„Als je intuitie
op een bepaald
moment
goed is, win je"
Gerben Karstens,
de clown onder
de renners, heeft
de meeste sprints
achter de rug
JUN
daar maar. Ik snapte er nu helemaal niks
meer van. Kwam en een ploeg binnen, dan
wilde hij inpikken en hup daar ging Nijdam
weer. Dat ging me op den duur eigenlijk de
keel uithangen. Telkens kwam hij voorbij en
telkens werd hij afgevlagd".
„Toen, ineens, sprong ik boven op hem.
Want hij ging niet hard, hij fietste alleen
maar door. We vallen allebei op de grond
en terwijl we daar liggen vraagt Henk: „Wat
is er, hebben we gewonnen?". Ik zeg:
„Man, hou je kop! Je bent hartstikke gek!".
Bleek later dat hij zich vanaf het moment
dat hij was gevallen niets meer kon herin
neren. Alles was zwart voor z'n ogen ge
worden sinds die val. We waren uiteindelijk
nog derde".
Sprintmoraal
„Ik word ziek als ik eraan denk hoeveel
sprints ik in m'n leven al heb gereden. In
de sprint moet je jezelf altijd vreselijk mo
raal geven. Want je moet altijd van voren
blijven. Je moet je niet weg laten rijden. Al
tijd positie kiezen. De meeste mensen den
ken: Het is maar gewoon naar die meet
toekomen en gewoon effe een klein beetje
sprinten. Maar zo is het niet. Het is veertig
kilometer voor het einde al finale draaien.
In positie komen en blijven. Tien kilometer
voor het einde is het helemaal een ver
schrikking. Je mag je positie niet uit han
den geven. Als je weggeslagen wordt, moet
je direct weer terugkomen. Je moet zo ont
zettend attent zijn. Je moet blijven rammen.
Jezelf moraal blijven geven. Als je jezelf
geen moraal geeft, zit je zo aan het laatste
wiel. Als je zegt: Ik sprint misschien niet
mee, dan hoef je niet eens meer mee te
sprinten, want dan ben je al verloren. Als
de meet in zicht komt gaat de intuïtie wer
ken. Het is: wachten, wachten. Hij daar gaat
aan. Ja, doen. Nee. nog niet. En dan
ineens: is het alles! Voor je het weet zijn er
al een paar gasten over je heen gekomen.
Dan moet je je er tussenuit zien te wringen
tot je het goeie wiel hebt. En dan moet je
maar hopen dat die renner net effe door
trekt, zodat je er hup zo overheen kunt
gaan".
„Het zijn allemaal momenten en op elk mo
ment moet je reageren. Als je het verkeerd
gedaan hebt, kun je wel zeggen: Had ik
maar zus, of had ik maar zo. Maar dat
helpt niks. Het zijn momenten en het is je
intuïtie. Een slechte of verkeerde sprint kan
van zo'n kleine factor afhangen. Het heeft
geen enkele zin om je fouten na te gaan,
want elke koers is weer anders. Daarom
vind ik het zo stom van die jongens van
Raleigh dat ze een video hebben gekocht
vorig jaar. „Ja, dan kun je van je fouten le
ren". zeggen ze. Hoe kan dat nou? Fouten
op je intuïtie! Elke koers is toch anders! Als
je intuïtie op een bepaald moment goed is,
win je. Als je intuïtie slecht is niet. Zo sim
pel ligt dat".
„Maar ach, zo verschrikkelijk druk zal ik me
niet meer hoeven te maken. De meeste
sprints heb ik in m'n leven achter de rug.
Eindelijk, ja eindelijk kan ik wat meer aan
dacht aan m'n gezin gaan geven".
GUSZANDBERGEN
Gerben In het geel tijdens de Tour van
1974. Natuurlijk was de plaatselijke schone
aanwezig voor het welverdiende kusje.
Op de baan was Gerben Karstens een
graag geziene gast
Door z'n vaak clowneske
optreden heeft Gerben
Karstens tot op de dag van
vandaag het jongensachtige
behouden. Toch Is hij al
zevenendertig jaar en bezig
aan zijn vijftiende seizoen
als profwielrenner. De
langste carrière onder de
huidige Nederlandse
beroepswielrenners. In dit
lustrumjaar daarom op deze
pagina een terugblik, niet op
vijftien, maar op twintig jaar
topsport van één en
dezelfde persoon, want
Gerben was vóór 1964 al vijf
aar actief als amateur, zowel
in de schaatssport als in de
wielerwereld.
RIJEN Zevenendertig is hij nu en nog
steeds is het einde van zijn carrière niet in
zicht. Weliswaar is het grote werk gedaan
(de Tour van '78 was zijn elfde en laatste),
maar niemand behoeft er vreemd van op te
kijken wanneer hij behalve dit jaar, ook in
1980 de naam van Gerben Karstens nog zal
aantreffen op de deelnemerslijsten van ver
scheidene criteria en zesdaagsen. Gerben
Karstens is bezig aan de afbouw van een
20-jarige sportloopbaan, waarvan vijftien jaar
als beroepswielrenner. Gewoon omdat het
moet. Iemand die zich twintig jaar lang bij
na dag in dag uit met wielrennen heeft be
ziggehouden, kan en mag daar niet zomaar
opeens mee stoppen. Elke langdurige sport-
carrière kent zijn prijs. Zo ook die van Ge
rben Karstens. Toch zag het er lang gele
den niet naar uit dat Gerben bekendheid
zou opdoen als wielrenner. Veeleer leek het
erop dat hij die met schaatsen zou verwer
ven. Want na een periode in de junioren
kernploeg, werd hij in het seizoen 1962-'63
opgenomen in de heuse kernploeg. Dat
duurde precies één jaar. Waarom maar zo
kort? Het antwoord komt van een inmiddels
door de wol geverfde sportman.
„Toen heb ik, in 19S4, voor de Olympische
Winterspelen gezegd: „Stop!" Ik zat én in
militaire dienst, èn schaatste, èn wielrende.
Dat werd te veel. Ik wilde beroepsrenner
worden en heb voor het wielrennen geko
zen. Want dat schaatsen... Het leek wel heel
wat, maar het stelde toch eigenlijk maar
weinig voor. Ja, een bekertje hier en een
medaille daar, maar d'r viel verder geen
stuiver mee te verdienen was m'n redenatie.
Met wielrennen kon ik dat misschien wel.
Bovendien was m'n stijl door dat nadoen
van Henk van der Grift toch al verpest. Ik
was in de kernploeg gekomen op het mo
ment dat Henk van der Grift op z'n hoogte
punt stond. Rudie Liebrechts was bij de we
reldkampioenschappen derde geworden en
Ard Schenk en Kees Verkerk waren dé jon
ge talenten. In die tijd zaten ook Arie Zee
en Chris Meeuwisse in de kernploeg. In het
trainingskamp in het Noorse Fagernes kre
gen ze ruzie met trainer Piet Zwanenburg.
Ze konden zo vertrekken. Een treinkaartje
naar Holland en hup weg. In Holland wilden
ze toen aan de Elfstedentocht meedoen, die
Reinier Paping won. Maar dat ging toch
mooi niet door. Ze waren geen lid van de
Elfstedenvereniging. Zo zijn de Friezen:
geen lid, dan mag je ook niet meedoen.
Hoe goed je ook kunt schaatsen".
Verloren carriere
„Wij van de kernploeg moesten in die tijd
de stijl van Henk van der Grift overnemen.
Henk had een speciale afslag, waarmee hij
z'n ontspanning zocht. Zó achterover".
„Omdat Henk daarmee succes had. moesten
wij die overnemen. Ik weet nog dat Arie
Zee en Chris Meeuwisse het niet deden,
maar Rudie Liebrechts en ik wel. Want wist
jij veel. Je was al blij dat je bij die kern
ploeg zat. Maar het werd hartstikke niks. Je
kunt je natuurlijke stijl wel iets veranderen,
maar niet radicaal. Ik was opeens schaat-
We zijn toch geen kinderen meer. Als ie
mand je een grote mond geeft, geef je toch
een grote mond terug? Zo is het toch? Dus
ik stond daar mot die bloemen en een be
ker en een fles met één of andere drank, in
m'n eentje. Het hotel was tien kilometer ver
derop! Heb je een rit gewonnen, laat me
neer je staan".
Tropheo Barachi
„Ik had nogal eens woorden met Pellenaars,
maar met bijvoorbeeld Henk Nijdam kon ik
goed opschieten. Met Henk reed ik in 1965
de tijdrit om de Tropheo Barachi".
„Ik had gezegd: „Henk. die Tropheo Bara
chi is een mooie koers voor ons. Die gaan
we winnen". Henk was nogal nerveus. Daar
door at hij bijna niks. Als je zag hoe Henk
at, dat waren geen zestig kauwen per hap,
dat waren er nog geen twee. Het is bijna
niet te geloven hoe Nijdam z'n eten weg
werkte. Eén kauw en het was verdwenen.
Dus het kleine beetje dat Henk nog at, ver
teerde nauwelijks. De tijdrit ging van Como
via Lecho naar Milaan. We vertrokken en
aanvankelijk reed Henk enorm goed. Maar
op een gegeven moment, zo'n vijfentwintig
dertig kilometer voor het einde kreeg Henk
een zogenaamde ram. Hij was opeens hele
maal uitgeteld, zat te sterven aan het wiel.
Het regende en het was vreselijk koud. Ik
was gewoon een ijspop geworden en vanaf
zo'n dertig kilometer reed ik op die lange
rechte weg alleen aan de leiding. Henk
zegt: „Ik zie helemaal niets meer, ik zit ka
pot". Op een gegeven moment hoor ik
„Ho!". Ik kijk achterom en zie Henk op de
weg liggen als een aangereden hond. Ik
wacht op hem en een paar kilometer ver
der, zo'n zes kilometer voor de Vigorelli-
baan, waar de finish was, rijdt Nijdam tegen
m'n achterwiel op. Hij gaat onderuit en een
motorrijder gaat er overheen. Ik wacht tot
hij weer aan m'n Wiel komt. Dan rijden we
Milaan binnen over van die grote betonte-
gels met daar tussenin tramrails. Ga ik daar
onderuit zeg. Maar wat denk je? Die Nijdam
reed gewoon door. Ik krabbel weer op en
ga hem achterna tot hij voor de derde keer
aan m'n wiel komt. Een kilometer voor de
finish worden we rechtsaf gestuurd. Maar
wat doet meneer Nijdam? Meneer neemt de
kop over en gaat linksaf I".
„Ik snapte er niets meer van. Ik blijf daar
staan wachten en roep tegen Pellenaars in
de volgauto: „Ga hem halen!". Even later
komt Nijdam terug met de volgauto achter
zich aan. Ik zeg: „Ho!", maar hij rijdt door.
Ik haal hem in en grijp hem bij het zadel.
„En nou aan het wiel blijven!", roep ik. Af
ijn. we rijden uiteindelijk de Vigorellibaan
op en we komen over de meet. Ik stap af
en hijg uit, maar meneer Nijdam blijft ge
woon doorrijden! Al die Italianen afvlaggen
en roepen. Maar niks hoor. Henk Nijdam
fietst gewoon 'door. De grote ploegen ko
men binnen: Anquetil, Poulidor. En ik sta
Gerben wee eltl|d In voor een ol nndere etunt. Zo klom h!| tijdens een zeer lange etappe
In de Tour van 1975 op de rug van de Belg Poelman tot grote hilariteit van het peloton
Hetzelfde peloton, dat hij bij de linialen hielen zou laten zien.
Zo begon het vijftien jaar geleden. Onder het toeziend oog
van Kees Pellenaars zet Gerben Karstens zijn handtekening
onder het contract, waarmee hij beroepsrenner werd. Links
Bart Zoet, die evenals Karstens tot de Gouden-Plak-ploeg van
Tokio behoorde.
senrijder af en moest het schaatsen hele
maal opnieuw leren. Nadenken bij elke slag.
Spierpijn. Nee, dat werd helemaal niks. Na
tuurlijk maakte ik nog wel redelijke tijden
omdat ik getraind was, maar het was wel
een verloren schaatscarrière. Toen heb ik
gezegd: „stop" en ben ik doorgegaan met
wielrennen. Dat deed ik aanvankelijk als
training voor het schaatsen, maar het werd
vanaf dat moment mijn enige sport. Een
jaar later ging ik als wielrenner mee naar
de Olympische Spelen van Tokio, waar ik
met Bart Zoet, Jan Pieterse en Eef Dolman
in de 100 kilometer ploegentijdrit goud
won".
„Veel van die Olympische Spelen is me niet
bijgebleven. We zaten niet in het Olympisch
dorp zelf. maar in Hitchosa of zoiets, een
50, 60 kilometer verderop. In een soort wie-
Ierkamp, zeg maar. Hoe ik de Spelen er
voer? Ach, we keken televisie en verder gin
gen we trainen. We wilden Olympisch kam
pioen worden. De Olympische Spelen be
stonden voor mij vooral uit stom wielren
nen. niks meer. Vrij kort na de Spelen te
kenden Bart Zoet en ik een contract bij de
Televizier-Batavusploeg van Kees Pellenaars.
M'n eerste ervaring bij de beroepsrenners: 't
Was keihard in de klassiekers. Dat eerste
voorjaar van '65 kon ik geen potten of pan
nen breken. De eerste koers die ik won was
pas in juni, de Ronde van Rijen. Toen ging
ik naar de Tour en daarin heb ik ook een
rit gewonnen. Zo is het eigenlijk begonnen.
De sfeer in de Televizier-Batavusploeg was
tussen de renners onderling wel goed. Hij
werd bepaald door Kees Pellenaars. Pel was
een speciale figuur. Min of meer een bruut,
altijd een grote mond. Probeerde op zijn
manier renners te stimuleren. Vooral met
geld. Daarom was het voor mij een goede
ploeg".
„Je verdiende je geld. Maar Pellenaars zelf
was niet gemakkelijk. Ik weet nog goed, het
was in de Dauphiné Liberë van '67. Ik was
op een gegeven moment weg met een zeke
re De Pra. Die gozer was gedemarreerd en
ik was meegegaan. We hadden vier of vijf
minuten voorsprong op het peloton, maar
het was verdorie nog zo'n 150 kilometer, of
weet ik hoeveel. We hadden net een afda
ling gehad en ik was eigenlijk wel blij dat
we weg waren. Die afdaling was levensge
vaarlijk. Komt Pellenaars naar me toe:
„Karst, rijeü" Ik zeg: „Joh. ik ben niet gek.
't Is nog 150 kilometer". Ik was niet het
soort renner dat z'n krachten voor niks ver
spilde. Ik nam nooit veel risico en had bo
vendien de instelling niet zomaar een end
weg te rijden. „Jullie hebben vier minuten
voorsprong!", riep De Pel. Ik zeg: „Ach, dat
peloton komt toch altijd. Ik zie wel wat ik
doe". „Niks zien! Rije!". Toen heb ik hem
een grote mond teruggegeven".
„Ik zei: „Joh, hoepel op met je rije". Maar
wat gebeurt? Ik ben bij De Pra gebleven en
we bleven toch voorop. Ik heb niet ge
koerst, maar we zijn toch doorgegaan. We
komen bij de finish in Avignon en ik win de
rit. Is Pellenaars nergens te bekennen. Daar
aan kun je nou z'n karakter herkennen. Hij
was kwaad weggelopen omdat ik hem een
grote mond had gegeven. Wat is dat nou?
Beker na beker nam Gerben mee naar
huls. Deze verdiende hij In 1973 door het
Criterium der Azen te winnen, een wed
strijd achter dernymotoren over 100 kilome
ter.
BEZIG AAN AFBOUW VAN
20-JARIGE CARRIÈRE
iet Limburgse Beek ging Gerben Karstens In 1966 op de schouders als de nieuwe
pioen van Nederland op de weg.
Menige sprint was hem, zoals hier In 1976 bij de laatste etappe
van de Tour op de Champs Elysóes in Parijs.