„Alleen en alleen is twee", verkennende
studie over relaties binnen het celibaat
moeizaam
rogramma
Gewei1
telijk
Orkesf
start
seizoe\
met L
kame$|
opera
Bisschoppen en delegatie
leiders bespreken LPO
KUNST LEIDSE COURANT
VRIJDAG 24 AUGUSTUS 1979 PAG i
ROTTERDAM
Stervensbegeleiding, een begrip dat
ons wclzijnsjargon in het begin van
de zeventiger jaren is
binnengedrongen, staat in wezen
voor een inhaalprogramma. Een
moeizame poging om de in de jaren
vijftig en vooral zestig weggejaagde
Dood, weer een plaats in ons leven te
geven. Dat geldt voor de individuele
mens die het einde van zijn bestaan
definitief ziet opdoemen. Maar ook
voor de samenleving in haar geheel,
die zich geleidelijk aan begint te
realiseren dat haar leden een
consequente verdringing van het
levenseinde met een wel heel hoge
tol moeten betalen. Een „inhaal
actie" op dit laatste niveau heeft
gisteren het fiat gekregen van de
Ziekenfondsraad. Voor het eerst in
de geschiedenis van de
ziekenfondsen (zie ook voorpagina)
besloot de raad subsidie toe te
kennen aan een project voor
stervensbegeleiding. Zonder
hoofdelijke stemming werd 4,2
miljoen gulden beschikbaar gesteld
voor de uitbreiding van het team van
stervensbegeleiders in het
Rotterdamse verpleeghuis Antonius-
IJsselmonde.
De opvatting dat dood en leven niets met
elkaar van doen zouden hebben is
natuurlijk niet iets specifiek eigens van
onze cultuur in de afgelopen twee
decennia. De antieke Griek Epicurus
placht al op te merken dat daar waar'de
mensen zijn, de dood niet is. Terwijl in het
rijk van de dood geen mensen zijn. „We
hebben dus absoluut niets met de dood te
maken", was Epicurus' conclusie, „en we
dienen ons ter zake de eindstreep per se
geen muizenissen in het hoofd te halen".
Dat van de generaties na de Tweede
Wereldoorlog velen dat adagium zij het
meestal onuitgesprokenopnieuw zijn
gaan huldigen, kan in verband worden
gebracht met vooral twee factoren: de
ontkerkelijking en de zich almaar
perfectionerende medische wetenschap.
Vervreemd van hun kerk, zijn tallozen in
een situatie beland waarin mèt de priester
en de dominee elk religieus perspectief is
verdwenen. Met als gevolg een volledige
verduistering van het zicht op de aard
van het hiernamaals. De medische
wetenschap heeft de dood lètterlijk aan
onze blik onttrokken. Tal van ziektes die
vroeger ook jonge mensen uit de gezinnen
wegmaaiden tbc bijvoorbeeld zijn
overwonnen, terwijl kindersterfte haast
helemaal niet meer bestaat. En bijna
iedereen die het einde ,x>p een gegeven
moment tóch dreigt te naderen wordt
onmiddellijk uit de huiselijke kring
weggehaald en in een ziekenhuis
ondergebracht. Om te redden wat er nog
te redden valt. Terecht natuurlijk.
Met een ogenschijnlijk beetje cryptische
variatie op dejcreet „God is dood" zou je
kunnen zeggen dat tegen het eind van de
zestiger jaren door veel mensen ook de
dood was doodverklaard. Teruggedrongen
naar zijn eigen domein. Het leven zat voor
hem op slot.
Martelende angst
Jawel, maar toch niet helemaal, bij nader
inzien. In de maanden, weken, dagen van
het stervensproces bleef hij nadrukkelijk
aanwezig. Sterker eiste hij alle aandacht
op die hij tevoren niet had gekregen. Zijn
greep op de laatste levensfase behelsde
martelende angst, paniek, ontzetting. Bij
de stervende zelf zowel als bij zijn
omgeving. Zo erg dat ook veel doktoren
en verpleegkundigen bij voorkeur met
een grote boog heenliepen om hem of
haar die zo mooi verhuld werd aangeduid
met „terminale patiënt". Verhalen over
ouden van dagen die „van zaal" werden
gehaald en een badkamer binnengereden
om daar in hun eentje te sterven zijn
volgens insiders niet overdreven.
ernstige overweging heeft genomen. Drie
jaar geleden nog werd een soortgelijke
aanvraag van het 240 patiënten tellende
verpleeghuis van de hand gewezen. De
gemeente Rotterdam 'was> een jaar later
wel bereid in de beurs te tasten en
verstrekte over '77, '78, en '79
honderdduizend gulden per jaar. Van dat
geld trok het Antonius een in
stervensbegeleidng gespecialiseerde (full-
time) psychologe en een (part-time)
verpleegkundige aan. Die verleenden niet
alleen hulp maar deden ook
wetenschappelijk begëleid onderzoek naar
de vraag hoe aan die hulp de meest
doeltreffende vorm kan worden gegeven.
Het eerste en tot nu toe enige onderzoek
dat in ons land op dit gebied wordt
verricht.
Geneesheer-directeur dr. F. Oostvogel is
hierover wel verwonderd maar hij kan
het ook niet anders uitleggen dan als
symptoom van schuwheid voor de
doodsschaduw. „Voor projecten die te
maken hebben met het begin van het
leven, de zuigelingenzorg, is het niet zo
moeilijk fondsen aan te boren. De
geboorte wekt hoop, vertedert. Maar de
beëindiging van het hestaan ligt bij de
geldschieters, om het oneerbiedig te
zeggen, nog steeds slecht in de markt.
Omdat we onder de verpleegden in ons
huis tamelijk veel kankerpatiënten tellen,
hebben we bijvoorbeeld ook bij het
Koningin Wilhelmina Fonds aangeklopt.
En nul op het request gekregen".
Zoveelste verdringing
Een allereerste gevaar waarvoor
stervensbegeleiders zich vanzelfsprekend
moeten hoeden is dat ze het gordijn rond
het doodsbed verder toesluiten in plaats
van het open te gooien. In die zin dat ze
de familie en vrienden de omgang met de
zieke uit handen nemen omdat zij de ware
specialisten zouden zijn.
„Professionalisering van de
stervenshulp", reageert dr. Oostvogel
onmiddellijk, „zou uit den boze zijn.
Alsjeblieft niet. Dat zou de zoveelste
verdringing van de dood zijn. Vóórop
staat voor ons logischerwijze dat het
stervensproces waar mogelijk thuis plaats
vindt. Niet voor niets hebben we
inmiddels een sociologe ingeschakeld die
bezig is met een onderzoek naar het
verloop van overlijdensgevallen thuis.
Hier in IJsselmonde, in de directe
omgeving van ons Antoniushuis.
Oogmerk dat we hiermee hebben is na te
gaan of het zinvol is stervensbegeleiding
ook op de situatie thuis te richten. En in
samenhang hiermee of het sterven in de
eigen omgeveing vergemakkelijkt en dus
bevorderd kan worden. Maar wat ook het
resultaat van dat onderzoek zal zijn, vast
staat dat er altijd mensen zullen zijn die
noodgedwongen in een verpleeg- of
ziekenhuis moeten worden opgenomen.
Omdat de psychische druk voor de familie
na verloop van tijd te groot wordt
bijvoorbeeld, omdat de pijnbestrijding
daartoe dwingt of om andere,
verpleegtechmsche, redenen. Dan nog
horen rond het bed van de verpleegde de
familie en de vrienden te staan.
De eerste taak van het begeleidingsteam
is niet de stervende te helpen. Wat dat
team moet doen is vooral de helpers
helpen. De verwanten dus en het
verpleegkundig team. Het taboe op de
dood is nog zo groot dat de directe familie
vaak de moed ontbreekt om zelfs maar bij
de stervende op bezoek te gaan. En denk
eens aan de ziekenverzorgsters van amper
achttien lentes. Als je die niet grondig
voorbereidt op hun taak lopen ze óók met
een grote boog om elk doodsbed heen. Het
begeleidingsteam moet verder zorgen dat
de hele structuur van de opvang op de
behoeften van de patiënt is toegesneden.
Een goede communicatie is daarbij
essentieel. Waar die ontbreekt onstaan
situaties waarbij de kinderen hun vader
trachten op te beuren door te zeggen
„Nou, pa volgende week weer naar huis",
terwijl de dokter hem juist heeft verteld
dat hij zich erop moet voorbereiden nooit
meer beter te worden".
Dodelijke injectie
De 4,2 miljoen gulden in de komende vijf
jaar wil dr. Oostvogel gebruiken voor
uitbreiding van het begeleidingsteam met
een arts, een pastoraal en een.
maatschappelijk werker. „Goede
stervenshulp is zo vreselijk essentieel",
pleit hij tot slot. „Mijn ervaring is dat
waar mensen de gelegenheid krijgen in
rust en liefde de laatste fase van hun
leven binnen te gaan, het vraagstuk van
de actieve euthanasie automatisch
verdwijnt. De vraag naar de dodelijke
injectie is net zo'n wanhoopskreet om
hulp als zelfmoord. Mensen willen niet
dat hun stervensproces kunstmatig wordt
gerekt, maar ook niet dat het kunstmatig
wordt verkort. Mensen willen rustig, in
harmonie met hun familie, hun vrienden
en hun eigen leven, doodgaan".
WILLEM SCHEER
DELFT Het Gewng
Orkest start het niejW?
zoen met twee kire'
korte kameropera's, e y
dens de concerten ac »ra
kaar, onderbroken d e
pauze, zullen worded01
voerd. Van de overl"1
componisten Franz v)e*
pé en Leonard Be
zijn minder bekent lel
ken, resp. 'Die schön
thee' en 'Trouble in
gekozen
Die schone Galathee,
van Poly Henrion, v
het beeld van de trae
opera, met de daarbij b
de bijna onontwarbare
len en zotte situaties. O
componist Franz von
heeft het humoristisd
haal op geniale wijze
ziek gezet. Een vol
kwartier blijft de co
zoeker geboeid door d i
tische melodieën en h
mante toneelgebeuren, j
Trouble in Tahiti ge
muzikale beschrijving
huwelijksproblemen
doorsnee Amerikaan
paar. Bijzonder hierb
'vocal group' die het g<
in 8 korte scènes gebra
licht.
Beide opera's worden
Nederlands gezongen,
duktie staat onder leid
de eigen chef-dirigent
Gewestelijk Orkest,
Porcelijn. 9
Solisten van de Ned<
Opera Studio, een
van de Nederlandse
Stichting, zijn Saskia
sen, André Spijker, Dl
Halliwell, Arthur Schlii
er, Hélène Versloot eraa
nando Musumeci. Jan m
regisseert, de choreogidi
van Jack Bow en de dqni
eostuums van Gerard 1
Herman van Elteren.
De voorstellingen won
geven op:
4 september Stads
Delft,
5 september Oude Li 1
Vlaardingen,
11 september Stadsgehij»
Leiden,
15 september Zaal Naln(
phen a/d Rijn,
17 september Het Zonj^
Vlaardingen.
In de Pauluskerk aan
zenlaan te Den Haag wi
donderdagavond 30 ai
geconcerteerd door N
Blankestijn viool, Lex
kenstijn fluit en Martin
buil orgel. Op het prog
staan werken van o.m.
Handel, Sweelinck, C. P
Bach en Corelli.
Pater Van
Montfoort
vicaris
Den Bosch
Pater dr. Th. C. M.
Montfoort (57) is benoc
tot vicaris van mgr. Bit
sen, bisschop van
Bosch, als opvolger van
caris P.Stevens. De bei
ming gaat op 1 oktober
en geldt voor het ge»
„zuid" van het bisdom.
Pater Van Montfoort, vooi
ter van het „Apostolaat
de Oosterse Kerken", is on
meer provinciaal overste
weest van zijn congrej
(paters assumptions
voorzitter van de Stichl
Nederlandse Priesterrelig
zen en lid van de Bisschop
lijke Beheerskommissie (aj
dacommissie en adviesorg
van de bisschoppenconfei
tie). Hij onder meer lid r
het'curatorium van de Hl
school voor Theologie en
toraat te Heerlen en bissci
pelijk commissaris bij de s<
len van Ons Middelbaar
derwijs (OMO) van de
dommen Breda en Den Bd
Dr. Oostvogel: rustig doodgaan.
Het bewustzijn dat deze prijs te hoog was
voor de „dood-is-dood"-filosofie begon
ook in niet-kerkelijke kring weer te
dagen aan het begin van de jaren
zeventig. Er zette een tegenkeer in. Waar
de dood nooit helemaal buiten de deur
van het leven kon worden gehouden,
waar hij bijna altijd een schaduw vooruit
wierp van wanhoop en tranen,.daar moest
hij er zat niets anders opweer
worden aanvaard. Aanvaard en bewust
binnengegaan. Alleen zó kon hij weer
draaglijk, „leefbaar" worden.
„Stervensbegeleiding" diende daarvoor te
zorgen en de eerste publicaties hierover
verschenen in ons land in 1972.
Nu, zeven jaar later, liggen de boeken
over stervensbegeleidng ook bij de kiosk
om de hoek hoog opgetast. Niettemin
kunnen we constateren dat een
herwaardering van de dood makkelijker
is gezegd dan gedaan. Wie zijn leven
tientallen jaren lang niet ih het
perspectief van het einde heeft kunnen of
willen zien, draait dat niet in een
handomdraai recht. Integratie achteraf
•van de dood in het leven vereist
herschrijving van het boek dat al bijna af.
De film die normaal gesproken klaar zou
zijn voor een ...finishing touch", moet
■opeens weer het laboratorium in om
helemaal opnieuw ontwikkeld te worden.
Een inhaalprogramma dat in fysiek
doorgaans benarde omstandigheden vaak
moeizaam verloopt. En waarbij van de
familie en vrienden die daarbij zouden
moeten helpen, het uiterste aan
inlevingsvermogen wordt gevergd.
Grote moeite
Dat de maatschappij als geheel grote
moeite heeft met de herplaatsing van het
leven in het perspectief van de dood mag
alleen al blijken uit het feit de
Ziekenfondsraad het subsidie-verzoek van
Antonius-IJsselmonde pas dit jaar in
„Alleen en alleen is twee" is de titel van
een boek handelend over relaties bin
nen het celibaat waarvan de schrijf
ster, mevrouw Joke Forceville-Van Ros-
sum, vanmiddag in Huize Mariënburg te
Den Bosch het eerste exemplaar heeft
aangeboden. Zij deed dit aan zuster Te-
resini Metternich, vice-voorzitter van de
Stichting Nederlandse Vrouwelijke Re
ligieuzen en lid van het voorzittersbe-
raad van de Konferenties Nederlandse
Religieuzen.
Het boek, dat verschenen is als „Anthos-
boek" van uitgeverij „In den Toren" te
Baarn (f. 18,50), is misschien het best te ka
rakteriseren als een uitgebreide verken
ning op een nog grotendeels onontgonnen
gebied. Het maakt een taboe bespreekbaar:
man-vrouw-relaties binnen het celibaat,
vriendschap, hier omschreven als „een
warme, hechte relatie tussen een man en
een vrouw die - uit hoofde van een eerder
gedane keuze door één van hen of door bei
den - niet wordt voltooid door de geslach
tsgemeenschap en waarbij zij zich onthou
den van gedrag dat daarop preludeert".
De schrijfster blijkt al tien jaar met het on
derwerp bezig. Het boek is de ruim toege
lichte neerslag van een enquête, waaraan
27 vrienden-paren van priesters en reli
gieuzen met religieuze of leken-vriendin-
nen hebben willen deelnemen, een steek
proef die men wel representatief mag ach
ten voor de volgens schrijfster „vele" soort
gelijke vriendschappen die binnen het celi
baat zouden bestaan. Een van haar conclu
sies is overigens, dat haar onderzoek niet
heeft kunnen leiden „tot een begripsmatige
omschrijving van de vriendschapsrelatie in
het religieus en priesterlijk bestaan", geen
„hanteerbare definitie in de klassieke bete
kenis van het woord".
Alleen omschrijvenderwijze is een en ander
uit de verf gekomen en de term „vriend
schap" wordt gehanteerd „voor onderling
heel verschillende situaties en relaties", re
laties die ook niet allemaal binnen de per
ken blijven van wat hier een leven „in
weerhoudende liefde" wordt genoemd.
Het behoeft nauwelijks betoog, dat het hier
om een erg gevoelig onderwerp gaat, waar
over een gemakkelijk vooroordeel als het
ware voor de hand ligt en door schrijfster
ook wordt gesignaleerd: „In de publieke
opinie wordt de mogelijkheid om als man
en vrouw in weerhoudende liefde te leven
niet hoog aangeslagen". Deze bespreking
wil niet van dit vooroordeel uitgaan: de ge
signaleerde realiteit is al kwetsbaar genoeg.
Eerder ligt trouwens een andere vraag voor
de hand: is vriendschap zoals die hier
wordt bedoeld (en niet moet worden ver
ward met wat wel platonische liefde heet)
werkelijk wel verenigbaar met het celibaat
zoals de kerk dat in wezen wil of met reli
gieuze geloften terzake? Die vraag lijkt pas
goed te beantwoorden, als er een actuele
diepgravende bezinning voorhanden zou
zijn op theorie en praktijk van celibaat en
geloften, een verkenning van het meer tra
ditionele spiegelbeeld van de realiteit die in
dit boek aan de orde is.
Zo'n onderzoek is er wel: het werd op ver
zoek van mevrouw Forceville verricht door
dr. Davvied van Sonsbeeck, Vrouwe van
Bethanië. Van gelijktijdige presentatie is
echter „na rijp beraad" afgezien uit vrees
dat dan toch teveel twee levenshoudingen
tegen elkaar zouden worden afgezet. Dat
wilde schrijfster niet, omdat zij „in beide le
vensvormen" gelooft. Zij ziet het celibaat in
eenzaam- en tweezaamheid als „twee nuan
cen, inkleuringen van het priesterlijk en
religieus ideaal", acht het een niet minder
of beter dan het andere en zou zelfs geen
voorkeur voor een van beide willen uit
spreken. Dat valt wel te begrijpen en te
respecteren, maar het lijkt toch - anders
dan zij hoopt - de overtuigingskracht van
haar geschrift niet ten goede te komen.
De vraag is hier niet allereerst of er iets
„mag" of niet mag, maar of Het fenomeen
van de bijzondere relaties binnen het celi
baat c.s., indien deze algemeen zouden wor
den geaccepteerd, niet toch „aan de ene
kant verwoestend zou werken op het insti
tuut van het huwelijk en aan de andere
kant op dat van het religieuze leven", zoals
een van de betrokkenen het formuleert.
Dat hangt nauw samen met de waarde als
duidelijk „teken" die zowel het celibaat als
het religieuze leven ener- en het huwelijk
anderzijds hebben, terwijl de hier beschre
ven vriendschappen die (nog) ontberen,
omdat een algemeen maatschappelijk kader
ervoor ontbreekt (en door betrokkenen ook
niet wordt gezocht).
Als de schrijfster in haar slotwoord onver
mijdelijk bij „vrijheid is blijheid" terecht
komt, mogen daarvan de consequenties
toch nog wel eens worden overdacht. Zij
ziet bijvoorbeeld in het actuele maatschap
pelijk verschijnsel van „de nieuwe vrijge
zellen" wel duidelijke verschillen met de
doör haar beschreven intenties van vriend
schappen 'binnen het celibaat, maar het
grensgebied wordt toch vaag en het hou
vast gering. En ook waar men de oprechte
en zelfs inspirerende menselijke relaties,
die hier in het geding zijn, niet behoort te
veroordelen, mag men er toch aan twijfelen
of ze als een nieuw teken kunnen dienen.
Prpf. J. Loeff overleden
In Den Bosch is op 76-jarige leeftijd overleden prof. mr. dr. J.
J. Loeff, oud-secretaris van het r. k. kerkgenootschap in Ne
derland.
Prof. Loeff, geboortig uit Nijmegen, was voor de oorlog onder
meer secretaris van het bisdom Den Bosch. In 1948 werd hij se
cretaris van het r. k. kerkgenootschap in Nederland, in welke
functie hij vele jaren lang de juridische belangen behartigde
van de Nederlandse kerkprovincie. Bij het bereiken van de ze
ventigjarige leeftijd legde hij deze functie neer en tevens die
van hoogleraar aan de Katholieke Hogeschool Tilburg.
Zijn studies in het kerkelijk recht sloot hij indertijd af met een
promotie in Rome aan het Appolinarium. Zijn titel in het bur
gerlijk recht behaalde hij aan dé Katholieke Universiteit Nij
megen. Prof. Loeff was ridder in de Orde van de Nederlandse
Leeuw en commandeur in de Orde van Oranje Nassau.
Alleen kardinaal Wille-
brands en de bisschoppen
Bluyssen van Den Bosch,
Ernst van Breda en Simonis
van Rotterdam zullen van
het Nederlands episcopaat
aanwezig zijn op de bijeen
komst, die morgen in
Utrecht zal worden gehou
den ter bespreking van de
gang van zaken rond het
Landelijk Pastoraal Over
leg met de voorzitters van
de zeven delegaties.
Zoals bekend is het Landelijk
Overleg in een impasse ge
raakt, nadat kardinaal Wille-
brands tijdens de zitting van
29 oktober vorig jaar in
Noordwijkerhout zijn onaan
vaardbaar uitsprak over „aan
beveling 7", handelend over
het gehuwde priesterschap.
In een interview in het „Bis
domblad" van het bisdom
Den Bosch zegt de delegatie
leidster van de Bossche dele
gatie, zuster Christina van
Outheusden, dat de delegatie
leiders daar morgen niet te
lang bij willen stilstaan, maar
de weg vrij willen maken
voor een goede voortgang van
het overleg. Zij zegt, dat de
delegatieleiders de bisschop
pen een aantal gedachten
hebben voorgelegd over de
verwachtingen ten aanzien
van het overleg, die de bis
schoppen tijdens hun verga
dering van 14 augustus heb
ben besproken.
De delegaties menen „in^/rij-
moedigheid" alles wat binnen
het kader van een geagen
deerd onderwerp leeft aan de
bisschoppen te mogen en
moeten voorleggen, ook als
het om controversiële zaken
of afwijkende standpunten
gaat. Dit uit zorg om de bis
schoppen een zo getrouw mo
gelijk beeld te geven van het
leven van de gemeenschap.
Zii verwachten van de bis
schoppen, dat zij in discussies
over deze zaken niet te snel
ingrijpen. Ze hopen op een
open discussie, ook over me
ningsverschillen onder de bis
schoppen. De delegatieleiders
vragen voorts om tijdens de
LPO-zittingen te mogen be
schikken over deskundigen.