Hulpverlening niet populair bij politie Goed ALLEN PAST" (3) moreel halve „DE PET DIE ONS De man met de hamer Gezagsdragers en politie zijn snel geneigd het handh van de openbare orde zó te omschrijven: het zorgen rust, rust en nog eens rust. Stakingsacties, demonsti en protestoptochten zijn, zo vinden nog steeds veel ge: dragers, in strijd met de handhaving van de orde. Na lijk, zo langzamerhand dringt het door dat deze zaken zó ordebedreigend zijn, maar de opvattingen zijn steeds die uit de oude doos. En de politie volgt de van gerhand gestelde regels klakkeloos op. Maar ook hier een kentering. Moet je als politieman inhakken op me die in feite ook jouw opinie vertolken? Acties van burgers die de maatschappij willen verbeten misstanden daarin aan de kaak willen stellen, hoeven niet altijd ordebedreigend te zijn. Het wordt iets ai wanneer de acties de democratie schade opleveren. In plaats van terstond in actie te komen, zou de politie gezag) zich meer kunnen verdiepen in de oorzaken va burgerprotest tegen misstanden in de maatschappij. Ni lijk is de politie niet het apparaat dat snel even een schappelijk probleem oplost, maar zij zou meer dan heen de overheid kunnen attenderen op bepaalde mis den en meer kunnen pogen het bestuur te sturen en t« zen op de noodzakelijkheid van een andere benadering bepaalde problemen. Het staat zo goed als vast dat er voortdurend spannii bestaan in de driehoek bestuur-justitie-politie. De ver ding tussen de politie en het bestuur is van oudsher hechter geweest dan die tussen politie en justitie. De gemeester had en heeft veel meer contact met korps de groeps- of postcommandant dan met justitie-verte woord igers. Heel grof en generaliserend zou men kunnen zeggen, politie en justitie, althans tot voor kort, naast elkaar den. Justitie heeft lang niet altijd inzicht in het werk de politie. Er is in dit laatste geval geen sprake van systematisch beleid. Het maandelijks praatje dat de hoo ficier, de burgemeester en de politie hebben, lost nie bar veel op. En zo lang een duidelijke sturing van justitie ontbreekt de politie meer geneigd zijn haar eigen gang te gaan politie kiest dan misschien voor werk dat justitie niet g zen zou hebben, of andersom. De samenwerking zal ir geval veel groter moeten worden om gezamenlijk de be slijnen te trekken ter beteugeling van de criminaliteit. Als het gaat om de verhouding politie-bestuur dan is gezegd, de situatie beter, zij het ook nog niet optimaal gemeenteraad kan zich veel meer met de politie bemo Formeel heeft de raad niet zoveel in politiezaken te vi len en daarom moet, zoals in sommige gemeenten al beurt, de raad meer inspraak worden verleend. Het st van vragen achteraf heeft weinig zin. De raad moet be ken worden in de beleidskeuzen. Aan de andere kant moet de politie meer om advies den gevraagd als het bestuursbeleid wordt uitgestippeld politie weet welke problemen zich voordoen bij het hui ten van burgers: zij "wéét waar de knelpunten zitten i bestrijding van de criminaliteit; zij ként verkeersproblei zij ervéért wat de jeugd te kort komt en zij signaleert i de hulpverlening knelt. Maar... de politie kan zélf ook veel meer hulpverlenend treden. Toch is dit onderwerp niet populair in politie gen. Hulpverlening wordt niet als het échte politiewerk schouwd. Als politieman krijgt je nou eenmaal veel i aanzien wanneer je een moeilijke arrestatie hebt ged dan wanneer je een invalide hebt helpen overstekéi wanneer je een burenruzie hebt gesust. Er zijn intussen zogenaamde „wijkagenten" aangesteld, hen wordt verwacht, gezien hun verhouding met het wij) bliek, dat ze de orde en de rust weten te handhaven, klus is vaak veel moeilijker dan het vangen van boeven. Een wijkagent heeft echter maar een lage status binnen politiekorps. „Wijkzusters" worden ze dan ook genoen Een volstrekt onterechte benaming. Wijkagenten zijn in bepaalde buurt graag geraadpleegde personen, die i doen voor bijvoorbeeld vakantieprojecten en jeugdbefli ding. Voor dit werk moet de wijkagent onbetaald verlol nemen... Het verlenen van hulp wordt niet als vak op politiesclv onderwezen. Dat werk moet in de praktijk worden gel» Desondanks komen de hulpaanvragen op de politie tol stormd. Experimenten zijn gaande om bijvoorbeeld fl welzijnswerkers in te schakelen. Veel politiemensen heb! echter niet zo'n gunstig beeld van maatschappelijk weit psychologen en andragogen. Die worden als hinderlijke moeials beschouwd. In de praktijk blijkt echter, dat veel experimenten slagen dan is de politie zeer gelukkig te kunnen doorverwijzen, politie leert van de maatschappelijk werkers en de nu schappelijk werkers leren het vele en praktische werk* de politie kennen en waarderen. De Utrechtse hoofdinspectrice van politie, mr. Anneke' ser, werkt in de praktijk met hulpverlenende instanties, vindt dat juist de politie een instelling is met unieke mo lijkheden, die niet ongebruikt mogen blijven. „Als meni de hulpverleningstaak van de politie eindelijk eens si zou maken, dan zou dat meer gevolgen kunnen hebW meent zij. Volgens haar mag het niet meer voorkomen, de straatagent uitroept: „Op straat ben ik professor efl het politiebureau debiel omdat anderen voor mij denken". BOB BK Eric Sorel wederom over zijn touren Na een nieuwe week vol ver schrikkingen in de warme leb maag van Marianne kijkt water drager Eric Sorel nog eenmaal in de afzink achterom naar het roemrijk verleden van de Tour de France, dat zich stilaan in de nevelen der legendes verliest. Nog steeds is de strijd in deze geprolongeerde rampspoed op luchtbanden niet beslist en bijten de kampioenen dag na dag in het stof om elkaar de tienden van seconden afhandig te maken. Nog klauwen in de achterhoede mini mumlijders verbeten maar tever geefs tegen de bergen op om hun definitieve afgang dramatisch ge stalte te geven. De bel voor de laatste ronde is reeds geluid, de doodklap kan nu elk moment worden uitgedeeld. Maar nog is het niet te laat voor de eindafrekening en Eric Sorel ziet kans om in het festijn van brute kracht nog één keer over zijn touren te raken. De politie is er om de orde en rust te handhai en te bewaren... Jazeker, maar onmiddellijk b< de vraag naar boven, wélke orde er dan we gehandhaafd moet worden. Dat jarenlang gehanteerde begrip „openbare orde" is nog subjectief, omdat plaats en omstandigheden i kunnen verschillen. Heel langzaam dringt het dat de politie ook een welzljnstaak kan of z< kunnen hebben. Het publiek verwacht dat h zonder meer wordt geholpen bij de oplossing persoonlijke en inter-persoonlijke problemen politie krijgt vrij veel aanvragen om hulpverlen op te treden. En toch is het beeld ontstaan d de politie niet graag hulp verleent aan mensei moeilijkheden. De politieman die hiervoor w gevoelig is, wordt al gauw versleten voor ee „halve zachte", een „doetje" of een „verwij type". In enkele plaatsen bijvoorbeeld Utre zijn experimenten gaande om een samens tussen de politie en de hulpverlening op te bouwen. Het initiatief daarvoor kwam uit de hi van de kinder- en zedenpolitie. Toevallig of ni Het zou interessant zijn het politiewerk direc kunnen aansluiten op het werk van hulpverlen Op deze wijze, zo hoopt men, kunnen de handhaving van de orde en de bestrijding van criminaliteit doeltreffender ter hand wordei genomen. werk Voor een wielrenner, die de Tour echt se rieus neemt, is het moreel uiterst belang rijk. Shakespeare zei het al: „To be or not te be" en ofschoon zijn uitspraak geen bliksem met fietsen te maken heeft, zegt het genoeg. Het draait om het moreel, dat hard als graniet dient te zijn, kneedbaar als deeg, schonkig en bonkig, edel en fijn zinnig. Vlak vóór de start heb ik het nog voor alle zekerheid aan Post gevraagd: „Heb ben onze jongens wel het goede moreel?" En Post keek mij glimlachend aan en zei: „Dat zit wel snor. Ik moet toegeven: het was even een rib uit het lijf. Maar nu hebben we er alleen maar plezier van. Dit ploegje is niet meer kapot te krijgen Op dat moment dacht ik aan de Zweed Knut Svensbolt, die in 1889 de Tour won. En hoe speelde meneer dat klaar? Alleen door zijn moreel. Jazeker. Want voor de rest had hij niks. Hij had niet eens een fiets bij zich. Maar dat hinderde hem nau welijks. Prima kerel die Svensbolt. Van hem is ook het verhaal bekend van die moorden de etappe door de Alpen. Het stormde en regende vier dagen lang en tenslotte wa ren de dalen, waar de karavaan doorheen trok volledig onder water gelopen en sta ken alleen te toppen van de bergen er nog als meerpalen bovenuit. De Tourlei ding besloot daarop om er ditmaal een ge combineerde rit van te maken, waarbij men deels fietste en deels gebruik maakte van roeiboten, die door een verhuurinrich- ting aan de Westeinderplas gratis ter be schikking waren gesteld. Svensbolt voelde zich in zijn element, want in Zweden had hij ook al dertig jaar geroeid met de riemen die hij had. Hij nam vóór de middag al een voorsprong van zestien minuten en dat ondanks het feit, dat hij voortdurend moest hozen, om dat zijn boot bleek te lekken. Toen hij halverwege even de weg kwijt was, sprak hij een grijsaard aan, die bij een dorps kerk doelloos ronddobberde. „Oude inge zetene", riep Svensbolt, „hoe kom ik in Gérardmer?" „Dat is vrij eenvoudig", sprak de bejaarde man, „als u bij de bakker linksaf slaat kunt u zich met de stroom laten meedrij ven en dan Wijst de weg zich verder van zelf. Maar als u haast hebt kunt u zich daarginds ook van de berg laten donde ren. Ik waarschuw u echter: in dat geval heeft u wel te kampen met tegenwind". „Tegenwind", riep Svensbolt, „dat lijkt me kras". Uit zijn knapzak haalde hij vervol gens een lijst met de namen der deelne mers, die hij zorgvuldig doornam. ,Jfet wat ik dacht", riep hij na enkele minuten opgelucht. „Tegenwindis uitgevallen". En voort raasde hij weer, een zwaarmoe dige Zweed onder het loodzware zwerk. Dat hij een dag later jammerlijk verdronk doet verder aan het verhaal niets meer af. Het gaat immers om het moreel. Je moet er maar opkomen als Zweed. In de dampende slier ten mist, die als wal mende wierook rond de spitsen der Alpen reuzen hangen, krijgt iedere renner vroeg of laat bezoek van de man met de hamer. Niemand weet er recht het fijne van en men fluistert zelfs, dat hij slechts leeft in de verhitte breinen van renners, die deze wreedaard laten op draven, als ze zelf zijn leeggereden. Op zulke momenten slepen zij zich, kronkelend van onmacht, de bellingen op, onbekommerd jan kend en het gezicht vertrokken tot een mozaïek van ellende. Zoiets moet natuurlijk een reden hebben. Én op dat ogenblik is de man met de hamer de redder in de nood. Op zijn schouders wordt de zware schuld van het falen afgewenteld. En men knikt vol be grip en zegt: „Logisch nietwaar, dat ie er niks van bakt. De man met de hamer is immers langsgeweest". Niemand weet echter, dat deze figuur wel degelijk echt bestaan heeft. De man met de hamer bewoonde als kluizenaar een scha mele hut in een plooi van de Col d'Aspin en leefde daar met vriend lucht en broe der wind, die eindelo- Man with the Ham mer inside. Jacob sloeg ook al duidelijk beter. Slechts drie keer mis te hij het doel op een haar na en moest hij de hamer opnieuw heffen. In 1899 vierde hij in intieme kring zijn eer ste lustrum. Hij sloeg voor deze speciale ge legenheid met een ha mer, die omwonden was met groen en strikken. Ook kregen alle renners, die dat jaar van hem een doodklap kregen, een alleraardigst souvenir: een fraai ingelijste spijker op laag water. De Tourdirectie bad kort daarvoor reeds besloten om de wed strijd voortaan niet in Parijs, maar boven op de Col d'Aspin te la ten eindigen. Wie daar het eerst door de ha mer van Jacob tegen de vlakte werd gesla gen, was automatisch winnaar. In 1901 werd de wijze Jacob door het nood lot achterhaald. Er verscheen toen een renner op de top, die achter op zijn bagage drager een grotere ha mer had dan Jacob. En daarmee sloeg hij ook nog net een frac tie eerder. „Dat is niet eerlijk", stamelde Jacob nog. Toen gaf hij de geest' volgens correct het ra vijn in. Daarna volg den nog 103 renners dezelfde weg. Spanje won die dag zonder enige bedreiging de etappe. Het jaar erop maakte de ploeg van Midden- Frankrijk zich opeens meester van de gele trui. De renners waren tot de tanden toe be wapend met pistolen en houwitsers en in de laadbak van de ploeg leiderswagen was ook nog een ouderwets ka non gemonteerd. Het publiek genoot. „Schiet 'm voor zijn raap", werd er ge schreeuwd, als weer een Spanjaard opdook en dan volgde er prompt een gericht salvo Iedereen was het er roerend over eens, dat de Tour op die manier aan aantrekkelijkheid, gewonnen had. Maar toch kondigde de Tourdirectie enkele maanden later een al gemeen wapenverbod af. Een onbegrijpelijke be slissing. Want sinds dien is er eigenlijk nooit meer echt goed schot gekomen in de Tour. ze fluistergesprekken met hem hielden. De mensen beneden in bet dal, die 's avonds zagen, hoe zijn mager silhouet een zwart gat brandde in de oranje vlammende hemel, noemden hem „De wijze Jacob van de berg". Zo sleet Jacob zijn dagen tussen de spit sen, zachtjes tikkend met zijn stok op de rotsen als een wekker en zich zelden opwin dend. Hij liet de die ren des velds uit zijn hand eten en streelde de kinderen, die naar boven kwamen om bramen te zoeken, vol aandacht over het hoofd. Toen, op een branden de zomerdag kwam voor het eerst de Tour langs. Dat was in 1893. Een dampende bal van blinkend staal en zwetend mensen vlees rolde langs de heg van Jacobs huisje. En alsof dat nog niet genoeg was voltrok zich dit pandemonium de volgende dag op nieuw, omdat er één vals had gespeeld. Weer trok die toren van Babel voorbij. Ja cob zat vóór zijn huis je, grauw van narig heid en knarsetandend van woede. „Neen", riep hij telkens toon loos, terwijl hij zijn banden tot machteloze leton op het hoogste punt. Hij keek zege vierend achterom en op dat moment deed Jacob een stap voor waarts. „Plok", zei de hamer. En daar had Jean-Philippe geen af doend antwoord op. Zuinig gleed hij van zijn fiets en voor de eerste uren daarna verkoos hij het beroep van grondwerker. Ver volgens zei de hamer van Jacob nog honder dentien maal „plok". Een ontmoedigend ge hoor. Jacob wond de hamer na afloop omzichtig in een fluwelen doek en zette zich weer vóór de deur van zijn huis. En daar wachtte hij geduldig gedurende twaalf maanden. Ook toen klonk op een zomermiddag op de top van de berg weer, dof maar in het dal glashelder te ho ren, honderdentien maal het „plok" van Jacobs hamer. Jacob had 'het dit tweede jaar al stuk ken beter geregeld. Hij had bijvoorbeeld een bord tegen zijn gevel gehangen met in duidelijke, zwarte let ters een tekst in drie talen: Wilkommen beim Mann mit dem Hammer, Soyez le bienvenue chez l'Hori- me avec le Martenu en Please meet the In 1832 reed voor het eerst in de Tour de France bij wijze van experiment een Spaan se ploeg mee. Spanje betekende op dat mo ment geen fluit op wielergebied en iedere insider wist dat. Ze concentreerden zich daar in die dagen nog uitsluitend op het bak keleien met een dolle stier en het voeren van burgeroorlogen. Toch won Spanje dat jaar de Tour. En waarom? Omdat de regering in Madrid geen wielrenners had gestuurd, maar be roepsboksers uit de vedergewichtklasse. Het was dan ook een uiterst bont groepje penozejongens, dat aan de start in Parijs ver scheen. De leider van de Spaanse ploeg was Ba- ricando, een gebrevet teerde worstelaar uit Toledo. Hij liet zijn ploeg gelijk de kop ne men en dat bleef zo tot op de laatste dag. Voor de overige deel nemers werkte dit ui terst ontmoedigend. Frankrijk bijvoorbeeld had volleerde kampi oenen in de strijd ge worpen, maar die kre gen geen enkele kans om uit te breken. La- bois van de Zuidwest- ploeg probeerde er in Briangon nog langs te komen, maar op het moment, dat hij in zijn grootste verzet de marreerde kwam de Spanjaard Bondini naast hem rijden. „Wat heeft dat te bete kenen, jongmens?", vroeg hij. „Dat zie je", riep La- bois, „ik ben van plan om vandaag de gele trui te pakken". Hij wilde vervolgens ook nog uitleggen, welk tactisch concept hij daarvoor had uit gevogeld, maar daar kwam hij al niet meer aan toe. Want reeds had hij een prima de luxe optater van heb ik jou daar te pakken, die hem op het weg dek deed tollen. Na hem probeerde de Nederlander Klaas Beu- zekom het ook nog. Toen hij hoorde, dat de Spanjaarden de kopgroep met slaande argumenten hadden dichtgegrendeld, zei hij: „Ik lust ze rauw, die knoeperds. Als het mij niet lukt om van daag te winnen, mag mijn klomp breken". moet al heel gek lo pen, wanneer niet één van ons succes heeft". Bij de passage waren er inderdaad zeven ge wonden en één dode te betreuren. Twee deelnemers echter had den kans gezien een voorsprong van acht minuten op te bouwen en het zag er voor het eerst in jaren naar uit, dat Spanje geslagen was. Op dat moment gaf ploegleider Baricando vol gas en reed naar een smal ravijn, waar hij zich rechts van de weg opstelde. Toen de eerste renners langs kwamen, maakte Bari cando een uitnodigend gebaar in de richting van de rotsrand. „Je zuster", riep één der renners overmoedig. En dat had hij nou niet moeten zeggen. Want gelijk had hij al een lel van jewelste te pakken. Tegen het groepje, dat twee minuten later op dezelfde plek arriveer de, riep Baricando uit nodigend: „Naar rechts heren". En daarbij wees hij achte loos op de roerloze koploper in de berm. De renners doken ver- vuisten balde, „dit is te veel". Eén van de renners, die hem zo zag zitten, riep bij bet passeren nog over zijn stuur heen: „Ha, die ouwe, zit je weer gezellig van Drees te trek ken?" Welke opmer king voor die tijd hoogst opmerkelijk ge noemd mag worden. De Tour trok daarna verder. Maar de Tour kwam ook terug. Weer hees de meute zich op langs de slingerende modderpaden, jagend naar de vette prijzen, de eer en de rulle roem. En opnieuw werd de Col d'Aspin beklom men. Maar de afdaling bleef ditmaal uit, want boven op de top stond de wijze Jacob achter wat losse strui ken groen met een grote houten tentha mer in zijn linker hand. De eerste renner, Jean-Philippe Videlou- se, arriveerde rond lunchtijd met ruime voorsprong op het pe- Flinke optater verruimt de geest In feite brak hij die dag echter veel meer. Totaal gehavend kwam hij enkele da gen later in Noord- Scharwoude terug. Het jaar erop won Spanje wederom de Tour. Ditmaal reed er een massieve dikkerd in de ploeg mee, die in actie kwam, als één van de renners uit een andere ploeg dreigde te ontsnappen. Dan haalde hij de ongeluk kige met een flitsende tussensprint in en vroeg dromerig „Zou ik uw fiets even mo gen zien, goede renner. Het is zo gebeurd". En inderdaad: met één snelle ruk sloopte hij daarna het voorwiel van de fiets en ver boog hij de voorvork tot een vraagteken. „Zo, dat. is dat", zei hij na enkele secon den, „ik wens u een prettige voortzetting van de reis". Want hoffelijkheid kon je de Spanjaarden niet ont zeggen. Toch waren er dat jaar veertien renners, die een uitbraakpoging ondernamen. Ze had den de koppen bij el kaar gestoken en be sloten om samen on middellijk na de ravi taillering te qntsnap- pen. „Dan vallen er weliswaar wat slacht offers", hadden ze be rekend, „maar het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1979 | | pagina 14