Regionale
centra voor
hromosomen-
onderzoek
op komst
Wie komen voor
chromosomen-
onderzoek in
aanmerking?
AMSTERDAM Nu de Gezondheidsraad heeft
geadviseerd tot het instellen van tien regionale
centra voor chromosomen-onderzoek en de zie
kenfondsen hebben besloten deze voorziening op
te nemen in hun pakket, krijgt de research van de
menselijke erfelijkheid een nieuwe impuls en meer
armslag, hetgeen ongetwijfeld ook de belangstel
ling bij het grote publiek zal verbreden. Voor de
goede orde zij allereerst opgemerkt dat dit chro-
mosomenonderzoek niets te maken heeft met de
zogenaamde genetische manipulatie (het verande
ren van genen, de dragers van erfelijke eigen
schappen) waarover de laatste tijd een hevige dis
cussie is opgelaaid. Daar gaat het, wat met een
moeilijke term „r-DNA-onderzoek heet", om ingre
pen in het erfelijkheidsmateriaal waardoor nieuwe
soorten organismen ontstaan. De geleerden hopen
via deze technieken meer inzicht te krijgen in pro
cessen op celniveau zoals bijvoorbeeld afweer te
gen infecties, bloedstolling, het ontstaan van kan
ker en erfelijke ziekten en natuurlijk de bestrijding
ervan. De verwachting is dat straks dank zij het r-
DNA-onderzoek stoffen zullen kunnen worden ver
vaardigd waarmee men ongeneeslijke ziekten als
leukemie, kanker en bepaalde virusaandoeningen
beter kan beheersen.
De tien regionale centra voor chromosomen-on
derzoek die er volgens de Gezondheidsraad moe
ten komen, hebben niets van doen met deze om
streden tak van research waartegen zich allerlei
ethische, maatschappelijke en politieke bezwaren
richten, culminerend in de angst dat de laboratoria
wel eens nieuwe, gevaarlijke soorten leven" zou
den kunnen scheppen. Het doel van de centra is
slechts het zoeken naar afwijkingen zowel in aantal
als in vorm bij menselijke chromosomen die een
specifieke- betekenis hebben. Een afwijkend aantal
chromosomen kan bijvoorbeeld de oorzaak van
mongolisme zijn. Overigens werd deze samenhang
pas in 1959 ontdekt; zo jong is de wetenschap
nog. Alweer voor de goede orde; de hoop dat men
in de centra iets tegen chromosomale afwijkingen
zal kunnen doen, is ijdel. Daarvoor bestaat een
voudig geen geneesmiddel of geneeswijze. Maar
men kan de afwijking wel in een vroeg stadium (via
vruchtwateronderzoek zelfs al na de veertiende
zwangerschapsweek) onderkennen en op grond
daarvan de ouders adviseren.
Bloedverwantschap
Eeuwenlang heeft de mens geprobeerd de raadse
len van de erfelijkheid op te lossen. Niet eehs zo
lang geleden luidde een algemeen aanvaarde theo
rie dat de vader bij de voortplanting een klein du-
plicaatje van zichzelf in de schoot van de moeder
bracht; de taak van de moeder bestond slechts
hierin dit wezentje te beschermen en te voeden
totdat het groot génoeg was om geboren te wor
den. Een nog groter dwaling was de mening dat ei
genschappen op het kind werden overgebracht
door een vermenging van het bloed van de vader
en de moeder. Herinneringen aan deze opvatting
leven nog voort in begrippen als bloedverwant
schap, een volbloed, iemand van gemengd bloed
of van koninklijken bloede. Een tragisch gevolg is
onder meer de vergissing van het erfelijk leider
schap geweest; de gedachte dat, indien gelaats
trekken erfelijk konden zijn (de vermaarde kin
van de Habsbuigers), ook andere kwaliteiten van
vader op zoon overgedragen moesten kunnen
worden. Zo zijn hele stammen en volkeren onder
het bestuur gekomen van sukkels en krankzinni
gen die de zoons waren van zeer bekwame en ge
respecteerde vorsten.
Partikeltjes
Toch zag de Franse natuurkundige Pierre de
Maupertuis al in het midden van de achttiende
eeuw het licht. Hij was zijn tijd ver vooruit door te
begrijpen dat erfelijkheid moest worden ontleend
aan partikeltjes van vader en moeder beiden. Ge
lijksoortige partikeltjes dienden een verwantschap
te hebben die ze deed paren. Bij elk paar konden
de deeltjes van de vader of van de moeder over
heersen. Een bepaalde erfelijke trek van voorou
ders kon worden overgedragen door ouders die de
trek niet bezaten. Hij zag zelfs in dat er nieuwe
partikeltjes konden ontstaan om, onder gunstige
omstandigheden, nieuwe soorten te vormen. ,,Kan
men op die wijze niet verklaren hoe uit slechts
twee individuen een veelvoud van verschillende
soorten wist te groeien?" noteerde hij. Maar zijn
ideeën vonden geen weerklank en zelfs een ver
lichte geest als Voltaire lachte hem uit.
Chromosomen
Pas met de verbetering van microscopen en tech
nieken om weefselmonsters te kleuren kwam de
doorbraak. In 1876 zag de Fransman Balbiani kort
voor de deling van een cel in de kern staafjes ver
schijnen die zich overlangs in tweeën splitsten en
naar twee tegenovergestelde zijden van de cel uit
een getrokken werden waarna de cel zich deelde
In 1888 kregen ze de naam chromosomen (Grieks
voor gekleurde lichaampjes). Het zou vervolgens
tot de twintiger jaren van onze eeuw duren voordat
de Amerikaan Morgan met zijn vermaarde banane-
vliegen aantoonde dat de chromosomen op be-
Dr.Leschot
paalde wijze in verband staan met onze over
draagbare eigenschappen. Thans weten we dat
elke levende soort een eigen aantal chromosomen
in de celkernen draagt: de bananevlieg 4, de witte
rat 42 en het eencellige organisme dat onder de
naam „rhizopode" door het leven gaat, zelfs meer
dan 1500. Maar het is een lange weg geweest. Zo
ontdekten de wetenschappers Tjio en Levan pas in
1956 dat de mens 46 chromosomen heeft. Eerst
toen kon het erfelijkheidsonderzoek van onze ei
gen soort op gang komen. Een ongelooflijk inge
wikkeld onderzoek. Eén enkel menselijk chromo
soom bevat niet minder dan 1200 of meer dragers
van erfelijke eigenschappen: genen. Wiskundig ge
sproken kunnen de 23 chromosomen die de vader,
en de 23 chromosomen die de moeder bij de be
vruchting inbrengt, meer dan 8 miljoen verschillen
de combinaties opleveren. De kans dat twee kin
deren van moeders- en vaderszijde eenzelfde stel
chromosomen zouden erven, is 1 op de 70 miljard.
En aangezien elk chromosoom zoals gezegd zeker
wel 1200 genen kan bezitten, is de kans dat er
twee identieke individuen geboren worden, 1 op
een getal, zo groot dat het geen naam heeft, maar
geschreven zou kunnen worden als een 1 gevolgd
door 9.031 nullen. (Uitgezonderd identieke tweelin
gen natuurlijk die ontstaan zijn uit één enkele be
vruchte eicel, zodat ze precies gelijke genen moe
ten hebben).
Afwijkingen
Tegen deze duizelingwekkende achtergrond steekt
het werk dat de tien regionale centra voor chromo-
somenonderzoek straks gaan doen, als eenvoudig
af. Wat men nodig heeft is een beetje bloed, een
stukje huidweefsel of bij onderzoek voor de ge
boorte wat vruchtwater. Men kweekt de cellen.
Er ontstaat een preparaat dat men met behulp van
de microscoop kan bestuderen en fotograferen. Zo
stelt men eventuele afwijkingen in aantal of vorm
van de chromosomen vast. Eén op de 200 baby's
heeft een chromosale afwijking. Op de 170.000 ge
boorten die per jaar in Nederland plaats vinden,
geeft dat een getal van 850. Het lijkt een laag cij
fer, maar toch rechtvaardigt het volgens de Ge
zondheidsraad de instelling van tien centra. Im
mers: bij lang niet alle mensen (geboren of onge
boren) die voor een chromosomen-onderzoek in
aanmerking komen, worden afwijkingen gevonden.
Dat gebeurt slechts in globaal 10 procent van de
gevallen. Om die eruit te halen, moet men dus
8500 gevallen onderzoeken.
Arbeidsintensief
Tot nu toe werd het chromosomen-onderzoek ver
richt in de laboratoria van de universiteiten van.
Amsterdam (2), Leiden, Utrecht, Groningen en Nij
megen. Daar moeten volgens de Gezondheidsraad
de universiteit van Maastricht bij komen en nog
drie andere centra die banden met een universiteit
hebben, het liefst in Brabant, Zeeland en Overijs
sel. Deze nieuwe structuur is nodig omdat de toe
loop de universiteiten boven het hoofd begon te
groeien. Chromosomen-onderzoek is arbeidsinten
sief en duur (1200 gulden per analyse). Wanneer er
meer en beter gespreide centra komen, wanneer
de ziekenfondsen bovendien de onderzoeken be
talen, ontstaat een veel gunstiger situatie. In totaal
zal met de nieuwe opzet een bedrag van ongeveer
1,3 miljoen gulden per jaar gemoeid zijn. Op lan
gere termijn verwacht men echter aanzienlijke be
sparingen omdat er minder kinderen met geestelij
ke en/of lichamelijke handicaps geboren zullen
worden. Volgens een schatting kan dit een uitgave
van 200 miljoen aan revalidatie voorkomen.
Over enkele praktische vragen een gesprek met de
arts drs. N.J. Leschot, wetenschappelijk mede
werker aan het antropogenetisch laboratorium van
de Universiteit van Amsterdam. Wie komen voor
een chromosomen-onderzoek in aanmerking? Dat
blijken allereerst kinderen te zijn met een zichtba
re lichamelijke afwijking, gepaard aan een vertra
ging in de geestelijke groei. De lichamelijke afwij
kingen betreffen vaak kleine vormveranderingen
(vreemde stand van de ogen, ongewone inplant
van de oren) die afzonderlijk ook bij normale men
sen voorkomen, maar die in combinatie de vraag
doen rijzen of er geen sprake zou kunnen zijn van
een chromosomale afwijking.
Praktisch altijd blijft in het laatste geval ook de
geestelijke ontwikkeling achter. Men treft een IQ
van 40 tot 60 aan (het gemiddelde bij normale
mensen bedraagt 100) en die achterstand is niet
meer in te halen.
Als tweede categorie noemt drs. Leschot mensen
bij wie het vermoeden bestaat dat ze een afwijking
hebben aan hun geslachtschromosomen: meisjes
met een sterk achterblijvende lengtegroei en/of
uitblijvende eerste menstruatie; jongens die geen
puberteitsverschijnselen vertonen.
Een derde groep betreft mensen waarbij herhaal
delijk (drie tot vier keer) spontane miskramen op
treden zonder dat de gynaecoloog er een verkla
ring vóór kan vinden. Nogmaals: te verhelpen valt
een chromosomen-afwijking niet. Het nut van het
onderzoek is volgens drs. Leschot hierin gelegen
dat men de afwijking opspoort en zodoende kan
voorkomen dat hij zich bij volgende kinderen en/of
familieleden zal voordoen. De betrokkenen krijgen
dan een zogenaamd genetisch advies. Voorts kun
nen, wanneer eenmaal een chromosomen-afwij
king is vastgesteld, allerlei andere onderzoekingen
naar de oorzaak van abnormale verschijnselen
achterwege blijven. Drs. Leschot: „Je kunt een pa
tiënt dan ingrijpende en onaangename medische
onderzoeken besparen. Zeker bij een kind is elke
medische handeling er één te veel.' Louter de op
name in een ziekenhuis werkt al traumatisch. Maar
ja, als je niet weet dat zo'n kind een chromoso
men-afwijking heeft, ga je^ al je registers opentrek
ken. Dan ga je vaak zoeken zonder te weten in
welke richting je moet gaan".
Bij vrouwen op oudere leeftijd globaal boven
de 38 wil het nogal eens voorkomen dat zich in
de eicel 24 inplaats van 23 chromosomen bevin
den. Dat geeft, gecombineerd met een normale
zaadcel, een baby die 47 chromosomen heeft in
plaats van 46. Het kan, kortom, een mongooltje
zijn of andere vormen van handicaps vertonen die
vaak nog ernstiger zijn; niet verenigbaar met het
leven. Gelukkig, aldus drs. Leschot, eindigen der
gelijke zwangerschappen dikwijls met een sponta
ne abortus. „Ik vind dat de huidige houding in Ne
derland tegenover een miskraam zou moeten ver
anderen. Wanneer bij een zwangerschap van drie
maanden een miskraam dreigt, mankeert er nage
noeg altijd iets aan het vruchtje. Dan tref je ook
chromosomen-afwijkingen aan. Het behoort tot
het mechanisme van de natuurlijke selectie dat
zo'n vrucht spontaan wordt afgedreven. Daar moet
je je bij neerleggen. Je moet hem niet met pillen of
injecties in stand proberen te houden. Maar wat ik
nu zeg, geldt echt voor zwangerschappen tot drie
maanden. Vanaf de vierde maand wordt het een
ander verhaal. Dan is therapie zeer zinnig".
Bij vrouwen boven de 38 die in verwachting raken,
heeft vruchtwateronderzoek naar een chromoso
men-afwijking in de cellen van het foetus alle zin.
In de vijftiende week van de zwangerschap wordt
een beetje vruchtwater weggezogen. Het kweken
duurt nog eens twee tot drie weken. Komen afwij
kingen aan het licht, dan kan men de zwanger
schap afbreken en de geboorte van een geestelijk
en lichamelijk gehandicapt kind voorkomen „Ook
doen we vruchtwateronderzoek", zegt drs. Le
schot, „wanneer een echtpaar al eens een kind
heeft gehad met een chromosomen-afwijking. We
doen het voorts om vast te stellen of er een jonge
tje dan wel een meisje op komst is wanneer er
vrees bestaat voor een geslachtsgebonden ziekte.
Ik noem de beruchte bloederziekte die alleen door
meisjes kan worden overgebracht. We doen het
tenslotte bij ouders die zelf gezond zijn, maar van
wie bekend is dat ze dragers zijn van afwijkende
chromosomen".
Het mongooltje is het meest voorkomende resul
taat van een chromosomen-afwijking. Het meest
duidelijke ook. Waarom wordt het toch onder
zocht? Drs. Leschot: „Er kan sprake zijn van een
erfelijke én van een niet erfelijke vorm. 96 procent
van de gevallen is niet erfelijk; dan hoeven de ge
zonde familieleden van de ouders broers en
zusters dus niet bang te zijn dat ze ook een
mongooltje zullen krijgen. Slechts bij 4 procent is
sprake van erfelijk mongolisme. Het komt voor
binnen bepaalde families met op zich gezonde
mensen die helaas drager zijn van deze eigen
schap. Dan betekent elke zwangerschap een ver
hoogde kans op mongolisme. Het is een vraag die
we veel te horen krijgen: ik heb een broer of zuster
met een mongoloide kind. Nu is mijn vrouw in ver
wachting: Wat zal het worden? Nou: dan kijken we
bij dat mongoloide kind of het al dan niet om een
erfelijke afwijking gaat. Zoiets is alléén met behulp
van het chromosomen-onderzoek vast te stellen".
Tot slot wil drs. Leschot het volgende benadrukt
zien: "We zijn een instituut waar bloed afgenomen
of vruchtwater onderzocht wordt, maar daar blijft
het niet bij. Alle bevindingen en hun consequenties
spreken we uitvoerig door met de ouders of met
de patiënt. We hebben duidelijk een begeleidende
functie, vandaar de term patiëntenzorg. Nu be
hoort deze taak in wezen niet.tot het werk van een
universiteit. Ook daarom is de nieuwe opbouw met
regionale centra belangrijk".
PIET SNOEREN