleurenfoto's van waterplanten onder de neus.
„Hier, hier zit er eentje, ziet u wel? Hier zit z'n hoofd. Ziet u die
puntige oren? Die hebben ze allemaal".
Ik wil best, maar m'n helderziendheid schiet jammerlijk te kórt.
Plotseling roept ze: „Hé. waar is die foto van die bloeiende
planten waar een lichtelf in zit". Koortsachtig loopt ze de
pagina's na. Tevergeefs. De lichtelf is gevlogen. „Gek, heel gek.
Ik weet zeker dat ik 'm had". Maar ze berust snel.
Uw kabouterboek vliegt de winkeldeur uit, zeg ik.
„Ja, wie had dat gedacht. Bij de Bijenkorf in Den Haag was.het
binnen een week uitverkocht. Vindt u het niet mooi uitgevoerd?
De tekeningen heb ik zelf gemaakt. Ik had ze liever in kleur
gehad, maar ja, het werd anders te duur. Het kost nu zesendertig
gulden vijftig. Helemaal niet duur voor zo'n mooi boek, vindt u
niet? Ja. het gaat hier in de buurt ook snel hoor. De mensën
kopen het stiekem. Het mag eigenlijk niet, want ze zijn hier
allemaal gereformeerd.
De professor: „Het zijn geen
stereotiepe tekeningen, zoals bij
Rien Poortvliet. En général, in het
algemeen, zijn het tekeningen met
echte specifieke verschillen. Daar
zie ik een bewijs in voor de
objectieve achtergronden, 't Is geen
bedenksel". En tot zijn vrouw: „Jij
tekent wat je ziet".
„Ja natuurlijk, wat anders", zegt ze
effen.
We schuifelen de tuin in. Fotootje
maken bij de vijver. Ze verzoekt me
de spuiter in werking te stellen voor
een beetje meer sfeer.
'„Kijk", wijst ze., „Daar beneden bij
de vijver, in die grot, daar woont nog een kabouter. Een grote
kabouter, groter dan een meter. Normaal komen ze tot je knie. Ik
heb hier laatst ook gefilmd voor een tv-programma. Met de
jongens van de NOS. Net een stel jonge honden. Een beetje
lacherig, u kent dat wel. Toen was de grote kabouter er ook. Hij
was erg nijdig dat we daar rondliepen. Hij had een mosgroen
pakje aan, roodgestreepte kousen en een rode muts. Heel
merkwaardig, want meestal hebben ze een bruine schutkleur
Ik tuur me suf, maar zie geen overstekende kabouter.
„Nee, het is te mooi vandaag, denk ik. Het beste zie je ze met
betrokken lucht en donker weer".
Wordt ze wel eens voor gek verklaard?
„Als u bedoelt of ik wel eens een spottende uitlating heb gehad,
nee nooit. Er wordt wel eens gelachen, maar dat is geen spot. Ik
heb hele goeie recensies gehad op m'n boek. Daar waren zes
professoren onder. En dat zijn toch geen kleine jongens. Op de
tv-uitzendihg heb ik driehonderd reacties gehad, verreweg de
meeste positief. Van mensen die soortgelijke ervaringen hebben.
Deze mensen beseffen vaak de diepere betekenis van de
kabouters. Ze begeleiden de mens naar de andere onstoffelijke
wereld. Ze zorgen dat de mens harmonisch tot stof zal vergaan.
Tot stof zult gij wederkeren. Dat is hun opdracht. Het is een
astrale wereld, geprojecteerd in onze stoffelijke wereld. Zo zie if
het hoor".
En even later na een rondleiding over de verborgen
kabouterpaden zegt ze: „Nee, ze lachen niet meer. Er zijn te vee
waarnemingen. Wie lacht wordt gestraft. Ik heb het zelf
meegemaakt. Een van de NOS-reporters die almaar Hep te
grinniken kreeg plotseling een denneappel in z'n nek. Ja, zqzijr
niet aardig hoor".
HOMME KROL
Annie Gerding
innerlijk oog..,