Soms
s een
arm
om ie
leen al
enoeg
rsl
f v>:'v V
<*v«
a&m*
r »K- :•••-<• i
ken fenomeen dat de
(gelopen week in het
Dit iieuws kwam door hei
pan ssluit van de
13°C iekenfondsraad
/oor ervoor subisidie
imte «schikbaar te stellen
>0. Ti cht zich niet alleen c
g 18|# stervende zelf. In ei
kmenleving die het
'en venseinde decennia
™n!j ing taboe heeft
ider ^klaard, zijn familie i
i. bia lenden vaak evenmii
oor staat de dood te
ie jaa anteren. Vooral de
z'en eriode na het heengai
JJJ1' »n vader, moeder,
or h, venspartner of kind
ing sor tallozen een
am lartelende beproevinc
n w «worden. We hebben
p' «t rouwen nagenoeg
«rleerd. Waar loopt d
i uurt nog achter een
[SI 006 aan 7 Waar worC
og rouwkleding
«dragen Huilen ma<
Heen aan het graf. Bi
koffie in de aula mo
i weer gewoon doen.
>n ti «len rouwen in grote
>nkai Izondering. Stilletjes,
et. d aak levenslang. Een
'er. t lodern alternatief is
iigei )uwen op een
19 00 «rmingsinstituut. Zoa
p Den Alerdinck in
aag-Zuthem, bij Zwol
nol «n van onze
«rslaggevers volgde
CT b aar onlangs een
i d» "eedaagse cursus in
en ei ïuwverwerking.
'ouwen kunnen we
'eer „leren".
Sommigen menen de stem
van de dode plotseling te
horen. Allemaal heel
normaal", zegt Van den
Berg. „Het hoort bij het
rouwproces. Wie verdriet
heeft moet het uiten. Dat is
heel bevrijdend".
„Ook al vertelt zo iemand
telkens hetzelfde verhaal.
Ook dat is heel normaal.
Rouwen is geen ziekte. Het
gaat om volop leven, intens
leven, dat vraagt om
communicatie. Huilen is ook
heel normaal. Lucht
geweldig op. En niet
zeggen tegen iemand die
rouwt: u mag wel eens
huilen. Nee, gewoon rustig
blijven zitten. Iemand die
rouwt heeft warme mensen
nodig. Soms is een arm om
je heen al genoeg".
„Tegenwoordig stoppen we
de rouw weg. Je kunt
uiterlijk niet meer aan
iemand zien dat hij of zij
rouwt. De rouwkleding is
afgeschaft. Het bedrijfsleven
geeft maar vijf of tien vrije
dagen om te rouwen.
Daarna wordt iemand weer
normaal opz'n werk
verwacht".
„Vroeger duurde de rouw
een jaar en zes weken,
zeiden de mensen. Maar
rouwen duurt veel langer.
Jaren! De overledene is niet
zomaar dood. Dé
overledene kan lang
doorgaan met leven, soms
met regeren. Dat klinkt
hard, maar dat wordt door
mensen ervaren".
„Veel", besluit hij, „hangt
af van de steun die je bij
de verwerking krijgt. Ook
van de leeftijd die je hebt.
Alhoewel, rouwen is geen
kwestie van leeftijd. Oudere
mensen rouwen ook. De
jaren hebben er niets mee
te maken. Het gaat om de
hechtingsdiepte".
Weggeduwd
Na een stil rondje koffie
komt er een gesprek op
gang.
Thea, de ongeluksweduwe:
„Ik heb de confrontatie met
m'n man overgeslagen.
Misschien moet ik wel terug
naar de plek wa^ het
gebeurde. Of praten met de
mensen die het allemaal
geregeld hebben. Nog
steeds schrikik van elk
Dwingen tot rouwverwerking
kun je iemand nooit, stelt
de groep vast. „Je moet
iemand ook z'n leed
kunnen laten", merkt
iemand op.
Kinderdag
Er wordt ook gelachen,
zielsverscheurend gelachen.
Jenny, een bejaarde
weduwe, tegen Mies:
„Vertel nog 'swat je
gisteravond vertelde over de
kinderdag die jullie thuis
gevierd hebben in plaats
van vaderdag".
En Mies vertelt. „Ik heb
tegen ze gezegd, we
hebben geen vader meer.
maar wel drie lieve
kinderen. En dat gaan we
vandaag vieren. Ik heb taart
in huis gehaald en we
hebben er een groot feest
van gemaakt. Ze vonden het
prachtig", ledereen lacht
Mies toe. Alleen haar
buurvrouw, de plotselinge
weduwe met wat oudere
kinderen bijt op haar lip.
Haar kinderen, vertelt Mies
verder, zijn doodsbang hun
Het resultaat
Op het rijtje af zegt
iedereen iets over zijn
ervaringen, over de sfeer,
de opzet van de cursus èn
over Petra, de leidster. Het
is een rondje lof en
voldoening. Vooral Petra
komt er met rode koontjes
af Niemand, die haar
nadrukkelijk aanwezig vond.
„Je stuurde wel bekwaam
waar nodig, maar niet als
deskundoloog. Nee. het was
luisterrijk", verwoordt
iemand.
Aanbevolen literatuur:
„Wenen om het verloren ik"
van A. R. N. Polspoel
(Uitgeverij Gooi en Sticht.
Hilversum): „Hij werd maar
dertien" (Uitgeverij Gooi en
Sticht. Hilversum): „De
geschiedenis van de laatste
eer in Nederland" van H. L
Kok (Uitgeverij De
Tijdstroom. Lochem).
Annemarie, verpleegster op
een ziekenhuisafdeling met
doodzieke kinderen: „Ik
vraag altijd aan de ouders:
wilt U bij het overlijden
zijn? Als ze nee zeggen
dringen we verder niet aan.
Ze zeggen vaak: ik wil die
herinnering niet. Maar Zou
je niet tegen ze moeten
zeggen: u krijgt er achteraf
misschien spijt van?".
Pastor Marinus: „Ik weet
niet of dat veel zal helpen.
Ik denk. dat veel afhangt
van een goeie begeleiding
vari de ouders. Van daaruit
zal er wel een antwoord op
die vraag gevonden worden,
denk ik".
„Zo'n cursus is op zich al
een teken aan de wand",
merkt pastor Marinus op.
„In onze samenleving
hebben we het próbleem
toegeschoven aan de
welzijnswerkers. De vraag
waar het om gaat is hoe
kan 't weer een ervaring
van ons samen worden?".
De groep komt tot de
bevinding, dat de
professionele hulpverlening
wel-heel goed kan zijn
(„juist tegen een vreemde
die kan luisteren"), maar
toch beperkt blijft. De beste
hulp en steun kan de eigen
omgeving bieden, die
waarin de hulpbehoevende
z'n wortels heeft".
LAAG-ZUTHEM Na een
tere ochtend van soms stille
tranen is er pauze.
Adempauze. De deelnemers
aan de cursus
rouwverwerking verpozen
zich. Ik schuil achter een
krant op het terras. Links
van me snoept een
welzijnswerkster in twee
stoelen verzaligd van de
zon. Tien meter tegenover
me zit Nora (65). Ze staart.
Plotseling stevent ze op me
af. Droevige, zoekende ogen
in een bouwvallig gezicht,
waarop het penseel
genadeloos is uitgegleden.
„Heb je wel 's iemand
gezien die nu al bezig is
met d'r eigen
rouwproces?", vraagt ze.
Mijn ogen zetten
vraagtekens. „Nou, die
iemand ben ik dan". Ze
gaat naast me zitten. „Ik
kan niet meer. Ik ben óp. Ik
kan alleen nog maar
doodgaan, terwijl ik hu zou
moeten genieten. Nu ben ik
eindelijk vrij. Achtendertig
jaar lang ben ik met hem
getrouwd geweest. Al die
jaren heeft ie me uitgebuit.
Nu zou ik moeten leven,
maar het gaat niet meer. Ik
heb m'n leven gehad. Kun
je je voorstellen hoe ik die
man haat?"
Van de doden niets dan
goeds. Een dooddoener.
Zeker voor Nora. Ze pikt 'm
niet meer. Vanmorgen in de
kring van achttien vrouwen
en één man, sprak ze haar
haat, haar wrok. haar spijt
hartgrondig uit.
„Noortje noemde hij me
altijd. Geen Nora, maar
Noortje, lieve Noortje. Ik
was altijd zo goed voor
hém. Dat zei hij ook altijd
tegen anderen. Ik wist zo
goed m'n plaats als zijn
vrouw, ais liefhebbende
moeder, als bedgenote, als
verzorgster en verpleegster.
Er was geen betere. Vijf
jaar en vier maanden heb ik
hem thuis verpleegd. Hij
had beenmergkanker. Een
vreselijke lijdensweg. Maar
ook toen was ik zijn slavin
over wie hij altijd kon
beschikken. Ik bestond
alleen maar voor hem. Ik
was er alleen maar om zijn
glorie, zijn mannelijkheid,
zijn eigen ik te bevestigen.
Hij was ontzettend
dominerend. Hij kon alles,
wist alles. Ik kon niks. Zelf
ben ik nooit aan bod
gekomen. Misschien wel
m'n eigen schuld. Maar ik
kan het niet verwerken. M'n
leven is verknoeid. Ik héét
die man".
Wrak
De kring zwijgt. Meelevend,
ledereen voelt: Nora rouwt
om haarzelf, om
achtendertig verspilde jaren,
om Noortje die alleen maar
in zijn schaduw bloeien
mocht en verkommerde.
„Bij de kist in het graf heb
ik geschreeuwd: „Je bent
dóódJe bent doodI Je
komt nooooooit meer
terug!". Het was een
opluchting voor me. Ik
dacht: nu kom ik aan bod,
nu gaik leven. Maar ik
kreeg de kans niet. Ik
moest m'n dochter helpen.
Door de scheiding met haar
man kwam ze in een
psychiatrische inrichting
terecht. Gelukkig is nu alles
weer goed, maar zelf moest
ik naar het ziekenhuis.
Hartkwaal en nog wat
mankementen. Ik ben een
wrak. Met veel
haatgevoelens. Hoe vaak'
heb ik niet tegen de muren
geschreeuwd: „Ik haét je, ik
héét je". Achtendertig jaar
huwelijk. Daar gebeurt veel
in. Ups en downs. Er waren
natuurlijk ook wel goeie
dingen. Maar toch blijf je
met die haat zitten".
„Je voelt je benauwd. Je
mag het niet openlijk laten
blijken. De mensen om je
heen hebben er altijd zo
mooi tegenaan gekeken.
Toch heb ik het tegen een
ander durven uitspreken.
Dun/en ja, want zoiets mag
je niet zeggen. Je mag
alleen maar goeie dingen
over een dode zeggen.
Maar ik heb het gedaan en
ik doe het nu weer. En het
lucht me op. Ik ben
versleten, maar ik lééf. En
dat is heel belangrijk. Ik
speel weer piano. Ik heb
weer een paar heel goeie
vriendinnen. Al ben ik een
wrak. ik ben weer iemand".
Ballonnetjes
Later tegen mij in de zon:
„Ik praat nog veel tegen
m'n man. Dan zet ik 'm in
een stoel tegenover me. Zo.
ga hier maar 's even zitten.
Dan zal ik je mijn visie 's
geven. Dan pin ik 'm
ongeluk in de krant".
Op het stramien schuld
borduurt Mies verder. Ze is
een weduwe van even in de
dertig, met drie jonge
kinderen. „Ik kan er nog
altijd kwaad over worden en
ik voel me schuldig, dat ik
me in het ziekenhuis weg
heb laten duwen van het
bed van mijn man. Ze
konden me niet gebruiken.
Ze waren met hem bezig.
Ze hadden me op 't randje
van z'n bed neer moeten
zetten. Al had ik alleen
maar z'n hand
vastgehouden".
moeder te verliezen. „Ik bid
vaak met ze. dat God mama
spaart. Daar hebben we
veel steun aan". Waarop
Petra, de cursusleidster,
reageert: „Da's heel anders
dan wat ik vroeger thuis
altijd te horen kreeg. Tegen
mij zeiden ze altijd: God
heeft moeders nodig".
Mies over haar
rouwverwerking: „Ik heb het
er in het begin vreselijk
moeilijk mee gehad. Ik kon
de kinderen wel in de
prullenbak gooien. Ik had
genoeg aan mezelf. Zoiets
durf ik aan bijna niemand
te zeggen".
kap
it i
M
i
Ken I
p.Te
hoi bi
helemaal vast. Al z'n
ballonnetjes prik ik door. Zo
speel ik dat. 't Is niet echt
natuurlijk. Ik zou zo graag
willen, dat ik 'm nog even
terug kon halen om 'm te
laten zien wie ik werkelijk
ben. M^ar 't lucht me wel
enorm op".
De rouw gaat rond in de
kring. Heel behoedzaam.
Om de beurt vertelt iedere
deelnemer wat voor
gedachten en gevoelens het
woord rouw innerlijk
oproept. De meesten uit
eigen ervaring. Veel
gevoelens van schuld, spijt,
onthechting, eenzaamheid,
mateloos verdriet wellen op.
Tranen bij sommigen.
Thea. weduwe van in de
dertig, snikkend: „Het
ergste is, dat ik geen
afscheid van hem heb
genomen. Hij is met de
auto verongelukt, in
Duitsland, helemaal alleen.
Ik was verdoofd, verlamd.
Ze hebben alles voor me
geregeld. Ik heb hem zelfs
niet meer gezien. Ik heb
een fase overgeslagen. Da's
het moeilijkste, waar ik niet
overheen kom".
Maria, weduwe, begin
veertig: „Ik hoorde boven
een bons en daar lag hij.
Binnen vijf minuten was hij
dood. Ik had een
verschrikkelijk schuldgevoel,
dat ik het niet heb zien
aankomen. Gelukkig heb ik
veel met m'n kinderen
kunnen praten. Ik heb erg
veel steun aan ze gehad".
Anderen in de kring hebben
die ervaring niet gehad.
Iemand zegt: „Ik kon m'n
emoties niet kwijt. Je kunt
niet meer bij mekaar
uithuilen. Voor rouw is
geen plaats meer. Na drie
maanden verwachten de
mensen, dat je er alweer
zo'n beetje overheen bent".
Uitgelachen
Petra, de cursusleidster, vier
jaar uit het klooster, twee
jaar getrouwd, stuurt de
gesprekken. Schuchter,
warm, uitnodigend, schept
ze de ruimte voor een ieder
om zich bloot te geven. Ze
is deelneemster, geen
rouwspecialiste. al leidt ze
dan vier cursussen
stervensbegeleidingen twee
cursussen rouwverwerking
per jaar. Elk verwoord
gevoel neemt ze serieus.
Ook de Haat.
Ze zegt: „Die is erg
herkenbaar. Er zijn zoveel
vrouwen die aan het graf
tekeer gaan tegen de
overledene. Ik denk ook dat
het te maken heeft met"het
rollenpatroon. Met de
ondergeschikte vrouw. Bij
veel mannen ligt dat geloof
ik anders. Ze gaan wel
tekeer, maar meer tegen
hun omgeving of tegen
God. Nietjegen de vrouw.
Ja, haat kan soms heel
schokkende vormen
aannemen. Ik ken een geval
van een vrouw, die door
haar man gedwongen werd
om drie keer per dag
gemeenschap met hem te
hebben. Totdat hij
longontsteking opliep en
een embolie kreeg. Daar lag
hij, uitgeteld. Ze heeft hem
toen verschrikkelijk hard
staan uitlachen, terwijl ie
daar lag met een theedoek
om z'n hoofd".
Jammerklacht
's Avonds kijkt de groep
naar een Engels filmpje
over rouwverwerking.
Verschillende situaties
flitsen over het dóek. De
dood van kinderen, vaders,
moeders, familieleden. De
rouw bij echtscheiding. Het
gaat velen te vlug, te
overrompelend. Maar het
slaat veel gesprekken los, in
groepjes. Bij een drankje en
aan de bar wordt
nagepraat. Velen komen
elkaar nader, enkelen raken
in conflict. Zoals Beatrijs,
de vrouw van vijftig, die
gierend blijft uithalen over
de onbetaalde schuld
tegenover haar vader, nu
dertig jaar geleden
plotseling gestorven. „Hij
was een tiran in huis en hij
zei altijd: „Wacht maar tot
ik dood ben, dan zul je me
wel missen". Wat mij betreft
heeft hij gelijk gekregen. Ik
had hem dat nog zo graag
willen zeggen". Haar
.jammerklacht wordt een
bejaarde weduwe te veel.
Die gaat er tegenin met
hoogkerkelijke principes. De
botsing smoort in tranen en
troost van een paar
bijspringende vrouwen en
Petra, de cursusleidster.
Toch maakt Beatrijs het
kringgesprek de volgende
ochtend niet mee. Na een
slapeloze nacht vertreedt ze
haar hoofdpijn onder het
vferstilde geboomte rond het
landgoed Den Alerdinck.
Zelfmoord
De overige achttien gaan
kringsgewijs praten met
pastor Marinus van den
Berg, een prille dertiger,
verbonden aan het
verpleeghuis Randerode
Apeldoorn. Zachtjes, bijna
fluisterend soms,
schroomvallig en sterk
relativerend, geeft hij zijn
visie op het thema:
rouwverwerking, een
noodzaak.
„Ik ben geen deskundige. Ik
wil alleen maar luisterend
bezig zijn. Ik heb er wel
een scriptie over gemaakt,
maar ik weet het ook niet
Misschien wel het
belangrijkste in de
rouwverwerking is dat je er
bent voor iemand".
Hij gewaagt van het
„doodsverlies", dat een
geweldig gevoel van paniek,
van chaos kan oproepen.
Van het proces van
onthechting, dat rouwen is.
Van de zelfmoordpogingen
in een door hem bezocht
Amerikaans crisiscentrum
waarmee die mensen lieten
zien hoe ze innerlijk
verwoest waren. Van de
ontkenning van de dood,
van de rouw. in onze
samenleving. „Je kunt beter
een gebroken been hebben
dan rouwen. Op dat been
zet iedereen z'n
handtekening. Dat been
krijgt veel meer aandacht.
We gaan in onze
samenleving buitengewoon
moeilijk om met innerlijke
ervaringen".
Verdriet spreekt zijn eigen
taal.
De pastor: „Ziekte
bijvoorbeeld. Sommigen
krijgen een hartaanval of
iets anders. Of een
identiteitscrisis. Wie ben je
nu eigenlijk zelf? Sommigen
zeggen: ik heb een stuk
van mezelf verloren. Dat
hangt samen met de vraag
hoeveel je in de ander
geïnvesteerd hebt".
„Er zijn rouwenden die hun
huis volkomen laten in de
toestand die hun dode heeft
achtergelaten. De kleren, de
toilettafel, de boeken
onaangeroerd. Anderen
laten de deur altijd open of
het licht branden.